Afwentelen = Gestegen kosten aan een ander doorberekenen. Voorbeeld: als de prijzen stijgen, gaan
de arbeiders een hoger loon eisen.
Afwenteling = De mate waarin een belasting ten koste gaat van het consumenten of
producentensurplus. Bij accijns of btw: afwenteling = de verandering van P / de heffing x 100%.
Allocatie = De verdeling van de productiefactoren over de productiemogelijkheden: wie maakt wat,
hoeveel en voor wie.
Concentratie = Een steeds kleiner aantal ondernemingen neemt de beslissingen over de productie
van goederen en diensten. Oorzaak: door fusies en overnames een groot en sterk bedrijf worden;
Gevaar: machtsmisbruik / hogere prijzen door gebrek aan concurrentie. Voorbeeld: Nederlandse
banken. Meer dan 90% van deze sector is in handen van ABN-AMRO, Rabo en ING. Door de hoge
concentratiegraad ontstaat een oligopolie.
Drempelinkomen = Het inkomen waarbij een product voor het eerst gekocht wordt. Geldt voor
luxeproducten.
Dumping = Het verkopen van een product onder de kostprijs. Doel van dumping: marktaandeel
veroveren, concurrent wegconcurreren, overproductie kwijtraken.
Engel, Wet van = Naarmate het inkomen stijgt, wordt een kleiner deel van het inkomen aan voedsel
uitgegeven. Dit omdat voedsel een noodzakelijk goed is.
Marktleider = Een (meestal) groot bedrijf dat steeds als eerste een stap zet, bijvoorbeeld als eerste
de prijs verhoogt. Marktleiders zie je veelal op oligopolistische markten. In Nederland is Shell de
marktleider op de benzinemarkt.
Marktmechanisme = Ook wel prijsmechanisme genoemd. Het mechanisme dat meestal zorgt voor
evenwicht op markten. Voorbeeld: huizentekort, huizenprijzen stijgen, bouwbedrijven ruiken winst
en gaan meer bouwen, evenwicht wordt hersteld.
Marktrente = De prijs van geld die tot stand komt door vraag en aanbod op de vermogensmarkt.
Marktvorm = Het geheel van omstandigheden waaronder bedrijven met elkaar concurreren.
Volkomen ofwel perfecte markt: Volkomen concurrentie (niemand heeft marktmacht). Onvolkomen
ofwel imperfecte markten: Monopolie, oligopolie, monopolistische concurrentie (een bedrijf heeft in
meer of mindere mate marktmacht).
Maximale omzet = Wordt behaald als MO = 0
Maximale winst = Bij volkomen concurrentie: bij het bereiken van de productiecapaciteit. Bij
monopolie als MO = MK.
Statusgoed = Een duur goed dat mensen kopen omdat anderen zo'n goed niet kunnen betalen:
Bugatti, heel dure villa.
, Unique Selling Point USP = Een product, dienst of winkel heeft een unieke eigenschap waardoor het
zich onderscheidt van andere. Voorbeeld: alleen een bepaald merk verkopen, een zeer breed
assortiment hebben.
Vaste kosten = Kosten die onafhankelijk zijn van de productieomvang: loon van vast personeel, huur
van het bedrijfspand, rentekosten.
Verkoopbereidheid = Het bedrag dat de aanbieder minimaal voor zijn product wil ontvangen.
Vraaglijn = De lijn die het verband weergeeft tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een
goed.
Winst = Totale winst: TW = TO - TK; Gemiddelde winst: GW =GO - GTK; Marginale winst: MW = MO -
MK.
Hoofdstuk 2
Aanbodlijn = Een lijn die het verband weergeeft tussen de prijs van een product en de aangeboden
hoeveelheid van dat product. De aanbodlijn is de MK-curve vanaf het snijpunt met de GVK-curve. Als
zelfs de GVK niet worden terugverdiend, stopt de ondernemer de productie.
Afzet = De gevraagde of verkochte hoeveelheid in een bepaalde periode.
Betalingsbereidheid = Het maximale bedrag dat een consument bereid is voor een product te
betalen.
Complementaire goederen = Goederen die elkaar aanvullen en dus altijd samen gebruikt worden
(printer en cartridge).
Consumentensurplus = Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de werkelijke prijs. Berekening:
1/2 x basis x hoogte.
Elastische vraag = De vraag is elastisch als de procentuele stijging van P kleiner is als de procentuele
daling van Q. Dus Ev -1. Bij een prijsverhoging daalt de TO: de hoeveelheid daalt meer dan de
prijsstijging, b.v. P +4% en Q -8%. Bij een prijsverlaging stijgt de TO: de prijs daalt minder dan de
hoeveelheidsstijging, b.v. P -4% en Q +7%. Hoe horizontaler de vraagcurve, hoe elastischer de vraag.
Inelastische vraag = De vraag is inelastisch als de procentuele stijging van P groter is als de
procentuele daling van Q. Dus -1 Ev 0. Bij een prijsverhoging stijgt de TO: de hoeveelheid daalt
minder dan de prijsstijging, b.v. P +6% en Q -3%. Bij een prijsverlaging daalt de TO: de prijs daalt
meer dan de hoeveelheidsstijging, b.v. P -8% en Q +2%.
Inferieure producten = Producten waarvan consumenten bij stijging van het inkomen minder kopen.
Bijvoorbeeld: bij een laag inkomen ga je met de bus. Stijgt je inkomen en koop je een auto, dan ga je
niet meer met de bus.
Inkomenselasticiteit = Getal dat aangeeft hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als
het inkomen met 1% verandert. Ey = %∆Q / %∆Y.
Luxe producten = Producten waarvan de gevraagde hoeveelheid relatief sterk verandert bij een
verandering van het inkomen of de prijs. De Ey > 1 en er is een drempelinkomen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nacw. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.40. You're not tied to anything after your purchase.