Samenvatting van alle literatuur voor het vak Grondslagen van de Geschiedbeoefening (GE3V22001) gegeven aan de Universiteit Utrecht in het studiejaar 23/24. Dat houdt in het boek 'als het verleden trekt' van Herman Paul, het boek 'wetenschapsfilosofie' van Michiel Leezenberg en Gerard de Vries en d...
HC1 & WG1B Waarom geschiedfilosofie en waarom deze cursus?..................................1
Paul H1 Wat is geschiedfilosofie?.................................................................................1
Paul H2 Wat is het verleden?........................................................................................2
Paul H3 Relaties met het verleden................................................................................3
WG2A Opkomst van de moderne geschiedwetenschap....................................................4
Leezenberg & De Vries H2.2 Epistemologie en metafysica van de klassieke
natuurwetenschap; Kants ‘copernicaanse wending’......................................................4
Leezenberg & De Vries H5.3 Cultuurhistorische achtergronden....................................5
Leezenberg & De Vries H5.4 Institutionele veranderingen: Humboldts
universiteitshervormingen; Bildung en nationalisme......................................................6
Leezenberg & De Vries H6 De ontwikkeling van nieuwe disciplines..............................6
HC2 & WG2B Hermeneutiek..............................................................................................8
Leezenberg & De Vries H7 Tussen hermeneutiek en natuurwetenschappen: op zoek
naar een methode.........................................................................................................8
Paul H4 De materiële relatie: geworteld in het verleden..............................................11
WG3A Hoe verklaren we de Holocaust?..........................................................................12
Browning..................................................................................................................... 12
Goldhagen................................................................................................................... 13
HC3 & WG3B Mag de historicus zich politiek engageren?...............................................13
Paul H6 De politieke relatie: geschiedenis maken.......................................................13
Paul H10 De morele relatie: lessen uit het verleden....................................................14
WG4A Hoe moet de slavernij worden bestudeerd?.........................................................15
Fogel & Engerman......................................................................................................15
Blassingame................................................................................................................ 16
HC4 & WG4B Hoe moeten gebeurtenissen uit het verleden worden verklaard?..............16
Paul H8 De epistemische relatie (II): historische verklaringen.....................................16
Leezenberg & De Vries H9 Positivisme en structuralisme...........................................17
WG5A Wat waren de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog?.........................................18
Wesseling.................................................................................................................... 18
Hobsbawm.................................................................................................................. 18
HC5 & WG5B Het postmoderne geweld: narrativisme en objectiviteit.............................19
Paul H5 De esthetische relatie: historische verhalen...................................................19
Paul H9 De epistemische relatie (III): waarheid en plausibiliteit...................................20
Paul H11 Relatiebeheer: de historische beroepsethiek...............................................22
Leezenberg & De Vries H11 Moderniteitskritiek..........................................................23
WG6A Hoe schrijf je de geschiedenis van de geschiedschrijving?..................................25
Smith (1984)................................................................................................................ 25
Smith (1995)................................................................................................................ 26
HC6 & WG6B Marxisme en Postkolonialisme..................................................................26
Leezenberg & De Vries H8 (niet 8.2) Kritische theorie................................................26
Leezenberg & De Vries H13 Postkolonialisme............................................................28
WG7A Heeft de geschiedschrijving nut? Moet de historicus zich inlaten met het heden?30
Tollebeek & Verschaffel...............................................................................................30
Ankersmit.................................................................................................................... 30
,HC1 & WG1B Waarom geschiedfilosofie en waarom deze
cursus?
Paul H1 Wat is geschiedfilosofie?
Binnen de geschiedfilosofie zijn twee stromingen: historia (de feitelijke loop van de
geschiedenis) en de historiografie (hoe is er over de historia geschreven en gedacht?). Een
belangrijk filosoof is Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831). Hegel zag de geschiedenis
als een proces van vooruitgang. Deze vooruitgang is volgens Hegel te zien in de groeiende
zelfkennis van de rede. Hegel onderscheidde twee soorten rede: de ‘objectieve geest’ (de
orde en regelmaat op de natuur die op een rede wijzen) en de ‘subjectieve geest’ (de
menselijke rede die de wereld kritisch onderzoekt). Hegel dacht dat deze twee geesten
eigenlijk twee kanten van dezelfde munt zijn, maar dit wordt pas gedurende geschiedenis
zeer traag duidelijk voor de mens. Concluderend is geschiedenis voor Hegel dus een
evolutionair proces waarin de scheiding tussen subject (mens) en object (wereld) geleidelijk
wordt opgeheven.
