Hoofdstuk 25 Overheidsaansprakelijkheid algemene leerstukken
Het niet-naleven van rechtsnormen leidt tot onrechtmatig handelen van
overheidsrechtspersonen.
Ook wanneer de overheid het recht schendt moet de toegang tot een onafhankelijke en
onpartijdige rechter zijn verzekerd. De overheid staat immers niet boven de wet. Zij is volledig
aan het recht gebonden. Dat is het wezen van onze rechtsstaat.
Het overheidsaansprakelijkheidsrecht ziet op de vermogensrechtelijke aansprakelijkheid van de
overheid voor al haar handelen en nalaten. Ieder handelen of nalaten van de overheid dat als
onrechtmatig moet worden aangemerkt kwalificeert in beginsel als een onrechtmatige daad.
Van de vermogensrechtelijke aansprakelijkheid van de overheid moet de strafrechtelijke
aansprakelijkheid van ambtenaren, politieke ambtsdragers en overheidsrechtspersonen worden
onderscheiden. Daarnaast is er ook nog de politieke/staatsrechtelijke aansprakelijkheid, ofwel
‘verantwoordelijkheid’.
De overheid is niet op gelijke voet als iedere burger onderworpen aan het
aansprakelijkheidsrecht. De overheid moet immers altijd handelen in het algemeen belang. Zij is
tevens gebonden aan specifieke geschreven en ongeschreven rechtsnormen. Dit brengt met zich
dat het vermogensrechtelijke aansprakelijkheidsrecht een publiekrechtelijke inkleuring krijgt zodra
de overheid in beeld is. Soms gelden voor de overheid strengere maatstaven en soms juist
lichtere.
Het feit dat de overheid een complexe taak moet verrichten kan ertoe leiden dat zij van wetgever
en rechter meer ruimte krijgt om te handelen. Een rechter zal in dit geval afstandelijker toetsen.
De vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van een bestuursorgaan treffen de
rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort (art. 1:1 lid 4 Awb). Als een college van B&W
bijv. een vergunning in strijd met de wet verleent dan is, in geval van vernietiging van deze
vergunning, de gemeente als rechtspersoon hiervoor aansprakelijk. Het college als zodanig
beheert geen vermogen.
De vermogensrechtelijke aansprakelijkheid van de overheid wordt onderverdeeld in
aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad (overheid is onderworpen aan de
aansprakelijkheid van het BW zij het met een zekere inkleuring) en aansprakelijkheid op grond
van rechtmatige daad.
Ten aanzien van aansprakelijkheid op grond van een rechtmatige daad kan er worden gesproken
over de wettelijke regeling inzake nadeelcompensatie. Indien hiervoor een bijzondere regeling
geldt is het vinden van de rechtsgrond niet moeilijk. De wetgever heeft dan immers gesproken. In
dit geval is de overheid onder voorwaarden verplicht om schade geheel of gedeeltelijk te
vergoeden die is veroorzaakt door rechtmatig handelen van de overheid.
De Nederlandse bestuursrechter heeft beperkte rechtsmacht. Hij kan de overheid niet gebieden
een feitelijke handeling te verrichten. De rechtsmacht van de bestuursrechter is beperkt tot
appellabele besluiten en daarmee gelijkgestelde handelingen. Bij een gegrond beroep moet hij
het besluit vernietigen. De schadevergoedingsbevoegdheid van de bestuursrechter is eveneens
beperkt (zie art. 8:88 en 8:89). Het staat de gelaedeerde ook vrij om te kiezen voor een vordering
op grond van onrechtmatige daad bij de burgerlijke rechter. Er is dus geen sprake van een
exclusieve bevoegdheid van de bestuursrechter.
in de sfeer van schadevergoeding voor rechtmatige appellabele besluiten ging de burgerlijke
rechter over tot het erkennen van het primaat van de bestuursrechter.
