Drie ontwikkelingen die gemarkeerd worden als overgang naar de moderne tijd
- Industriele revolutie
- Politieke revolutie
- Doctrine of progress – alomvattend idee uit 19e eeuw: er bestaat vooruitgang (kennis +
wetenschap zorgt voor vooruitgang). Beschaving en vooruitgang
Wetenschap + filosofie: nieuwe opvattingen en ideeën over schoonheid: einde aan klassieke
schoonheidsideaal. Kanteling in wat goede architectuur is.
Eerst de drie ontwikkelingen: wat is het effect hiervan op de architectuur? Waarmee begint de
moderne tijd?
a) industriële revolutie
Enorme invloed op de architectuur: nieuwe materialen (ijzer: Eiffeltoren) en nieuwe bouw- en
productietechnieken. Zorgt ervoor dat er een nieuwe vormentaal kan ontstaan, zoals dus de Eiffeltoren.
Discussie over of dit mooi/lelijk, wel/geen architectuur is.
Tweede gevolg industriële revolutie: tot 19e eeuw ambachtelijk vak, wordt industriëler (Crystal
palace); gebouw komt tot stand, alle onderdelen in serie geproduceerd: massaproductie,
standaardisering; fabrieksarbeid. Ook de architect verhoudt zich op een andere manier tot het gebouw:
kunstenaar, in dienst van het gebouw, ambachtsman?
Arts and crafts movement: zet zich tegen industrialisering af: als je goede architect bent moet je
ambacht blijven koesteren en verdedigen.
b) politieke revoluties
Van de VS 1779 en Frankrijk 1789. Politieke revoluties maken een einde aan twee belangrijke
machtsblokken, die belangrijk waren voor de kunst en architectuur:
- Aristocratie: adel en koning.
- Kerk
Zij waren de belangrijkste opdrachtgevers voor de kunsten. In moderne tijd: nieuwe soort
opdrachtgevers die de ‘upperclass’ vervangt, en je krijgt een nieuw publiek voor de kunsten. Nieuwe
publiek krijgt een andere naam, ontwikkelt een nieuwe visie op de samenleving. Vroeger
‘onderdanen’, sinds 19e eeuw ‘burgers/citizens/bourgeoisie’. Is de nieuwe belangrijke groep in 19 e
eeuw.
Bourgeois: de grote middenklasse. Er ontstaat een grote middenklasse in 19 e eeuw. Ene uiterste zit
dicht bij de arbeider, de andere tegen de adel. Gevarieerde laag, maar de groep die het te zeggen krijgt
voor de kunsten. Kunst wordt voor hen gemaakt, en ook in belangrijke maken door hen.
Dit soort mensen opdrachtgevers voor kunst en architectuur. De groep mengt zich hiernaast ook in het
debat over de kunst: heeft te maken met opkomst van nieuwe media, in 19 e eeuw explosie van
massamedia. Zeker in 2e helft van 19e eeuw: kranten, tijdschriften, drie keer per dag postbezorging:
netwerk voor communicatie. Drukken van media werd goedkoop: er ontstond een groot publiek debat,
waarin veel over kunst en architectuur geschreven werd. Hier moesten kunstenaars en architecten zich
toe verhouden. Opeens kon in de krant je werk aangevallen worden, en moest je het verdedigen. Ook
nieuw genre van kritiek: eerste recensies geschreven.
Nieuw publiek: consequentie: nieuwe gebouwtypen. Politieke revolutie leidde tot nieuw publiek. Ten
tweede leidde het tot nieuwe gebouwtypen. Te maken met macht van de burgerij: alles wat van
oudsher tot de machtsblokken behoorde wordt nu publiek domein.
,Schinkel: Altes Museum (1824-1830). Kunst werd vaak gemaakt voor de aristocratie, te bezichtigen in
hun huizen, paleizen, privédomein. Nu: nieuwe gebouwen, musea, die publiek, voor iedereen te
bezoeken zijn. Altes Museum een vroeg voorbeeld hiervan: hoe moet zo’n gebouw eruitzien, hoe leidt
je het publiek rond?
