100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
De samenvatting rond het vak Methoden en Technieken in de Sociale Wetenschappen van SPO Pre-Master Orthopedagogiek $8.59
Add to cart

Summary

De samenvatting rond het vak Methoden en Technieken in de Sociale Wetenschappen van SPO Pre-Master Orthopedagogiek

1 review
 11 views  2 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van het vak Methoden en Technieken in de sociale wetenschappen. De samenvatting bevat de onderdelen uit de college's en daarbij gekoppeld belangrijke elementen uit de boeken Onderzoeksmethoden van Scheepers (h2, 3, 4, 5, 6 en 9) en Effectonderzoek in de gedragswetenschappen (h3, 4, 5, ...

[Show more]

Preview 4 out of 50  pages

  • No
  • De samenvatting is opgesteld aan de hand van de informatie aan colleges en aanvullende belangrijke p
  • January 12, 2024
  • 50
  • 2023/2024
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: ahmedou_ • 11 months ago

avatar-seller
Methoden en technieken
College 1

Onderzoeken
Onderzoek  doelgerichte activiteit gericht op nieuwe kennis opdoen voor het
helpen bedenken van oplossingen voor problemen

Hoe onderzoek gedaan? Hangt af van beeld van werkelijk. Objectief zijn wil
je. Maar 30 jaar geleden objectief, nu niet meer zo. Tijd veranderd dingen, zo ook
de manieren van kijken naar de werkelijkheid.

Ontologie  hoe de wereld wordt gezien, zoals bij het voorwerp een stoel. Is wat
je denk te weten, dan is het zo.

Epistemologie  hoe de wereld onderzocht moet worden. Hoe je dat denkt: hoe
weet je dat het een stoel is, want heel veel stoelen gezien. Hoeveel kennis en
ervaring je hebt, hoe je kennis opmaakt. (kennis en wetenschappelijke methode
zijn bijv. je epistemologie).

Methodologie  hoe dataverzameling het beste kan verlopen. Variabelen hangen
samen op een manier. Dus bijv. een vragenlijst. Methode is hoe het echt ging, het
gaat niet altijd hoe je wil.


Wetenschappelijk onderzoek:

1. Empirisch (gebaseerd op waarnemen)
2. Voortbouwen op werk van voorgangers (cumulatief: steeds bij elkaar
opgeteld)
3. Systematisch (volgens spelregels)
a. Toetsbare uitspraken
b. Controleerbaar
c. Repliceerbaar (hoe data en onderzoeksplan opgeslagen, veel
documenteren)


Wetenschappelijke benamingen:

 Empirische analytisch: afstand tot onderzoekseenheden, objectief,
meten, kwantitief
 Empirische interpretatief: geen afstand tot onderzoekseenheden,
subjectief, begrijpen/beschrijven, kwalitatief.

Probleem, want:
Niet zo zwart-wit. Kwantitatief niet altijd objectief en kwalitatief niet altijd
subjectief (hoe de steekproef eruit ziet en welke analyse methode).

Analytisch onderzoek proberen bijv. meer afstand tot onderzoekseenheden en
objectief te zien.

,Triangulatie  onderzoek met meerdere methoden (gezien als iets heel
belangrijks)
- Ook wel driehoeksmeting genoemd.
- Verhoogt betrouwbaarheid (kwaliteit verbeteren)
- Probleemstelling aanpakken met meerdere
onderzoeksmethoden


Typen wetenschappelijk onderzoek
 Fundamenteel  kennis opmaken, dingen te kijken, vaak universiteit.
Onderzoek om het doen van onderzoek.
 Praktijkgericht  praktisch probleem aanpakken, oplossingen voor de
praktijk in de praktijk. Maak je een advies of plan. Helpen veranderen van
praktijk situaties.

Probleem: dit is weer vrij zwart-wit. Universiteit wordt er ook wel praktisch
onderzoek verricht.


Empirische cyclus:

Fundamenteel onderzoek dat over de gehele cyclus gegaan
wordt gezien als goed onderzoek.

Observatie: veel verschillende vormen. Bijv. een studie
gemaakt en nog iets opgevallen, dingen die je hebt
geobserveerd in het leven. Literatuur onderzoek en ziet
een patroon en wel een empirische studie bij doen.

Inductie: observatie gedaan en komt dan tot een theorie.
(bijv. loopt door de gangen, zie mensen in NL langer dan Chinesen. Denkt NL
langer. Doet hypothese, steekproef, doet conclusie, toetsing en uitrekenen

Deductie: je hebt hypothese, die testen. Hypothese-toetsbaar.



Kenmerken van onderzoeksbenaderingen
 Kwantitatief  deductief, toetsen van theorie, objectieve metingen
 Kwalitatief  inductief, opstellen van theorie, subjectieve interpretaties
(subjectief, want het gaat om meningen, gevoel, vermoeden,
waardeoordeel van mensen)


Deductie van hypothesen
De theorie is bedacht. Je denkt dat het zo werkt. Hoe kom je tot een hypothese
die voor onderzoek toetsbaar moet zijn. Hoe gaat dat in de empirische cyclus?

