Aantekeningen bij alle hoorcolleges van het vak wetenschapsfilosofie. Dit vak is gegeven aan de universiteit Leiden voor de geesteswetenschappen. Hierbij horen geschiedenis, filosofie en andere vakken. Deze aantekeningen bestaan uit alle gegeven hoorcolleges in het jaar 2023/2024.
Hoorcollege 1:
Er zijn drie verschillende manieren van wetenschappelijke studie. Men kan feiten en
theorieën aanleren, de resultaten van wetenschap. Daarnaast kan men wetenschap leren
bedrijven door zelf feiten op te sporen en theorieën te vormen. Tot slot kun je reflecteren op
wetenschap, het nadenken over de aard en de grenzen van wetenschap. Zo kan je
nadenken over de wetenschap, maar op een specifieke manier. Niet door van wetenschap
een wetenschappelijk onderwerp te maken. Geen empirische studie, we moeten nadenken
over wat goede wetenschap is. Waarom doen we dit en wat voor kennis krijgen we er mee?
Ook moeten we nadenken over wat de centrale concepten zijn en moeten we afstand
nemen en kritisch zijn.
Als we nadenken over wetenschap gaat het om de methode van wetenschappen. Hoe
komen wetenschappers op hun theorieën en hoe wordt bepaald of deze theorieën
geloofwaardig zijn? We zullen ingaan op centrale vragen van geesteswetenschappen.
Voorbeelden hiervan zijn kijken naar wat we bij geschiedenis nog meer kunnen weten op
feiten na. Ook kijken we naar hoe we teksten, kunstwerken en andere dingen kunnen
interpreteren als er niemand meer is om te vragen of we het goed hebben. Tot slot kunnen
we kijken naar de mogelijkheid om objectieve waarheid te bereiken. Kan dit of zijn we
gedoemd te blijven steken in ons eigen culturele perspectief?
In het bijzonder zullen we aandacht hebben voor het verschil tussen geesteswetenschap en
andere wetenschappen. Iedereen is het er over eens dat biologen en natuurwetenschappen
budget moeten krijgen, ze lossen dingen op en krijgen dingen voor elkaar.
Geesteswetenschappen en cultuur in het algemeen wordt als nutteloos gezien, een linkse
hobby. We moeten aantonen dat we nuttig zijn.
Aristoteles was een wetenschapper en filosoof. Hij schreef over onder meer logica,
metafysica, ethiek, biologie en kunst. Zijn boeken gaan over dit alles in één. Filosofie en
wetenschap was gewoon een, en dit is tot de 17e eeuw zo gebleven. Zijn meester was
Plato. In tegenstelling tot Plato was hij empirisch. Een empirist beschouwt waarneming als
bron en rechtvaardiging van kennis. Hoe komt een empirisch wetenschapper tot kennis?
Niet door gewoon maar alles op te schrijven wat hij ziet. We hebben een methode nodig is
ons verteld was relevant is om te onderzoeken, hoe we het moeten onderzoeken en welke
conclusies we hieruit mogen trekken. Wetenschappers onderzoeken natuurlijke beweging,
geen gedwongen beweging. Bij Aristoteles was dit erg ruim. Rotten, vallen en groeien waren
bewegingen. Waarom valt iets? Natuurlijke beweging naar natuurlijke plaats. Aristoteles
geloofde dat alles bewoog, alles onder de maan was aan verandering onderhevig. Maar hoe
weten we dan wat nuttig is om te onderzoeken? Gedwongen bewegingen, dingen die wij
doen bewegen, zijn niet nuttig. Experimenten zijn dus niet goed. Aristoteles was voorstander
van de vieroorzakenleer. Hij was zeer geïnteresseerd in de stofoorzaak, vormoorzaak en de
doeloorzaak. Hij was niet geïnteresseerd in de werkoorzaak. De doeloorzaak is
tegenwoordig haast verboden. Het is het idee dat dingen een nut hebben in het leven en
daarom veranderen. Een zaadje moet een boom worden. Dit is veel interessanter dan de
werkoorzaak. Al die dingen die je met je zintuigen kunt waarnemen wilde aristoteles recht
doen. Hierbij hoorde dat hij bijna geen wiskunde toepaste Plato deed dit wel, hij had een
voorkeur voor abstract denken. Aristoteles had dit niet.
