Gedragswetenschappen en Recht en ethiek 1.2 (VPKGDW1.2.V022)
All documents for this subject (2)
1
review
By: stephanie_abde • 7 months ago
Seller
Follow
estherretz
Reviews received
Content preview
Gedragswetenschappen 1.2
Leerdoelen
Lesweek 1 Inleiding ontwikkelingspsychologie en cognitieve
ontwikkeling: denken en taal
De student kan beschrijven hoe de ontwikkelingspsychologie zich vanuit historisch perspectief ontwikkeld heeft.
Vroegere denkbeelden: Geen aparte status/behandeling kind
- Middeleeuwen: Kinderen zijn miniatuurvolwassenen.
- Reformatie: Kinderen zondig en moeten geciviliseerd worden.
- Verlichting: Bijvoorbeeld tabula rasa: Kind komt leeg op de wereld, ouders vormen het met liefde en kennis
(veel nadruk op nurture).
Vanaf 20e eeuw: Opkomst kinder- en jeugdpsychiatrie
- Een kind kan systematisch bestudeerd worden.
- Kind is in ontwikkeling en daarbij afhankelijk van omgeving.
- Ontwikkeling kan verstoord raken.
- Veel verschillen tussen kinderen en volwassenen, zoals psyche, communicatie.
Actuele thema’s: Ontwikkeling continue of niet? Verstoorde ontwikkeling stabiel of niet? Wat zijn kritieke perioden?
De student kan beschrijven waar de ontwikkelingspsychologie zich mee bezig houdt, inclusief de verschillende
ontwikkelingsgebieden en ontwikkelingsfasen, en weet waarom kennis van dit veld relevant is voor een
verpleegkundige.
Ontwikkelingspsychologie/levenslooppsychologie: De psychologie van de ontwikkeling van de mens, van de geboorte
tot aan de ouderdom, maar met het accent op de jaren tot de volwassenheid.
- Levensfasen, invloed van opvoeding of levenservaringen op individu, invloed van culturele of ethische
verschillen, universele overeenkomsten, ontwikkelingsfasen en stabiele fasen.
Ontwikkelingspsychologie richt zich op de menselijke ontwikkeling. Alle ontwikkelingspsychologen beschouwen
ontwikkeling als een continue proces. De kinderpsychologie is onderdeel geworden van de moderne
ontwikkelingspsychologie. Ontwikkeling tot 25 jaar, hierna ben je niet echt bezig met het ontwikkelen.
Ontwikkelingspsychologen houden zich niet alleen bezig met de manier waarop mensen tijdens hun leven groeien en
veranderen, maar ook met stabiliteit in het leven van kinderen, adolescenten en volwassenen.
Onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen is te verdelen in 5 centrale thema’s/benaderingen:
1. Fysieke ontwikkeling (Kijkt naar de invloed van hersenen, zenuwstelsel, spieren, zintuigen, behoefte aan
eten, drinken en slaap op ons gedrag).
2. Cognitieve ontwikkeling (Kijkt naar intellectuele vermogens, waaronder leren, geheugen, probleemoplossing
en intelligentie).
3. Sociale en sociaal-emotionele ontwikkeling (Kijkt naar de ontwikkeling en verandering van sociale relaties en
interacties met anderen).
4. Persoonlijkheidsontwikkeling (Kijkt naar duurzame eigenschappen die de ene persoon van de andere
onderscheiden).
5. Morele ontwikkeling (Iemand duwt een ander van de step, maar heeft geen moraliteit. Geen besef van goed
en kwaad).
Verdeling jeugd en adolescentie:
, - Prenatale periode (conceptie tot geboorte)(bijvoorbeeld door gebruik van alcohol of roken van de moeder
tijdens zwangerschap of het beleven van veel stress van moeder tijdens de zwangerschap)
- Baby- en peutertijd (geboorte – 3 jaar)
- Kleutertijd (3 – 6 jaar)
- Schooltijd (6 – 12 jaar)
- Adolescentie (12 – 20 jaar)
Belang kennis over ontwikkelingspsychologie voor verpleegkundigen:
- Zorg voor verschillende doelgroepen, jong en oud (effident duidelijk, elke doelgroep moet anders behandeld
worden).
- Verschil zien tussen gezond en afwijkend. (een baby reageert of beweegt anders dan gewoonlijk)
- Vergroot inlevingsvermogen
De student begrijpt de invloed van onderdeel uitmaken van een cohort op de ontwikkeling.
Cohort: Groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek zijn geboren.
- Zij maken ongeveer dezelfde (historische, leeftijdgebonden, socioculturele en niet-normatieve) gebeurtenissen
mee. Bijvoorbeeld oorlogen, overstromingen, epidemieën hebben een bepaalde invloed op alle leden van een
cohort.
Cohorteffect: Iedereen beleeft het anders van je cohort, bijvoorbeeld corona.