Specifieke uitspraken afleiden uit algemene uitspraken:
 Theorie: ‘’alle vogels kunnen vliegen’’
o Is uit observatie gebleken, dit heb je namelijk gezien.
 Aanname: dit is een vogel
o Je denkt namelijk dit lijkt op een vogel, loopt en eet als een vogel,
heeft vleugels.

,  Hypothese: deze vogel kan vliegen
o Dit kun je testen. Uit de tekst blijkt dat hij niet vliegt.
 Empirische waarneming: dit is een vogel, maar hij vliegt niet!
 Toetsing: hypothese is gefalsificeerd.
o Dan kun je verschillende conclusies maken, (kijk eronder).
 Evaluatie: conclusie: ‘geen vogel’ of ‘in tegenspraak met theorie’


Echter: als je een vogel test die wel kan vliegen, is ook goed mogelijk. Goed
voorbeeld voor wetenschappelijk onderzoek. Je hebt veel vogels, dus er zijn ook
veel steekproefen mogelijk, die wel kunnen vliegen. Je hebt dan misschien 1
steekproef die niet kan vliegen. Als je alleen deze steeproef trekt, heb je een
verkeert beeld van de werkelijkheid.
Conclusie: meer vogels testen


Onderzoeksplan

Probleemstelling
 Doelstelling (waarom doe je dat?)
 Vraagstelling (wat doe je?)

Probleemstelling en een kwantitatieve onderzoeksvraag
 Hoe begint een onderzoek. Probleemstelling, dus waarom doe je
onderzoek? Een probleem bijvoorbeeld die je wil oplossen.
 Wat is een onderzoeksvraag? Van een probleem


Vraagstelling  wat je wil weten?
 Fundamenteel: hiaten/tegenstrijdigheden in de wetenschappelijke kennis
 Praktijkgericht
o Afkomstig probleem opdrachtgever
o Vaag/globale weergave van het probleem  concretiseren
o Huidige vs gewenste situatie: nu 10 mensen bezoeken pagina,
daarna 100 bezoekers.


Doelstelling  waarom wil je dit weten? Waarom belangrijk?
 Inzicht krijgen in (samenhang, inzicht probleem)
 Relevant: theoretisch, praktijk of beide)
 Kijken naar etische aspecten?

Dit resulteert in een onderzoeksvraag.

Conceptueel model als gevolg, of ook wel theoretisch raamwerk.


Typen onderzoek:
 Beschrijvend (exploratief) onderzoek: wat voor, welke wanneer?
o Wie koopt biologisch vlees?

 Verklarend (theorievormend) onderzoek: waarom, waardoor? (causaliteit
aantonen, ook wel oorzakelijkheid

, o Waarom kopen consumenten biologisch vlees in plaats van niet-
biologisch vlees?

Voorspellend (theorievormend) onderzoek: wat gebeurt er met…als
gevolg van? Tot welk…leidt? (causaliteit)
o Wat gebeurt er met het aantal consumenten dat biologisch vlees
koopt als gevolg van prominentere plaatsing in de supermarkt?
Kwantitatieve onderzoeksvragen
 Frequentievragen
o Hoeveel? (mensen)
o Hoevaak? (mensen)
 Hoeveel mensen zitten in de opleiding?
 Verschilvragen
o In welke mate is er een verschil in/tussen
o Groepen
o Voor-na
 Kwaliteit van onderzoek dat mensen opdoen bij groepen?
 Samenhangvragen
o Is er een relatie tussen .. en …
 Tussen twee variabelen. Correlatie, spreidingsdiagrammen



Goede kwantitatieve onderzoeksvraag
 Relevant: sluit aan bij probleem- en doelstelling
 Specifiek: beantwoordbaar/onderzoekbaar, bevat belangrijkste kenmerken
van je onderzoek, antwoord, maar dan ja/nee,
Vermijd: waarom vragen, hoe komt het-vragen, hoe kunnen we-vragen, en
ethische en esthetische vragen (vragen over mooiheid en harmonie)


Onderzoeksontwerp

Onderzoekseenheid:
 Het niveau wat je interessant vindt. Een individu of een groep. Wel
meerdere mensen vragen.
o Bijv. geinteresseerd in wiskunde leren makkelijker maken van
kinderen
 Geinteresseerd in op individu: het kind
o Bijv. hoe kunnen we pesten in klassen verminderen
 Geinteresseerd in de klas: een groep (van individuen)

Op wie/wat heeft de onderzoeksvraag betrekking:
 Volgt direct uit onderzoeksvraag  niveau waarop antwoord wordt
verwacht
 Vaak respondent, soms groepsniveau
 Vaak regel/rij in databestand, soms aggregatie nodig (samenvoegen)


Onderzoekskenmerken (eigenschapsbegrip)

Wat je gaat meten bij de onderzoekseenheid:

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lauraweemink. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.59. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53340 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.59  2x  sold
  • (1)
Add to cart
Added