,Aristoteles' geschriften zijn verzameld en gekopieerd. Ze kwamen vooral terecht in
Alexandrië. Deze bibliotheek ging echter verloren en de teksten werden niet meer
overgeleverd. In de 12e en 13e eeuw werden ze herontdekt in Europa, in de Arabische
wereld werd zijn kennis bewaard. Aristoteles werd een autoriteit gedurende de Renaissance.
Hierin wordt er echter gedeeltelijke empirisch gekeken, wel zonder in te grijpen in de natuur.
Er werd gedeeltelijk onderzoek gebaseerd op autoriteiten in plaats van op eigen onderzoek.
Vaak werd er gebruikgemaakt van een autoritaire leeshouding. Men maakte gebruik van
teleologische verklaringen en nauwelijks van wiskunde. Wel wilden ze recht doen aan alle
verschijnselen. Vooral dit laatste is zeer Aristoteles. Dit verandert met de wetenschappelijke
revolutie in de 16e en 17e eeuw. Soms dateert men dit in 1543, een jaar met belangrijke
werken over de hemellichamen en aardrijkskunde. Vanuit de geesteswetenschappen is er
een lange aanloop die al in de 14e eeuw vorm begint te krijgen en in de 16e eeuw
volwassen is. Vanaf de 14e eeuw ontstaat het humanisme In de wetenschap is er eerst
vooral een zoektocht naar oude manuscripten. Al snel komt ook de filologie tot
ontwikkelingen. Hierbij worden vervalsingen ontdekt en ontstaat het principe van historische
consistentie, de oudste bron en van de brontaal. Dit is allemaal bronkritiek. Dit leidt tot
betere kennis van de antieke wetenschappen. De nieuwe houding ten opzichte van oude
teksten wordt kritisch. Ook de op de filologie gebaseerde historische wetenschap leidt tot het
omvallen van oude zekerheden en antieke autoriteiten. De meest radicale veranderingen in
wetenschappelijke methodologie komen in de natuurwetenschappen, niet in de
geesteswetenschappen. Voorbeelden hiervan zijn de omwentelingen van de hemellichamen
van Copernicus. Hierin wordt een heliocentrisch wereldbeeld geschetst. Zijn manier van
denken verschilt niet veel met het denken van Aristoteles. Tegelijk wordt in 1543 het
geschrift van Vesalius uitgebracht over de anatomie van het lichaam. Deze wordt gemaakt
op basis van onderzoek dat hij zelf heeft gedaan. Hij gaat hiermee in tegen de autoriteit van
klassieke geleerden. Bij Galileo zien we een groot verschil met de methode van aristoteles.
Hij verwerpt het verschil tussen natuurlijke en gedwongen beweging. Hij heeft het meestal
over bewegingen in engere zin. Daardoor stond hij open tot experimenten. Een ander
verschil met Aristoteles is dat Galileo bereid was achter de verschijnselen te kijken. Hierdoor
werd empirisch onderzoek minder belangrijk, minder evident. Zo claimt hij dat alle
voorwerpen even snel vallen. Als dit niet gebeurt komt dat door verstoringen van het echte
fenomeen. Experimenten op de maan hebben dat in 1971 bewezen. De verstoringen zoals
luchtweerstand moet men wegdenken. Galileo breekt met teleologische oorzaken en zoekt
alleen nog maar mechanische oorzaken. Hij gebruikt wiskunde om wetten uit te leggen. Er is
een duidelijk verband tussen mechanisering, mathematisering, empirisch onderzoek en het
doen van experimenten. De nieuwe wetenschap maakt gebruik van experimenten,
wiskunde, mechanische verklaringen en theorieën hoeven niet alles wat er gebeurt correct
te beschrijven, het moet wel de onderliggende oorzaken beschrijven. De nieuwe methode
heeft zeer veel succes in de 17e eeuw. Voorbeelden zijn Kepler. Huygens en natuurlijk
Newton. Hierin schrijft hij over de beginselen van zwaartekrachtsleer. Hij vond zichzelf een
filosoof. Newton sprak enorm tot de verbeelding.
