Met onvloeiendheid bij jonge kinderen wordt gesproken van kinderen tot zes jaar.
Stellingen
1. De oorzaak van stotteren is een gestoorde ademhaling= Niet waar
2. Er stotteren meer mannen dan vrouwen= Waar
3. Er stotteren evenveel jongens als meisjes= Waar
4. Iedereen stottert op een eigen manier= Waar
5. Stotteren is een psychologische stoornis= Niet waar.
Het kan een beïnvloede factor zijn maar het is niet de oorzaak.
6. Iedereen is een onvloeiende spreker= Waar
7. In een groep met 1000 mensen stottert 1 persoon= Niet waar.
De verhouding is 1 op de 100.
Inleiding (H1 Guitar)
Terminologie
Het is fijner voor iemand die stottert om diegene “een persoon die stottert te noemen” (PDS) in
plaats van een “stotteraar”.
Vloeiend spreken is op een gemakkelijke wijze, zonder veel inspanning, betekenisvolle spraak
produceren.
Bijvoorbeeld het woord “ik” twee keer herhalen is kenmerkend voor een normale vloeiendheid.
Behalve als het heel vaak voorkomt in de spraak.
Stotteren wordt gekenmerkt door een abnormaal hoge frequentie of duur van pauzes in de stroom
van de spraak.
Kernstottergedrag vs. Secundair gedrag
Herhalingen, verleningen (lllllll) en blokkades (de luchtstoom wordt onderbroken) zijn kenmerken
van kernstottergedrag.
Secundair gedrag is gedrag wat kinderen zich zelf aanleren om stottergedrag uit de weg te gaan.
Bijvoorbeeld door met de ogen te knipperen waardoor het woord wel goed wordt uitgesproken.
Gevoelens kunnen bij jong volwassenen tijdens stotteren sterk aanwezig zijn.
Attitudes: hoe jezelf staat ten opzichte van je spraak.
Wanneer iemand stottert kunnen er omgevingsfactoren bijkomen. Bijvoorbeeld andere mensen die
onaardig reageren op het stotteren. Hierdoor kan het stotteren verergerd worden en kunnen er
leerproblemen ontstaan.
Ontwikkelingsstotteren
Onset: wanneer de eerste stottersignalen zijn waargenomen. Meestal tussen de twee en de vijf jaar
begint het. Begint wanneer de taalontwikkeling volop in ontwikkeling is – verbanden tussen de
taalontwikkeling en stotteren.
Prevalentie: hoeveel mensen er op dit moment stotteren (1%) Bij volwassen iets lager en peuters
2,4%.
Incidentie: hoeveelheid mensen die een half jaar of langer gestotterd hebben, 5% stottert een half
jaar of langer.
,(Spontaan) herstel: wanneer het stotteren vanzelf weer over gaat. Bij 20% - 80% van de mensen gaat
het stotteren vanzelf weer over (meestal 75%). Wanneer het spontaan herstel groot is in de familie
begin je meestal niet gelijk met behandelen. Wanneer het spontaan herstel klein is begin je vaak wel
met behandelen. Hiervoor is onderzoek zeer belangrijk.
Verhouding naar geslacht: spontaan herstel is bij meisjes groter dan bij jongens. Wanneer dit niet
gebeurd is de kans op spontaan herstel bij vrouwen op latere leeftijd kleiner. Bij jonge kinderen
50/50. Er stotteren meer volwassen mannen dan vrouwen.
Variatie & Voorspelbaarheid: er is veel variatie in stotteren. Per persoon kan de stotter heel
verschillend zijn. Er zijn veel verschillende ervaringen tussen mensen. Taalfactoren spelen een
belangrijke rol. Complexiteit van zinnen.
Vloeiendheidsbevorderende condities: dit zijn condities die de kans op vloeiend sprekend bevorderd.
Bijvoorbeeld: tijd, langzaam spreken, koorlezen (met meerdere mensen tegelijkertijd een tekst
voorlezen) en/of gebruik maken van therapie.
Constitutionele (aanleg) factoren (H2 Guitar)
De exacte oorzaak van stotteren is nog niet bekend.
Aanlegfactoren voor stotteren zijn al wel bij de geboorte aanwezig. Ook komt stotteren vaak in de
familie voor.
Erfelijke factor: is 30% tot 60%. De kans dat het kind gaat stotteren als één van de ouders ook
stottert is groot.
Stamboomonderzoek: kijken hoe vaak stotteren in de familie voor komt, in veel gevallen komt
stotteren in de familie voor.
Tweelingonderzoek: de conclusie van het tweelingonderzoek is dat stotteren niet alleen komt door
de aanleg van het kind. Bij 1eiige tweelingen kan het gebeuren dat de één wel stottert en de ander
niet.
Adoptieonderzoek: onderzoek naar de biologische ouders en de adoptieouders van het kind.
Genetisch onderzoek: zoeken naar een gen wat een rol speelt bij het stotteren (stotterende muizen).
