Analyse: samenvattingen
Grasple
VARIABELEN:
Een variabele is een grootheid die kan variëren (dat wil zeggen verschillende waarden kan
aannemen).
De verzameling variabelen wordt meestal gepresenteerd in een dataset of datamatrix. De
variabelen staan in de kolommen, de onderzoekseenheden (b.v. participanten) staan in de
rijen.
Ben je geïnteresseerd in de relatie tussen twee variabelen, dan noemen we de vermoedelijke
oorzaak de onafhankelijke variabele en het vermoedelijke gevolg de afhankelijke variabele.
MEETNIVEAUS:
FREQUENTIES:
Hoe vaak bepaalde waardes voorkomen noemen we de frequentie.
Een tabel waarin je per waarde aangeeft hoe vaak deze voorkomt, noemen we een
frequentietabel.
Je kunt frequenties uitdrukken in getallen (absolute frequentie), als percentage of proportie
(relatieve frequentie), ten opzichte van alleen geldige antwoorden (geldige frequentie) en
opgeteld bij voorgaande groepen (cumulatieve frequentie)
MODUS:
De modus is de waarde met de hoogste frequentie in de frequentieverdeling, te bepalen bij alle
meetniveaus.
Het gebruik van de modus kent drie nadelen:
In sommige gevallen kunnen we geen modus bepalen. Dit probleem speelt voornamelijk bij
variabelen gemeten op interval / ratio niveau.
De modus is onstabiel.
De modus is sterk afhankelijk van de klassenindeling.
MEDIAAN
, De mediaan is een centrummaat die te gebruiken is bij scores van tenminste ordinaal
meetniveau.
De mediaan is de waarde van de middelste waarneming wanneer de waarnemingen
geordend worden van laag naar hoog.
Bij een oneven aantal waarnemingen is de mediaan de middelste score.
Bij een even aantal waarnemingen is de mediaan het gemiddelde van de twee middelste
scores.
De mediaan is ongevoelig voor uitschieters. Daarentegen kun je niet met de mediaan
rekenen.
GEMIDDELDE:
Het gemiddelde is een centrummaat die te gebruiken is bij scores van tenminste interval
meetniveau.
Het (rekenkundig) gemiddelde of (arithmetic) mean bereken je door de som van de scores te
delen door het aantal observaties.
Het gewogen gemiddelde is de som van alle scores vermenigvuldigd met hun frequentie,
gedeeld door het totaal aantal observaties.
Je kunt met het gemiddelde rekenen.
Het gemiddelde is gevoelig voor uitschieters.
SPREIDING: BEREIK/RANGE:
Variatie of spreiding is de mate waarin waardes van elkaar verschillen.
Er zijn meerdere maten om variatie in uit te drukken. In deze les heb je de eerste geleerd: het
bereik ofwel de range.
Bereik is de afstand van de grootste tot de kleinste waarde.
Oftewel: Bereik=Maximum−MinimumBereik=Maximum−Minimum.
De maat is makkelijk en geschikt vanaf ordinaal meetniveau.
Bij uitschieters is deze maat niet geschikt.
SPREIDING: INTERKWARTIELAFSTAND:
Om beter inzicht te krijgen in data vanaf ordinaal meetniveau kun je die opsplitsen in
kleinere delen.
Kwartielen zijn de waarden die een dataset opsplitsen in vier gelijke delen. Elk deel bevat dan
25% van de scores.
Je kunt de kwartielen vinden door je data in twee delen te splitsen en van beide delen dan
weer de mediaan te zoeken (Q1 en Q3). Bij een oneven aantal scores zijn er verschillende
methoden, waarbij de mediaan (Q2) wel of niet wordt meenemen bij de onderste en
bovenste helft.
De interkwartielafstand (IKA of IQA) is de afstand tussen Q1 (eerste kwartiel) en Q3 (derde
kwartiel): IKA= Q3 - Q1; ofwel: IKA = P75 - P25
Bij kleine datasets zijn de methoden die je zojuist hebt geleerd geschikt om de IKA/IQR te bepalen. Bij
grotere datasets (N>20) kun je Q1 en Q3 (en Q2) aflezen in de frequentietabel bij de cumulatieve
percentages van 25% en 75% (en 50%). De verschillende methoden kunnen tot (meestal kleine)
verschillen leiden!
