Economie begrippen domein E
Basispensioen = De AOW-uitkering is het basispensioen.
Belasting = Een gedwongen betaling aan de overheid, zonder dat daar in het
individuele geval een aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat. Belangrijke
belastingen: - Loon- en inkomstenbelasting; - Omzetbelasting = BTW; -
Vennootschapsbelasting = winstbelasting voor ondernemingen. Doel van
belastingen: - Geld binnenhalen om overheidsuitgaven te financieren; - Afremmen
van gebruik van schadelijke producten, bijvoorbeeld accijns op tabak, alcohol en
benzine; - Inkomensverdeling gelijker maken, door het progressieve belastingstelsel.
Belastingontduiking = Op een illegale manier zorgen dat er geen belasting hoeft te
worden betaald, bijvoorbeeld door zwart werken.
Belastingontwijking = Op een legale manier zorgen dat er minder belasting hoeft te
worden betaald, bijvoorbeeld door een fabriek te verplaatsen naar een land met
lagere belastingen, of als grensbewoner in het buitenland tanken als daar de
brandstof goedkoper is.
Boxenstelsel = Het Nederlandse inkomstenbelasting-systeem. - Box 1: Inkomen uit
werk en woning (berekening volgens het schijventarief); - Box 2: Inkomen uit
aanmerkelijk belang (je hebt minimaal 5% van de aandelen van een bedrijf); - Box 3:
Inkomen uit vermogen (sparen en beleggen).
Hypothecaire lening = Lening met een looptijd van 20 tot 30 jaar waarmee een
gebouw kan worden gekocht. Het gebouw wordt als onderpand gebruikt. Dit geeft de
geldgever meer zekerheid waardoor de te betalen rente lager is dan bij een
consumptief krediet.
Loonheffing = Loonbelasting plus sociale premies.
Hoofdstuk 9
Algemene Ouderdomswet (AOW) = Volksverzekering waar iedere inwoner van
Nederland vanaf een bepaalde leeftijd recht op een uitkering heeft.
Annuïteitenhypotheek = Hypothecaire lening, waarvan de gelijkblijvende termijn (=
maandbedrag) voor een deel uit aflossing en een deel uit rente bestaat.
Bedrijfspensioen = Ouderdomspensioen voor werknemers die samen met hun
werkgever de premies hebben betaald.
Consumptief krediet = Leningen aan consumenten zonder onderpand voor de
aanschaf van goederen en diensten.
ekkingsgraad van een pensioenfonds = De waarde van de beleggingen gedeeld door
de actuele waarde van de toekomstige pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad
daalt als de rente daalt (de contante waarde van de verplichtingen stijgt), als het
, vermogen van de pensioenfondsen daalt (door slechte beleggingsresultaten), als
mensen ouder worden (de verplichtingen nemen toe).
Depositogarantiestelsel = Regeling waarbij De Nederlandse Bank DNB per
rekeninghouder per bank een uitbetaling van maximaal € 100.000 garandeert, als de
bank niet meer aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen.
Doorlopend krediet = Lening met een variabele rente waarbij je tot een bepaald
maximum kunt lenen en de afgeloste bedragen telkens opnieuw kunnen worden
geleend.
Effectieve rente bij een obligatie = Effectieve rente van een obligatie = rentebedrag /
koersbedrag x 100%. Koers(bedrag) en effectieve rente bewegen tegengesteld.
Voorbeeld: Obligatie heeft een nominale waarde van € 1000 met een couponrente
van 5% en een uitgiftekoers van 103%. Koersbedrag = 1,03 x € 1000 = € 1030.
Rentebedrag = 0,05 x € 1000 = € 50. Effectieve rente = x 100% = 4,85%.
Eigenwoningforfait = Toegerekend inkomen voor een woningeigenaar.
Enkelvoudige rente (interest) = Je ontvangt alleen rente over het bedrag dat je op je
spaarrekening hebt gestort.
Franchise = Het deel van je salaris dat niet meetelt voor de opbouw van b je
pensioen omdat je voor dat deel AOW krijgt.
Human capital = Aangeboren talenten, opvoeding, opleiding, vaardigheden en
werkervaring van de beroepsbevolking. Menselijk kapitaal als aanduiding van
investeringen in jezelf. Ander woord = menselijk kapitaal.
Huur = Het bedrag dat je betaalt voor het gebruik van een woning of bedrijfspand dat
eigendom is van een ander.
Huurkoop = Hierbij betaal je een product in termijnen en word je pas eigenaar na het
betalen van de laatste termijn.
Huurtoeslag = Het bedrag dat je iedere maand van de Belastingdienst ontvangt als
de huur in verhouding tot je inkomen hoog is.
Hypotheekgever = De persoon die bij een hypothecaire lening zijn huis als
onderpand aan de geldgever geeft.
Hypotheeknemer = De geldgever die bij een hypothecaire lening het recht krijgt het
onderpand te verkopen als je de rente en aflossingen niet meer kunt betalen.
Hypotheekrenteaftrek = De betaalde hypotheekrente is aftrekbaar van je bruto-
inkomen waarover je belasting moet betalen.
Indexatie pensioen = De pensioenuitkering stijgt met hetzelfde percentage als de
inflatie (waardevast) of de cao-lonen (welvaartsvast).
Intertemporele ruil = Het verplaatsen in de tijd van geld naar voren of naar achteren.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nacw. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.40. You're not tied to anything after your purchase.