In de sfeer van het feitelijk overheidshandelen of nalaten in de sfeer van de niet-appellabele
besluiten – denk aan algemeen verbindende voorschriften – is de positie van de burgerlijke
rechter als schadevergoedingsrechter onbetwist; tenminste in de sfeer van de onrechtmatige
daad. De bestuursrechter kan hier, gelet op zijn beperkte bevoegdheid, nu eenmaal geen
sluitende rechtsbescherming bieden.
De burger kan, als het aankomt op schadevergoeding, na vernietiging van het besluit kiezen
tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter met betrekking tot de schadevergoeding. Op
papier is er dus sprake van een concurrerende of dubbele rechtsmacht met betrekking tot
schadevergoeding ter zake van onrechtmatige appellabele besluiten. In de praktijk gaat iedereen
naar de burgerlijke rechter.
Égalitébeginsel?
Sinds de komst van de Awb was er veel discussie omrent de wenselijke taakverdeling tussen de
burgerlijke en de bestuursrechter op het terrein van overheidsaansprakelijkheid. De wetgever
moest uiteindelijk kiezen. Op het terrein van de onrechtmatige daad maakte de wetgever duidelijk
een andere keuze dan op het gebied van de rechtmatige daad.
De Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten sloeg nieuwe
piketpalen met betrekking tot de rechtsmachtverdeling in de sfeer van het
aansprakelijkheidsrecht. Bij de onrechtmatige overheidsdaad is de rechtsmacht van de
bestuurder door de wetgever beperkt en ingesnoerd. De bestuursrechter is slechts op enkele
geselecteerde terreinen exclusief bevoegd om schadevergoeding toe te kennen. Ten aanzien
van de rechtmatige overheidsdaad is er sprake van een wettelijke verruiming van de rechtsmacht
van de bestuursrechter.
Hoofdstuk 26 (m.u.v. 26.3 en 26.6) Overheidsaansprakelijkheid voor onrechtmatig
handelen
Als van de burger geacht wordt de wet te kennen dan mag van ‘de overheid’ op zijn minst worden
verwacht dat zij rechtmatig handelt.
Ontstaat door onrechtmatig handelen van de overheid schade, of dreigt schade te ontstaan, dan
kan zij aansprakelijk worden gesteld op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162).
Gemengde rechtsleer: de overheid die deelneemt aan het privaatrecht dient ook de beginselen
van behoorlijk bestuur en de grondrechten daarbij in acht te nemen.
De burgerlijke rechter heeft zich ontwikkelt tot de schadevergoedingsrechter in geschillen met de
overheid. De bestuursrechter heeft ondertussen wel meer rechtsmacht gekregen. Waar de
gespecialiseerde bestuursrechter voldoende rechtsbescherming tegen de overheid kon bieden
trad de burgerlijke rechter terug. Hij ontwikkelde zich tot een ‘restrechter’ die vooral aanvullende
rechtsbescherming biedt.
Ten aanzien van de onrechtmatige overheidsstaat is in de Nederlandse rechtsorde de
civielrechtelijke benadering het vertrekpunt geweest. De ruime bevoegdheid van de burgerlijke
rechter zorgde ervoor dat overheidshandelen werd beoordeeld aan de hand van de
civielrechtelijke maatstaven voor onrechtmatigheid. Toch vindt het burgerlijke recht geen
onverkorte toepassing. Er wordt altijd rekening gehouden met de bijzondere positie van de
overheid.
Het meest wezenlijke element van het leerstuk van onrechtmatige daad vormt het vereiste van
onrechtmatigheid. Er moet sprake zijn van dan wel een inbreuk op een recht; het doen of nalaten
in strijd met een wettelijke plicht, dan wel; doen of nalaten met hetgeen volgens ongeschreven
recht in het maatschappelijk verkeer is betaamd (zie lid 2 van art. 6:162).
Kan een overheid überhaupt wel maatschappelijk onzorgvuldig jegens burgers handelen? Indien
men dit bevestigd antwoord dan betekent dit dat men aanvaardt dat de overheid deelneemt aan
het maatschappelijk verkeer. Je kan in dat geval dan niet meer aannemen dat de overheid juist
los staat van dit verkeer en vanuit een oogpunt van algemeen belang reguleert.