SPREIDING: VARIANTIE & STANDAARDDEVIATIE:
Grasple
VARIABELEN:
Een variabele is een grootheid die kan variëren (dat wil zeggen verschillende waarden kan
aannemen).
De verzameling variabelen wordt meestal gepresenteerd in een dataset of datamatrix. De
variabelen staan in de kolommen, de onderzoekseenheden (b.v. participanten) staan in de
rijen.
Ben je geïnteresseerd in de relatie tussen twee variabelen, dan noemen we de vermoedelijke
oorzaak de onafhankelijke variabele en het vermoedelijke gevolg de afhankelijke variabele.
MEETNIVEAUS:
FREQUENTIES:
Hoe vaak bepaalde waardes voorkomen noemen we de frequentie.
Een tabel waarin je per waarde aangeeft hoe vaak deze voorkomt, noemen we een
frequentietabel.
Je kunt frequenties uitdrukken in getallen (absolute frequentie), als percentage of proportie
(relatieve frequentie), ten opzichte van alleen geldige antwoorden (geldige frequentie) en
opgeteld bij voorgaande groepen (cumulatieve frequentie)
MODUS:
De modus is de waarde met de hoogste frequentie in de frequentieverdeling, te bepalen bij alle
meetniveaus.
Het gebruik van de modus kent drie nadelen:
In sommige gevallen kunnen we geen modus bepalen. Dit probleem speelt voornamelijk bij
variabelen gemeten op interval / ratio niveau.
De modus is onstabiel.
De modus is sterk afhankelijk van de klassenindeling.
MEDIAAN
, De mediaan is een centrummaat die te gebruiken is bij scores van tenminste ordinaal
meetniveau.
De mediaan is de waarde van de middelste waarneming wanneer de waarnemingen
geordend worden van laag naar hoog.
Bij een oneven aantal waarnemingen is de mediaan de middelste score.
Bij een even aantal waarnemingen is de mediaan het gemiddelde van de twee middelste
scores.
De mediaan is ongevoelig voor uitschieters. Daarentegen kun je niet met de mediaan
rekenen.
GEMIDDELDE:
Het gemiddelde is een centrummaat die te gebruiken is bij scores van tenminste interval
meetniveau.
Het (rekenkundig) gemiddelde of (arithmetic) mean bereken je door de som van de scores te
delen door het aantal observaties.
Het gewogen gemiddelde is de som van alle scores vermenigvuldigd met hun frequentie,
gedeeld door het totaal aantal observaties.
Je kunt met het gemiddelde rekenen.
Het gemiddelde is gevoelig voor uitschieters.
SPREIDING: BEREIK/RANGE:
Variatie of spreiding is de mate waarin waardes van elkaar verschillen.
Er zijn meerdere maten om variatie in uit te drukken. In deze les heb je de eerste geleerd: het
bereik ofwel de range.
Bereik is de afstand van de grootste tot de kleinste waarde.
Oftewel: Bereik=Maximum−MinimumBereik=Maximum−Minimum.
De maat is makkelijk en geschikt vanaf ordinaal meetniveau.
Bij uitschieters is deze maat niet geschikt.
SPREIDING: INTERKWARTIELAFSTAND:
Om beter inzicht te krijgen in data vanaf ordinaal meetniveau kun je die opsplitsen in
kleinere delen.
Kwartielen zijn de waarden die een dataset opsplitsen in vier gelijke delen. Elk deel bevat dan
25% van de scores.
Je kunt de kwartielen vinden door je data in twee delen te splitsen en van beide delen dan
weer de mediaan te zoeken (Q1 en Q3). Bij een oneven aantal scores zijn er verschillende
methoden, waarbij de mediaan (Q2) wel of niet wordt meenemen bij de onderste en
bovenste helft.
De interkwartielafstand (IKA of IQA) is de afstand tussen Q1 (eerste kwartiel) en Q3 (derde
kwartiel): IKA= Q3 - Q1; ofwel: IKA = P75 - P25
Bij kleine datasets zijn de methoden die je zojuist hebt geleerd geschikt om de IKA/IQR te bepalen. Bij
grotere datasets (N>20) kun je Q1 en Q3 (en Q2) aflezen in de frequentietabel bij de cumulatieve
percentages van 25% en 75% (en 50%). De verschillende methoden kunnen tot (meestal kleine)
verschillen leiden!
SPREIDING: VARIANTIE & STANDAARDDEVIATIE:
