Mondelinge taalvaardigheid
Taalverwerving
Theorieën over taalverwerving:
- Behaviourisme: theorie die ervan uitgaat dat kinderen taal leren door imitatie. Het voorbeeld van
ouders is cruciaal, dat blijkt uit de ervaringen met wolfskinderen.
- Creatieve constructietheorie: men gaat ervan uit dat kinderen taal niet simpelweg imiteren, maar
zelf over een aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op een creatieve manier zinnen
kunnen bouwen. Ook wel mentalisme genoemd.
- Interactionele benadering: men onderschrijft enerzijds het het belang van het aangeboren
taalleervermogen, maar anderzijds benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de
interactie tussen een kind en andere moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren van een taal.
Eerstetaalverwerving:
- Prelinguale periode: voordat een kind zijn eerste woordjes spreekt, ook wel de voortalige periode
genoemd. Deze periode loopt vanaf de geboorte tot aan ongeveer het eerste levensjaar en omvat
de fasen van het huilen, vocaliseren, vocaalspel en brabbelen.
- Linguale periode: na het eerste levensjaar, waarin een kind woorden en zinnen als
communicatiemiddel gebruikt. Hierin zijn 3 perioden:
o Vroeglinguale: loopt van 1 tot 2,5 jaar en bestaat uit de fasen van de éénwoordzin, de
tweewoordzin en de meerwoordzin.
o Differentiatiefase: loopt van 2,5 tot 5 jaar waarin de taalontwikkeling op alle niveaus van de
taal veel gedifferentieerder wordt. Kinderen leren veel nieuwe woordsoorten en de
woordenschat breidt zich sterk uit.
o Voltooiingsfase: loopt van 5 tot 9 jaar. Alle processen die in de vorige fase zijn begonnen,
worden nu verder uitgebouwd. Aan het eind van deze periode beheerst een kind de taal op
dezelfde manier als een volwassene. Er is alleen verschil in de grootte van de woordenschat.
Tweedetaalverwerving:
Spreek- en luisterstrategieën
Spreekstrategieën:
- Voordracht:
o Orienteren op de inhoud
o Doel en publiek bepalen
o Plannen
o Presenteren
o Reflecteren op doel en inhoud
- Monoloog:
o Gespreksvorm hanteren
o Presentatietechnieken hanteren
o Bepaald taalgebruik hanteren
Luisterstrategieën:
- Globaal luisteren: je volgt de lijn van een betoog en let minder op de details.
- Intensief luisteren: je probeert een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van wat de spreken te
vertellen heeft.
- Kritisch luisteren: je probeert tijdens het luisteren een mening te vormen.
- Gericht luisteren: je luistert vanuit bepaalde specifieke vragen.
Luistervaardigheden:
- Beschrijving volgen
- Gevoelens en meningen begrijpen en waarderen
, - Inhoud interpreteren en beoordelen
- Uitleg volgen
- Strategie van de spreker doorzien
- Passende feedback geven
- Vragen stellen
Spreek- en luisterdoelen
Spreekdoelen:
- Informeren: overbrengen van feitelijke informatie.
- Amuseren: lezers vermaken, boeien of ontroeren.
- Instrueren: iets uitleggen/verduidelijken.
- Overtuigen: lezer overhalen een bepaald standpunt of mening in te nemen.
Luisterdoelen:
- Iets te weten willen komen
- Een bepaald gevoel willen ondergaan
- Zich een mening willen vormen
- Een bepaalde handeling willen uitvoeren
- Een spel mee willen spelen
Gesprekssoorten
Verschil in praatsoorten:
- Vorm
o Monoloog (alleenspreker)
o Dialoog (gesprek tussen twee personen)
o Polyloog (groepsgesprek)
- Lengte
- Opbouw
- Spreekstijl
o Formeel (netjes)
o Informeel (vrienden)
- Doelstelling
Woordenschat
Het woordgeheugen
Akoestische identiteit: de klank van een woord.
Articulatorische identiteit: de uitspraak van een woord.
Fonologische identiteit: de klank en de uitspraak van een woord. Overkoepelend begrip voor
akoestische en articulatorische identiteit.
Morfologische identiteit: de opbouw van een woord.
Semantische identiteit: de betekenis(aspecten) van een woord.
Syntactische identiteit: de mogelijkheden van een woord om zich te verbinden met andere woorden.
Orthografische identiteit: de spelling van een woord.
Woordenschatverwerking
Labelen: je koppelt een woord aan een voorwerp of gebeurtenis uit de werkelijkheid.
Categoriseren: je combineert je betekenissen met elkaar en brengt je woorden onder bij
overkoepelende begrippen.
Netwerkopbouw: de woordenschat van een kind wordt ontwikkeld door allerlei betekenissen in het
geheugen aan elkaar te koppelen.
Woordleerstrategieën
Analyseren van een woord: analyseren in bekende woorden of door te letten op bekende
voorvoegsels of achtervoegsels.
Gebruikmaken van de (verbale en non-verbale) context: woord achterhalen d.m.v. context.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 458486M. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.38. You're not tied to anything after your purchase.