Ander voorbeeld: Opera, Garnier (1861-1874): muziek uit de privézalen, publiek gebouw. Je kan naar
een voorstelling. Ook hier wordt over gesproken door recensies. Ook bibliotheken en hotels
ontstonden.
Het park: alphand; Park Buttes-Chaumont. In plaats van privétuinen, zoals Versailles. Deze parken
van meet af aan ontworpen met idee dat ze publiek toegankelijk zijn.
Labrouste, bibliotheek st. Genevieve (1842-1851), ook bibliotheken waren openbaar en toegankelijk.
Gebouwtypen die geen voorganger hebben, dingen die zich niet eerst afspeelden in het privédomein,
wat later publiek wordt. Nieuwe categorie die past bij het massapubliek van de 19 e eeuw:
- Warenhuis
- Grand hotel: enorme hotels, te maken met dat er heel veel werd gereisd in de 19 e eeuw. Soort
ministad waar veel te doen is.
c) doctrine of progress
Enorme vertrouwen in beschaving en vooruitgang. Zelfbeeld van de 19 e eeuw: alles wat
traditie/bijgeloof is, wordt vervangen door empirisch onderzoek en de wetenschap. Dit vertalen naar
de architectuur:
- Opleiding van architecten: was een lange tijd dat architecten het vak leerden in de praktijk. In
loop 19e eeuw: kennis van natuurwetenschappen werden belangrijk. Architecten kregen les in
natuur- en scheikunde: om de analyse van materialen op pijl te houden.
- Traditie van klassieke schoonheidsideaal kwam ter discussie te staan: kritische studie van de
klassieke oudheid. Oudheid werd met nieuwe ogen bekeken in de 19 e eeuw. Kritische studie
van klassieke oudheid heeft tot gevolg dat het schoonheidsideaal veranderd: nieuwe esthetiek
in de plaats: de esthetiek van de neostijlen.
Ideaal van de klassieke oudheid maakt plaats voor het ideaal van de neostijlen.
Wanneer ontstond ideaal van de klassieke oudheid? Met de renaissance. Hier is een traditie ontstaan;
oudheid werd ‘herontdekt’. Klassieke schoonheidsideaal was de norm, ook voor architectuur. Sinds
einde 18e eeuw werd dit weer tot discussie gesteld.
Kennis van zuilenorde: klassieke schoonheidsideaal voor architectuur. Gaat van weinig naar veel
ornamenten. Associaties bij de ordes: van robuust naar luchtig. Beneden moet de boel dragen, sterk
zijn, hoe hoger hoe luchtiger het mag zijn. Links is strenger, sober, afschrikwekkend, voor utilitaire
gebouwen. Rechts meer elegant, verfijnd. Repertoire in handen architect om verschillende
emoties/effecten bij beschouwers op te roepen.
Dit stelsel komt ter discussie te staan in de 19e eeuw. Het verdwijnt niet, associaties veranderen niet,
maar er komt een enorm domein bij. Zuilen krijgen concurrentie van andere vormen/andere wijze van
decoreren, die naar voren worden gebracht door toepassing van de neostijlen.
Ontwikkelingen die hiervoor verantwoordelijk zijn:
Nieuwe opvattingen over schoonheid: einde van het klassiek ideaal
1. studie van nieuwe schoonheidservaringen
klassieke schoonheidsideaal maakt plaats voor een ‘inquiry’.
- sublime
Edmund Burke, A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and the beautiful
(1756). Hij confronteert mensen dat ons idee van beautiful geen gegeven is, het is niet
,aangeboren/objectief vaststaand, het is iets wat we hebben gecultiveerd. Er is geen vaste definitie van
smaak, het is iets wat we hebben ontwikkeld. = een verlichtingsidee, doctrine of progress.
Er zijn mensen met een aangeboren ‘talent’ waardoor zij weten wat mooi is. Maar, het merendeel van
de mensen baseert zijn idee van wat mooi is op basis van ervaring, beelden die je worden aangereikt,
wat je in je opvoeding meekrijgt. Itt Renaissance: daarin werd gesteld dat klassieke oudheid universele
schoonheid is die voor iedereen altijd geldt, wat de norm is die objectief waar is. Burke zegt nee, dat is
ons aangeleerd.
‘enquiry’ – hij gaat stap voor stap na wat de beautiful is, en wat de sublime is.
Tweede onderdeel van zijn theorie: waarom vinden wij dingen mooi? Wat kwalificeren wij als
‘beautiful’? Je hebt dingen aangeleerd, maar hierbinnen: wanneer ervaar je iets als beautiful? Zijn alle
ervaringen die pleasure bij je veroorzaken (heuvellandschap, kabbelend beekje: alles waar je sereen
van wordt). Brengt plezier bij ons teweeg.
Dus de ervaring die ten grondslag ligt aan de smaak, ervaart hier pleasure, en daarom is iets mooi.
Categorie van sublime: ervaringen die je niet zou duiden als plezier, maar die eerder in het domein van
pijn zit. Geen echte pijn, maar gevaar/pijn zien, die je niet zelf ervaart. Van daaruit heb je best een
prettige ervaring, deze ervaring is de sublime. Bijvoorbeeld, als je bij een waanzinnig gebergte staat,
of bij een ravijn, of als je in de nacht naar de sterrenhemel kijkt. Overweldigende situaties, die je nietig
doen voelen, maar ook iets prettigs hebben. Hij leefde in de tijd van het horrorgenre. Vechtfilms: je
gaat voor je plezier naar de bioscoop, terwijl er de meest gruwelijke dingen gebeuren. Is iets raars,
maar je doet het toch.
De ervaring hier ervaart pain, deze schijnbare dreiging van pijn veroorzaakt bij ons een bepaald genot:
sublime.
Hoe vertaalt zich dit in de architectuur?
- Walpole, Strawberry Hill (1749-77)
Hij schreef ook gothic novels. Werd geassocieerd met donker, mysterieus, spannend. Dit huis liet hij
voor zichzelf bouwen. Laat de architectonische kenmerken van de sublime zien:
o Onregelmatig gebouw (itt klassieke: orde en regelmaat in gebouw), het lijkt hierdoor
natuurlijk, organisch gegroeid in de loop van de tijd. Hierdoor ervaar je de tijd: geeft
indruk van vergankelijkheid, de tijd die voorbijgaat.
o Het is asymmetrisch (plattegrond en gevel). Gevolg: je hebt niet in 1 keer overzicht, je
moet reis door gebouw maken, erdoorheen dwalen, in plaats van overzicht (wat in de
klassieke architectuur speelde).
o Contrasten in schaal: klein hoekje, grote toren. Voorliefde van klein naast groot.
o Daarnaast contrasten in materiaalgebruik; ruw naast glad, donker en licht, ander
kleurgebruik.
- Fonthill Abbey (1796-1813): Enorme schaalcontrasten: werd kritiek van architecten die
klassieke schoonheidsideaal bleven verdedigen. Dit bouwwerk stortte in, zat technisch niet
goed in elkaar. Resulteert wel in sublime ervaring van de ruïne, was ook een thema in 19 e
eeuw/sublime.
Franse sublime is anders: wel geometrisch en symmetrisch. Is wel sublime! Liefde voor
contrastwerking, zit niet in onregelmatigheid/asymmetrie, maar in contrast. Krankzinnig grote
dimensie, kleine ingang (project voor graftombe van Newton – Boullée, 1784). Veel utopische werken
van de architecten. Contrastwerking ook in hoe het wordt afgebeeld: donker en licht.
- picturesque (schilderachtige)
Is een milde variant van ‘the sublime’. Vier kenmerken van sublime gelden ook voor picturesque.