Hoorcollege 2:
Wetenschap heeft autoriteit. Met betrekking tot empirische kennis wordt wetenschap gezien
als de meest betrouwbare bron van kennis. Wetenschap heeft deze autoriteit doordat binnen
de wetenschap een vrije consensus wordt bereikt door open discussie en kritiek op je eigen
en andermans werk. Ook is het belangeloos. Men streeft geen eigen belangen na zoals
grote bedrijven. Wetenschap is uniek, er wordt zoveel kennis uitgewisseld dat er ruimte komt
voor discussie. Hierdoor komt men tot een consensus, dit is anders dan in de politiek. Deze
, vrije consensus wordt bereikt door… Je kan geen consensus bereiken als men start vanuit
andere uitgangspunten of als men verschillend redeneert. Als regel mislukt consensus bij
wetenschappers niet. Dit betekent dus dat ze dezelfde uitgangspunten en manieren van
redenatie hebben. Wetenschappers kunnen het niet makkelijk eens worden over
verschillende theorieën, je moet er naar toe werken. Dit zijn dus niet de gemeenschappelijke
uitgangspunten maar meer het doel. Waarnemingen zijn bijvoorbeeld gemeenschappelijke
uitgangspunten. Men kan het dus over waarnemingen relatief snel eens zijn. Dan moeten de
waarnemingen wel objectief zijn. Ook moeten deze waarnemingen herhaalbaar zijn.
Wetenschap begint dus meestal met waarnemingen. Een uitzondering is bijvoorbeeld
wiskunde. Vervolgens moeten wetenschappers uit deze waarnemingen theorieën halen.
Deze moeten volgens een gemeenschappelijke redenering of logica worden gevormd. Als
we geaccepteerde redeneringen hebben, zouden we moeten komen tot theorieën waarover
consensus bestaat. Dit noemt logisch empirisme, of het logisch positivisme. Dit wordt ook
wel verbonden aan de Wiener Kreis.
Brede basis van waarnemingen → methode → beperkt aantal theorieën.
Wat maakt wetenschap dus speciaal? Wetenschappers moeten objectief, eerlijk en
belangeloos zijn. Het standaardbeeld van wetenschap roept vragen op. Zijn waarnemingen
inderdaad objectief, een los jaartal is irrelevant, de gebeurtenis erom wel relevant? Wat zijn
de geaccepteerde manieren om van waarnemingen naar theorieën te redeneren? Wordt er
in de wetenschap inderdaad vrije consensus bereikt, er zijn immers altijd kampen? Zijn
wetenschappers wel echt zo kritisch? En hoe zit het met dat idee van de waarheid?
Belangrijk is de logica die wetenschappers gebruiken. Hierbij zijn deductie en inductie erg
belangrijk.
Deductieve redenering:
De waarheid van de premissen garandeert de waarheid van de conclusie, als de premissen
waar zijn kan het niet anders dan dat de conclusie ook waar is.
Inductieve redenering:
De waarheid van de premissen ondersteunt de waarheid van de conclusie, maar garandeert
die niet.
Bij elke wetenschap wordt een mengvorm gebruikt van deductieve en inductieve
redeneringen die in erg complexe vormen aan elkaar geweven worden. Het begint met
waarnemingen, je moet naar theorieën. Inductie maakt dit mogelijk, deductie niet.
Waarom is het verschil tussen inductie en deductie belangrijk? De geldigheid van een
deductieve redenering kan worden vastgesteld onafhankelijk van de inhoud van de
redeneringen. Alleen de logische vorm telt. Een deductieve redenering kan geldig zijn qua
vorm maar toch leidt tot een onware conclusie. Als je begint met onware premissen is het
mogelijk dat je een onware conclusie krijgt. De geldigheid van deductie wordt alleen bepaald
door de vorm. Voor inductieve redeneringen geldt dat niet. Om te begrijpen wat relevant is
bij premissen heb je achtergrondinformatie nodig. Een theoretisch kader. Dat betekent dat
zelfs bij het selecteren van waarnemingen voor een inductie je al achtergrondkennis nodig
hebt. Het standaardbeeld van wetenschap dat we hadden komt dan onder druk te staan.
Theorieën komen niet meer na waarnemingen, je hebt al een theorie nodig om
waarnemingen te selecteren. Super veel pech voor het standaardbeeld. We hebben nu nog
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller GeschiedenisAantekeningen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.40. You're not tied to anything after your purchase.