Een andere geschiedfilosoof is kerkvader Augustinus (354-430). Augustinus zag
geschiedenis niet als een proces, maar als een serie van zes fases die overeenkomen met
de zes scheppingsdagen uit Genesis. Volgens Augustinus zat de mensheid vast in de zesde
fase (of dag), waarin Jezus was opgestaan en er nu volgens Augustinus niets meer
gebeurde. De zevende dag zou aanbreken wanneer Jezus zou terugkeren naar de aarde en
zijn koninkrijk zou stichten (de eeuwige rust). Voor Augustinus was de geschiedenis dus
meer een toneel van Gods werk. Augustinus legde de basis voor de christelijke
geschiedfilosofie die meer dan 1000 jaar dominant zou zijn.
In het onderzoek naar de historiografie richten sommige geschiedfilosofen zich op de
invloed van onze eigen psychologische kenmerken en verwerkingsprocessen en politieke
voorkeuren op ons historisch onderzoek. Heinrich Rickert (1863-1936) verklaarde het
verschil tussen de natuurwetenschappen en de geschiedwetenschap als een verschil in
methoden: de natuurwetenschappen gebruiken en ‘generaliserende’ methode en zoeken
naar algemene wetten, de geschiedwetenschap gebruikt een ‘individualiserende’ methode
en richt zich op uniekheden, het eigene van een enkel idee.
Volgens Jörn Rüsen (1938-) is historisch denken een complex samenspel van ten
minste vijf dimensies: (1) semantisch: woorden als ‘geschiedenis’ worden gedefinieerd, (2)
cognitief: de behoefte naar kennis van het verleden, (3) esthetisch: het omzetten van
historische kennis in een verhaal, (4) retorisch: de lessen die de geschiedenis haar lezers wil
leren en (5) politiek: conservatieve of progressieve geschiedschrijving met een politiek doel.
1
, Hedendaags worden de termen ‘analytische’ en ‘substantiële’ geschiedfilosofie
gebruikt. Substantiële geschiedfilosofie (ook wel ‘metahistory’ genoemd) zoekt naar het doel
van het historisch proces en de wijze waarop dit doel wordt bereikt. Analytische
geschiedfilosofie richt zich op de vraag wat historisch denken van de natuurwetenschappen
onderscheidt.
De substantiële geschiedfilosofie is aanzienlijk ouder en de analytische
geschiedfilosofie kwam pas in de 19e eeuw tot bloei, wat logisch is omdat in die eeuw
mensen op zoek gingen naar de wortels van hun natie, hun wetenschap of hun kerk.
Tegelijkertijd maakten de natuurwetenschappen enorme vooruitgang in de 19e eeuw, wat
onzekerheid aanwakkerde bij de geschiedfilosofen. Je kunt zeggen dat analytische
geschiedfilosofie is geboren uit onzekerheid over wat historisch denken eigenlijk is.
Onzekerheid leidt tot toegenomen populariteit van beide substantiële en analytische
geschiedfilosofie.
Na WOII hebben analytische geschiedfilosofen de substantiële geschiedfilosofie
bekritiseerd. De substantiële geschiedfilosofie werd in verband gebracht met het
totalitarisme. Het wordt echter nog steeds beoefend. Auteur Paul vindt dat je substantiële en
analytische geschiedfilosofie wel ideaaltypisch moet onderscheiden, maar dat ze in de
praktijk nooit echt gescheiden kunnen worden. Je kunt bijvoorbeeld wel de uniekheid van
een historische zaak beschrijven, maar dat veronderstelt dat het verleden anders is dan het
heden (een substantiële geschiedfilosofische aanname). Ten tweede staat historisch denken
niet los van de geschiedenis, maar maakt het historisch denken juist onderdeel uit van de
geschiedenis. Ten derde laten veel geschiedfilosofen zich niet gemakkelijk in één van de
twee hokjes stoppen. Dit geldt ook voor de geschiedfilosofie en de historiografie, die
overlappen vaak. Analytische geschiedfilosofie gaat immers o.a. over hoe mensen over het
verleden denken.