De burgerlijke rechter vond in de naoorlogse periode begaanbare paden om het handelen van de
overheid te toetsen aan ongeschreven publiekrechtelijke zorgvuldigheidsnormen. Ten eerste was
er de opkomst van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb). Deze
rechtsbeginselen bleken van onschatbare betekenis voor het leerstuk van de onrechtmatige
overheidsdaad. Ten tweede wist de civiele rechtspraak specifieke ‘overheidszorgplichten’ te
ontwikkelen. Deze zorgplichten kan men zien als publiekrechtelijke verbijzonderingen van de
maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. Wat mag er van de overheid worden verwacht om gevaar
voor burgers en hun rechtsgoederen af te wenden?
Wat met het probleem van bestuurlijke discretie (m.n. de beleidsvrijheid). Zijn de ongeschreven
maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen ook van toepassing op het beleidsvrije optreden van de
overheid? En in hoeverre moet de rechter rekening houden met de noodzakelijke beleidsvrijheid
die de overheid toekomt bij haar optreden? Een en ander kan niet zwart/wit worden benaderd.
Marginale toetsing en het verbod van willekeur zijn hierbij met name van belang. Hierdoor is een
meer afstandelijke toetsing van het handelen van het bestuur mogelijk.
Niet-appellabele besluiten zijn besluiten inhoudende algemeen verbindende voorschriften,
beleidsregels, overige niet-appellabele Awb-besluiten en besluiten van bestuursorganen die geen
Awb-besluit zijn.
Op grond van art. 8:3 lid 1 onder a Awb staat geen rechtstreeks beroep open tegen algemeen
verbindende voorschriften en beleidsregels. Dit betekent dat alleen bij de burgerlijke rechter
rechtstreeks kan worden opgekomen tegen onrechtmatige algemeen verbindende voorschriften.
Als een burger rechtstreeks onrechtmatig beleid in rechte wilt bestrijden, dan wel ter zake
schadevergoeding wil vorderen, dient hij zich tot de burgerlijke rechter te wenden. Onrechtmatige
daad t.a.v. beleidsregels komt niet vaak voor maar het is wel mogelijk.
De HR heeft geoordeeld dat indien in het kader van een procedure tegen een uitvoeringsbesluit
bij wijze van exceptie eenmaal het oordeel van de hoogste bestuursrechter is verkregen dat een
algemeen verbindend voorschrift verbindend is, de burgerlijke rechter dit oordeel in beginsel
moet respecteren indien achteraf alsnog een onrechtmatige daadsactie tegen die voorschrift
wordt geëntameerd door dezelfde gelaedeerde. Dit is noodzakelijk ter voorkoming van
tegenstrijdige uitspraken en het oogpunt van een behoorlijke taakverdeling.
In HR Nederlandse Vakbond Varkenshouders oordeelde de HR dat indien de hoogste
bestuursrechter een algemeen verbindend voorschrift geheel of gedeeltelijk onverbindend heeft
verklaard de overheid in een daaropvolgende civielrechtelijke procedure dit oordeel niet meer
met succes kan ontkennen. De HR heeft hier voor de overheid een soort van algemene volgplicht
in het leven geroepen (ook weer om tegenstrijdige oordelen te voorkomen).
In het Landbouwvliegers-arrest benadrukte de HR tegen de achtergrond van de trias politica
gedachte de noodzaak van marginale toetsing. Het is niet aan de rechter om te treden in de door
de regelgever gemaakte belangenafweging. De HR aanvaardde de mogelijkheid van toetsing van
wetgeving in materiele zin aan algemene rechtsbeginselen, zij het in beginsel via de sluis van het
verbod van willekeur.
Toetsing van algemeen verbindende voorschriften aan rechtsbeginselen treedt nog steeds naar
de voorgrond waarbij diverse ongeschreven rechtsbeginselen in beeld zijn, maar een
terughoudende toets heeft de voorkeur.