Hersenstructuur en -functie
Verschil in hersenprocessen: de hersenen werken iets anders bij stotteraars.
Er vindt meer rechterhemisfeer activiteit plaats tijdens spraak bij mensen die stotteren dan bij
vloeiende sprekers.
De verhoogde hersenactiviteit neemt af en de activiteit in de linker hemisfeer neemt toe na therapie
of langere periode van vloeiende spraak.
De hersenen van jonge kinderen zijn nog flexibel. Er bestaat een kans dat je het vloeiendheids-proces
terug kunt zien in de hersenen.
Verschil in de hersenstructuren: de hersenen zijn anders ingericht bij stotteraars. Er zijn verschillen in
de witte/ grijze stof in de hersenen. Ook kunnen de banen die lopen tussen de verschillende
hersengebieden verschillend zijn zoals het gebied met emoties.
Doormiddel van het letten op de frequentie en de vorm kun je kijken of er sprake is van stotteren of
niet.
Onvloeiendheid in een woordherhaling is een normaal proces. Bijvoorbeeld het zeggen van “en en
en” heeft een functie voor kinderen. Kinderen “kopen hiermee tijd” om na te denken wat ze willen
zeggen en door hiermee hun beurt te behouden. (Taalverwervingsproces)
Zinsrevisie: een zin anders afmaken dan hoe het kind de zin is begonnen. Dit is ook een normaal
proces.
Woorddeelherhaling: lijkt op stotteren (lelenen). Aan hoe vaak de herhaling is kun je zien of het
stotteren is of normale onvloeiendheid. Is de woorddeelherhaling enkelvoudig of meervoudig?
, Sensorische processen
Minder ontwikkelde auditieve verwerking.
Uitschakeling auditieve feedback vermindert het stotteren (koptelefoon, proef van Lombard).
Sensomotorische processen
- Mensen die stotteren hebben langzamere reactietijden.
- Vloeiende spraak van iemand die stottert is meestal langzamer.
- Langzamere en minder precieze reactie in niet spraak gebonden taken.
Onvloeiend spreken ontstaat wanneer de mogelijkheden van het kind om vloeiend te spreken niet in
evenwicht zijn met de eisen die aan zijn spreken worden gesteld (Starkweather):
Linguistische factoren
- Onset vaak geassocieerd met taalontwikkeling.
- Minder stevige taalmogelijkheden.
- Meer stotteren bij langere, complexere uitingen.
Vooral bij consonanten.
Bij kinderen meer aan het begin van de zin.
- Complexere taal vermindert prestaties op andere gebieden.
Volwassenen stotteren meestal bij inhoudswoorden. Jonge kinderen vaker bij functiewoorden.
Stotteren gaat vaak samen in combinatie met taal maar dit betekend niet dat stotteraars slechter zijn
in taal. (Voorbeeld een computer die ermee stopt)
Emoties
- Mensen die stotteren zijn niet angstiger dan mensen die niet stotteren, maar angst doet stotteren
wel toenemen.
- Mensen die stotteren lijken een gevoeliger temperament te hebben, meer introvert.
Ontwikkelingsfactoren (H4 Guitar)
Competitie voor ‘neural resources’
Lichamelijke ontwikkeling: het leren lopen en het leren praten kan niet allebei tegelijkertijd
ontwikkeld worden. Sprongen in de ontwikkeling laat het stotteren vaak toenemen. De groei van het
strottenhoofd kan eventueel ook een rol spelen.
Spraak-taalontwikkeling: wanneer de spraak-taalontwikkeling zich in te hoog tempo ontwikkeld is de
kans op stotteren groter. Taalontwikkeling is niet de oorzaak van het stotteren. Het is alleen een
uitlokkende factor.
Cognitieve ontwikkeling: cognitieve groei, meer leren. Wanneer je meer weet dan moet je dingen
uitsluiten om te vertellen en wordt het lastiger om te spreken. Het nadenken over het stotteren kan
ook ontwikkelen tot stotteren/ bang zijn dat je gaat stotteren.
*Verstandelijk beperkten hebben een grotere kans op stotteren.
* Vanaf vier jaar heeft een kind ongeveer door dat het stottert en kan het kind het gevoel krijgen dat
hij/zij anders is dan de rest. Hierdoor kan schaamte een rol gaan spelen.
Sociaal-emotionele ontwikkeling: sterke emoties (positief/negatief) kunnen de spraak flink
beïnvloeden (bijvoorbeeld Sinterklaas).
Ouders: er is geen duidelijke conclusie over wat de rol van de ouders is. Ouders kunnen niet de
oorzaak zijn van het stotteren maar het kan wel mede invloed hebben.
Eisen spraak- taal: Welke vraag je zou stellen. Wat heb jij allemaal gedaan op school? Of heb je ook
in de bouwhoek gespeeld?
Levensgebeurtenissen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nathalienicky. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.