Stijl in de 19e eeuw. Overeenkomt met sublime: picturesque gaat uit van idee dat je smaak/stijl
ontwikkelt doordat je veel ervaringen opdoet, en picturesque heeft als doel dat je deze ervaringen
, opdoet, bijvoorbeeld door het dwalen door een gebouw met een onregelmatige plattegrond. Of, voor
landschap: veelheid van ervaringen en van daaruit gevoel/smaak ontwikkelen: daarvoor is picturesque
op toegespitst.
Park at stourhead (1743-1765): picturesque. Landschapsarchitectuur. Park dat ontworpen is in
opdracht van een rijke bankier, Hoare. Had een expliciete smaak, Flitcroft ontwierp het uiteindelijk.
De norm tot die tijd was Versailles, deze mode volgde hierop. Versailles was ultiem geordend:
onderwierp de natuur, maakte de natuur ‘mooier’ door zijn ordening. Hier een ander ideaal: hier is
geprobeerd de natuur te perfectioneren. Het is een schijnbaar natuurlijk landschap, gecreëerd in natuur.
Waarom is de natuurlijkheid zo belangrijk?
1. Zodat je ervaringen op kan doen, je kan er doorheen dwalen (is niet zo in Versailles).
2. De natuur confronteert je met het gevoel van vergankelijkheid, die ervaring wil het teweeg brengen.
3. En het is ook een associatie met zuiverheid, dat de natuurmens heel naturel ter wereld komt, zuiver
is. Doordat je je in zo’n omgeving bevindt kom je weer in contact met je natuurlijke zelf.
Zijn associaties die dit landschap/deze vormgeving teweeg willen brengen.
Vertaalt zich in de volgende gereedschapskist voor de landschapsontwerper: hoe leg je zo’n schijnbaar
natuurlijk landschap aan? Impressie Stourhead:
a. slingerpaden
Gebogen lijn is spannend, je hebt hierdoor steeds een ander perspectief.
b. Bomen onregelmatig groeperen
c. Slingerende vijvers
d. Hoogteverschillen
Als landschap niet heuvelachtig was van zichzelf werd dit het wel gemaakt.
e. Follies
Dwaasheden, gebouwtjes werden grapjes genoemd. Er zijn in het plaatje van Stourhead ook allemaal
gebouwtjes. Gebouwen hebben niet per se een functie, maar brengen variatie in in het landschap. Om
veelheid aan ervaringen te laten beleven.
f. Overgang tussen park en landschap proberen te verzachten
Ultiem gecomponeerde landschap gaat zo onzichtbaar mogelijk over in het echte landschap.
Deze vormgeving, die in het midden van de 18e eeuw al ontwikkeld werd, werd heel invloedrijk in de
19e eeuw. Dit komt omdat in de 19e eeuw stadsparken werden aangelegd. Vrijwel alle stadsparken in
de 19e eeuw zijn volgens dit principe van picturesque vormgegeven. Bijvoorbeeld het vondelpark!
In de 20e eeuw: Disney/pretparken keken naar deze kenmerken! Veelheid van ervaringen, alles eigen
sfeer, thematiek en associaties. Is de 19e eeuw.
Het kwam dus door het introduceren van nieuwe schoonheidsidealen met het sublime/picturesque.
Maar tweede oorzaak waardoor het klassieke schoonheidsideaal ten einde kwam was de studie van
oorsprong en ontwikkeling van architectuur – dit heeft te maken met het idee dat alles te onderzoeken
is.
2. studie van oorsprong en ontwikkeling architectuur
Er waren heel veel architecten die zich in de 2e helft van de 18e eeuw zich gingen afvragen waarop de
klassieke schoonheid van de oudheid is gebaseerd. Laten we het klassieke idioom onderzoeken. Ze
gingen de klassieke architectuur in kaart brengen, en onderzoeken om erachter te komen waarom het
zo mooi was, en vanuit die vraag begon alles te verschuiven.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller martha56. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.16. You're not tied to anything after your purchase.