Normatieve gebeurtenissen: Gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een groep op dezelfde
manier voltrekken. Kunnen biologisch, sociaal of cultureel bepaald zijn. Bijvoorbeeld bereiken van de puberteit.
Normatieve invloeden: Etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van een subcultuur en andere factoren.
Niet-normatieve gebeurtenissen: Specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een specifiek persoon
dat andere mensen niet vaak overkomen. Het doet iets met je persoonlijkheid. Bijvoorbeeld kampioen zwemmen
worden.
De student begrijpt de visie óp en de belangrijkste uitgangspunten ván het cognitieve ontwikkelingsmodel van
Piaget.
Belangrijkste uitgangspunt van de cognitieve ontwikkelingstheorieën: Het gedrag van kinderen in een bepaalde
leeftijdsfase is een weerspiegeling van hun denk- en kennisniveau. Het is de cognitie/het weten dat deze theorieën
de centrale rol vervult en zijn weerslag heeft op andere psychologische verschijnselen.
Jean Piaget is de grondlegger van de cognitieve ontwikkelingsmodel.
Piaget beschouwde intelligentie als een levensfunctie van de mens die hem in staat stelt zich aan de eisen van de
omgeving aan te passen. Elke intellectuele activiteit heeft als doel een evenwicht te vinden tussen de
gedachtewereld van het individu en diens omgeving. Hoe meer ervaringen je opdoet, hoe groter je intelligentie
wordt.
Functie intelligentie:
- Organiseren van schema’s (bijvoorbeeld over hete kachels of vrienden).
- De adaptatie of aanpassing aan de omgeving door assimilatie en accommodatie.
Gedrag weerspiegelt denk- en kennisniveau, afhankelijk van de leeftijd.
Leren is een interactief proces: al doende (en door rijping) worden cognitieve schema’s gevormd!
- Afstand, materiaaleigenschappen, etc. (fysische realiteit).
o Een kind leert pas als het iets ervaart, moet eerst bijvoorbeeld vallen of zich pijn doen, voordat het leert
dat dat niet kan. Het leert door zijn ervaringen connecties te leggen, bijvoorbeeld dat een struik pijn kan
doen als het stekels heeft. Laat een kind zijn eigen gang gaan, het leert door te doen.
- Veiligheid, vriendschap, etc. (sociale realiteit).
, o Een kind pakt een step van een ander kind af en de ouder komt eraan en zegt dat dat niet mag. Het kind
moet er zelf achter komen, door bijvoorbeeld dat het andere kind boos wordt, dat dat niet mag. De
ouders zitten voortdurend op de kinderen, de kinderen moeten zelf leren door feedback te krijgen.
- Verdriet, woede, etc. (emotionele realiteit).
o Een kind is verdrietig, omdat het een leuk autootje ziet in de winkel. Het leert niet om te gaan met
verdriet als de ouder dit hem geeft. Het kind moet emoties onder ogen zien te krijgen, daardoor vormt
het zijn eigen persoonlijkheid.
Schema’s worden geleidelijk aangeleerd.
De student kan het belang van adaptatie uitleggen en kan de verwante begrippen accommodatie en assimilatie
omschrijven en met voorbeelden concretiseren.
Assimilatie: Proces waarin nieuwe ervaringen worden geïnterpreteerd op basis van de bestaande schema’s. Om
effectief te assimileren is het vaak noodzakelijk nieuwe ervaringen zodanig te interpreteren, dat zij in ons schema
passen. (Als de karbonade niet in de pan past, ‘assimileren’ we door een stuk van de karbonade af te snijden).
Accommodatie: Proces waarin onder invloed van nieuwe ervaringen onze schema’s worden veranderd/uitgebreid.
Het schema wordt dusdanig aangepast dat de ervaring erin opgenomen kan worden. (We laten de karbonade heel,
maar ‘accommoderen’ we door een grotere pan te pakken).
- Bijvoorbeeld; Kind meenemen naar het vliegveld om te laten zien hoe vliegtuigen er echt uitzien.
Adaptatie: Doel om evenwicht te handhaven of herstellen.
De student kent de verschillende stadia van het cognitieve ontwikkelingsmodel van Piaget, inclusief de verschillende
begrippen per stadium en deze begrippen illustreren aan de hand van voorbeelden.
Piaget heeft zich voornamelijk met de ontwikkeling van het denken en het probleemoplossend vermogen
bezighouden.
Cognitieve ontwikkeling volgens Piaget: Proces waarin duidelijk te onderscheiden stadia elkaar opvolgen.
Piaget is ervan overtuigd dat door eigen ervaringen en ontdekkingen kennis en inzicht ontstaan en het tempo waarin
dat gebeurt, kan amper door anderen beïnvloed worden.
Elke fase heeft eigen typerende kenmerken, fasen kunnen niet worden overgeslagen, leeftijdsgrenzen per fase
kunnen variëren, verloop van proces/fasen is universeel (Piaget).