Paul H2 Wat is het verleden?
Met de term ‘historische sensatie’ bedoelt Johan Huizinga dat sommige historische details
opeens het gevoel geven dat je in contact staat met het verleden.
Dit hoofdstuk gaat over het definiëren van het ‘verleden’. Hier zijn vier visies op: het
chronologische, voltooide, vreemde en het aanwezige verleden. Deze vier visies zullen
achtereenvolgens worden besproken.
Het chronologische verleden is het ordenen van het verleden op basis van klokken
en kalenders. Denk aan de neiging tot reflectie rond 31 december. Je kunt je afvragen of het
oude jaar op nieuwjaarsdag wel tot het verleden behoort, want is er in die ene nacht
überhaupt iets veranderd? Daarnaast is context belangrijk: in de politieke geschiedenis is 80
jaar veel, in geologische geschiedenis is 80 jaar niets. ‘Historische afstand’ is ook belangrijk,
historici hebben afstand tot hun onderwerp nodig. Er zijn verschillende soorten: temporele
afstand betreft de tijd, affectieve afstand betreft de betrokkenheid van de historicus tot het
2
, onderwerp en discursieve afstand betreft de schaal waarop je geschiedenis schrijft, van een
microgeschiedenis tot aan een geschiedenis van een hele staat.
Het voltooide verleden houdt denken in termen van perioden en tijdperken in. Deze
tijdperken zouden allemaal gekenmerkt worden door hun eigen kenmerken. Nauw hiermee
verbonden is het historisme, wat inhoudt dat je de wereld ziet in termen van ontwikkeling en
individualiteit en dat je elke natie, elk idee en elk individu vanuit haar eigen historische
wortels bekijkt. In de praktijk leidde dit in de 19e eeuw tot het stichten van talloze ‘nationale’
musea. Binnen het voltooide leven kun je in plaats van perioden ook denken in termen van
lagen, die elkaar opvolgen, zelfs als de vorige nog niet afgerond is. Bijvoorbeeld dat een
tijdperk op de korte termijn geen gevolgen meer heeft, maar op de lange termijn nog wel.
Het vreemde verleden houdt in dat het verleden zich onderscheid van het heden
door het anders-zijn. Denk aan het citaat van Hartley: ‘the past is a foreign country’. Het
onderscheid tussen het heden en het verleden wordt door mensen zelf bedacht.
Bijvoorbeeld de term ‘middeleeuwen’, waarmee al in de 14e eeuw duidelijk werd gemaakt
dat bepaalde ideeën en gebruiken tot het verleden behoren en niet thuishoren in de ‘nieuwe
wereld’ van de 15e eeuw.
Het aanwezige verleden is dat wat uit het verleden komt maar nog altijd bij ons is.
Denk aan klassieke muziek of oude teksten. Daarom is het weinig zinvol om het
chronologische verleden ‘vreemd’ te noemen. Het aanwezige verleden kan ook een traditie
zijn.
Paul H3 Relaties met het verleden
Qua relaties met het verleden kun je denken aan Jörn Rüsen en zijn vijf dimensies van het
historisch denken (semantisch, cognitief, esthetisch, retorisch en politiek). Op basis van
Mark Day geeft auteur Paul vijf typen relaties tot het verleden:
1. Epistemisch: feitenkennis van het verleden
2. Moreel: morelen die mensen in het verleden hadden
3. Politiek: geschiedenis in dienst van politieke ideologieën
4. Esthetisch: heldenverhalen en cultureel erfgoed (architectuur, muziek)
5. Materieel: Je wordt gevormd door de omgeving waarin je opgroeit en het verleden
van die omgeving.
Deze lijst is niet uitputtend, want je kunt ook aan economische, religieuze en psychologische
relaties met het verleden denken. Je kunt de relaties onderscheiden op basis van de doelen
die ze dienen.
In dit boek zal ieder hoofdstuk gericht zijn op één van deze relaties.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller GH12. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.16. You're not tied to anything after your purchase.