Bij de burgerlijke rechter kan worden opgekomen tegen feitelijk overheidshandleen, niet-
appellabele besluiten en privaatrechtelijk rechtshandelen. De burgerlijke rechter is hier tevens de
aangewezen schadevergoedingsrechter.
De vermoedelijk belangrijkste groep feitelijke handelingen die kunnen leiden tot
overheidsaansprakelijkheid zijn de gevallen van schade ontstaan door nalatigheid in bijvoorbeeld
infrastructurele voorzieningen. Voor de overheid geldt hier primair de ‘gewone’ aansprakelijkheid
op grond van art. 6:162. Deze wordt in dit verband ingevuld aan de hand van
gevaarzettingscriteria.
Op grond van art. 6:174 lid 2 geldt daarnaast een kwalitatieve risicoaansprakelijkheid voor het
onderhoudsplichtige overheidslichaam. Deze ziet op het geval dat een weg niet voldoet aan de
eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en die daardoor gevaar voor
personen of zaken oplevert. Voor toepassing van deze aansprakelijkheid moet het gevaar zich
verwezenlijken. Het moet hierbij gaan om het objectieve gebrek. In de rechtspraak lopen art.
6:162 en 6:174 lid 2 in elkaar over, temeer omdat onder een gebrek ook een onveilige toestand
wordt gerekend die de overheid onveranderd laat.
Het ten onrechte doen van toezeggingen of het verschaffen van onjuiste, onvolledige dan wel
niet-tijdige inlichtingen voorafgaande aan het nemen van een besluit kan (afhankelijk van de
omstandigheden van het geval) leiden tot aansprakelijkheid van de overheid.
Op het moment dat bepaalde inlichtingen worden geacht een onzelfstandig karakter te hebben,
of te wel zozeer verband te houden met het appellabele besluit, dan kan enkel de bevoegde
bestuursrechter hierover oordelen. De burgerlijke rechter zal hierover dan geen inhoudelijk
oordeel kunnen geven. Hij zal aansluiten bij het oordeel van de bestuursrechter of indien geen
bestuursrechtelijke rechtsmiddelen zijn aangewend uitgaan van de rechtmatigheid van de
handeling. Wilt een rechtszoekende over ‘onzelfstandige’ handelen een rechterlijk oordeel krijgen
dan zal hij zich dus tijdig tot de bevoegde bestuursrechter moeten wenden.
‘onzelfstandige feitelijke handeling’: zodanig verweven met een besluit dat zij niet ter zelfstandige
beoordeling aan de burgerlijke rechter mag worden voorgelegd?
Betrekkelijk nieuw is de aandacht voor aansprakelijkheid van de overheid voor onjuiste of
onvolledige algemene informatieverstrekking. Denk hierbij aan bijv. de registers van het kadaster
en de gemeentelijke basisadministratie of overheidsnota’s en wetteksten. Of de overheid met
succes aansprakelijk kan worden gesteld voor de gevolgen van onjuiste of onvolledige algemene
informatieverstrekking is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Overheidsaansprakelijkheid voor wetten in formele zin richt zich naar specifieke staatsrechtelijke
maatstaven. Zo drukt het toetsingsverbod van art. 120 Gw een stempel op het
aansprakelijkheidsrecht. Dit verbod brengt mee dat de toetsing van de wet in formele zin aan de
Gw, het Statuut en algemene rechtsbeginselen is uitgesloten. Dit grondwettelijke toetsingsverbod
wordt door de HR ruim uitgelegd.
Door de HR is aanvaard dat de rechter een wet in concreto buiten toepassing mag laten in
verband met niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden, een en ander om evidente
strijd met een fundamenteel rechtsbeginsel in een concreet geval op te heffen. Het buiten
toepassing laten wordt geacht niet te raken aan de verbindende kracht van de wettelijke
bepaling, het blijft dus nog wel deel uitmaken van de rechtsorde.
Voor de ontwikkeling van het overheidsaansprakelijkheidsrecht zijn het verdragenrecht en het
Europese Unierecht uiteindelijk van groter belang gebleken dan de nationale constitutie. Art. 94
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kristel3108. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.89. You're not tied to anything after your purchase.