Sensomotorisch stadium (0-2 jaar)
- Vorming schema’s:
o Denken ontstaat door doen (gebruik zintuigen, motoriek).
o Zichzelf leren onderscheiden van voorwerpen en mensen (leert dat hij zelf anders is dan een computer
of een ander mens).
o Reflex wordt reflectie (Branden aan een kachel, omdat deze heet is. Volgende keer beseft hij dat het
heet was en zal het misschien nog een keer doen. Totdat hij weet dat het heet is, dus komt er niet
meer aan).
o Uiteindelijk worden handelingen doelgericht, omdat de baby ervaart dat verschil in handelen een
verschil in effect oplevert. Gaat meerdere handelingen combineren om uiteindelijk een doel te
bereiken.
, o Aanvankelijk alleen dat wat je kunt zien, bestaat. Als moeder gezicht bedekt, dan is ze weg volgens het
kind (kiekeboe geeft hetzelfde principe. Uiteindelijk snapt het kind dat de persoon of voorwerp wat
niet meer getoond is, wel nog bestaat.
o Later ook mentale representaties: taal, fantasiespel, imitatie, objectpermanentie(!) (object is nog
steeds aanwezig, terwijl het is weggehaald).
- Intelligentieontwikkeling vindt dus basis in senso-motorische fase!
Pre-operationeel stadium (2-6 jaar)
- Het vermogen tot mentale representatie wordt uitgebreid en verfijnd.
o In het begin creëren ze hun eigen individuele fantasiewereld.
Fantasie en werkelijkheid lopen door elkaar heen (ouderen kunnen het onderscheid maken tussen
wat we denken en wat we zien. Monster onder het bed, kind denkt dat er een echt monster onder
zijn bed zit. Maar volwassenen weten dat er geen monsters bestaan, dus weet dat er geen
monster onder het bed kan zitten).
In toenemende mate anderen betrekken bij fantasie-spel egocentrisme (Ruud krijgt een
broertje, dus vader zegt nu mag jij een cadeautje aan je nieuwe broertje geven. Kiest wat hij zelf
het mooist vind, een elektrisch autootje. Baby heeft er nog niets aan, kan zich dus nog niet
verplaatsen in een ander. Denkt nog heel erg vanuit zichzelf. Door spelletjes spelen, zoals tikkertje,
per ongeluk iemand omduwen, leert het zich te verplaatsen in anderen. Het doet pijn als iemand
valt.) neemt gedurende deze fase geleidelijk af.
o Heb jij een broertje? Ja! En heeft jouw broertje ook en broertje? Nee!
o Snelle taalontwikkeling
- Centratie: Redeneringen en conclusies worden geleidt door het meest opvallende aspect (gebonden aan het
hier en nu) van een probleem. (Peuters en kleuters letten vooral op een toestand en niet op het proces dat
tot die toestand leidde; bang zijn voor een clown die ze hebben gezien toen hij zich schminkte).
- Conservatie: Inzicht dat de hoeveelheid van een bepaalde stof niet verandert als er iets aan de vorm van de
stof verandert.
o Conservatieproefje (2 dezelfde glazen water en dan vraag je waar meer in zit, zeggen ze evenveel. Giet
een glas over in een heel lang smal glas, zal nu zeggen dat daar meer water in zit)! Nog niet in staat om
abstract, logisch of systematisch te denken.
- Ontwikkeling van de fijne motoriek, complexere handelingen mogelijk.
Concreet operationeel stadium (6-12 jaar)
- Operationeel denken staat centraal.
- Informatie heeft betrekking op realistische, concreet voorstelbare situaties (bijvoorbeeld rekenen met
concrete voorbeelden zoals appels en knikkers).
o VB: Regel luidt: Als het regent wordt alles wat buiten staat nat. Het regent, de auto staat buiten.
Conclusie: De auto wordt nat.
- Bijvoorbeeld verstandelijk beperkten zitten nog steeds in deze fase, cognitief gezien in deze of de senso-
motorische fase.
- Reversibiliteit: Een uitgevoerde handeling kan in gedachten weer teruggedraaid worden naar de
oorspronkelijke uitgangssituatie (klei van een staaf weer een bal maken en zien dat het dezelfde hoeveelheid
klei is).
- Organisatie: Meerdere aspecten van een probleem worden meegenomen en leiden gezamenlijk tot een
slotconclusie.
- Taalfunctie raakt verder ontwikkeld, symbolen (ook rekenkundige) worden begrepen.
Formeel operationeel stadium (vanaf 12 jaar)
- Er wordt nagedacht over niet alleen de omgeving en de realiteit, maar ook over hoe de wereld eruit had
kunnen zien als.
- Meerdere oplossingen kunnen inventariseren én toetsen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller estherretz. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.93. You're not tied to anything after your purchase.