4B - Thema 4 - Genetica
4.1 Genen, geluk en psychosen
Rond 2000 is het DNA in kaart gebracht, maar toen wisten ze de betekenis en werking
hiervan nog niet. Veel genen bevatten DNA en langzamerhand wordt er meer bekend over
de genen en de invloed hiervan.
4.2 Fenotype, genotype en epigenetica
De eicel en zaadcel bevatten chromosomen voor erfelijke eigenschappen. Bij de bevruchting
komt deze informatie bij elkaar en dan liggen de erfelijke eigenschappen van de nakomeling
vast. Het genotype van een individu is de informatie voor de erfelijke eigenschappen van dat
individu. Deze informatie ligt in je chromosomen. Een gen of erffactor is een deel van een
chromosoom dat informatie bevat voor één (deel van een) erfelijke eigenschap.
Het fenotype van een individu zijn de waarneembare eigenschappen van dat individu. Het
fenotype wordt bepaalt door het genotype en milieufactoren (zoals licht, lucht, temperatuur,
voeding en ziekten). Als er een tak van een boom afbreekt, is er een modificatie. Hierbij
verandert de informatie in de chromosomen niet en wordt het dus ook niet doorgegeven.
Sommige waarneembare eigenschappen worden (bijna) alleen door genotype bepaald
(zoals oogkleur en bloedgroep), anderen worden (bijna) alleen door milieufactoren bepaald
(zoals litteken en nagellengte). Het genotype bepaalt de uiterste grenzen en het milieu
bepaalt hoe dicht die grenzen worden bepaald.
Een eeneiige tweeling is ontstaan uit één zygote. Na de deling ontstaan cellen met hetzelfde
genotype, dus de twee ontwikkelde individuen ook. Hiermee kun je goed onderzoeken hoe
groot de invloed van het milieu en genotype op het fenotype is. Een twee-eiige tweeling is
ontstaan uit twee eicellen en zaadcellen. De genen zijn niet precies hetzelfde in beide. De
beide tweelingleden hebben niet hetzelfde genotype. Ze lijken op elkaar als broer en zus.
Een DNA-molecuul is opgebouwd uit vier verschillende bouwstenen, door deze in een
bepaalde volgorde te zetten, wordt erfelijke informatie in een code opgeslagen. De DNA-
volgorde (DNA-sequentie) is verschillend bij bijvoorbeeld verschillende oogkleuren. De
genexpressie in verschillende cellen is verschillend. De volgorde van genen bij een eeneiige
tweeling is gelijk, maar de genenexpressie kan verschillen. Op latere leeftijd is dan vaak ook
verschil te zien in uiterlijk en gedrag.
Epigenetica is de studie van wijzigingen in de expressie van een (set) gen(en) door
milieufactoren zonder dat er wijzigingen zijn in de DNA-sequentie zijn. De wijzigingen zijn
omkeerbaar, maar soms zijn deze stabiel en erfelijk.
4.3 Genenparen
De plaats van een gen in een chromosoom heet een locus. Homologe chromosomen
hebben dezelfde vorm, lengte en loci. Ze bevatten dezelfde erfelijke eigenschappen. In
lichaamscellen komen genen dus in paren voor. Een gen op bepaalde locus is een allel.
Voor een erfelijke eigenschap kunnen verschillende allelen bestaan. Een diploïd organisme
bevat twee allelen voor een bepaalde eigenschap, dit heet een allelenpaar of genenpaar.
Als bij een persoon de twee allelen gelijk zijn, is de persoon homozygoot voor die
eigenschap. Als de twee allelen ongelijk zijn, dan is de persoon heterozygoot voor die
eigenschap. Slechts één van de allelen komt tot uiting in het fenotype. Dit is het dominante
allel, de andere is het recessieve allel.
Bij sommige erfelijke eigenschappen is het onduidelijk welke dominant of recessief is. Bij
leeuwenbekjes komen genen voor een rode en een witte kleur voor, geen van beide is
, recessief. Als het leeuwenbekje heterozygoot is, hebben de bloemen een roze kleur. Beide
allelen komen enigszins tot uiting, dit heet intermediair, het is een mengvorm. De allelen
voor rood en wit zijn onvolledig dominant.
In de genetica of erfelijkheidsleer worden genen met letters aangegeven. Een dominant allel
wordt aangegeven met een hoofdletter, een ressesief allel met een kleine letter. Homozygoot
is dan bijvoorbeeld AA of aa, heterozygoot is dan Aa. Gebruik letters waarvan de hoofdletter
en kleine letter van vorm verschillen. Als twee allelen beide tot uiting komen in het fenotype,
is de schrijfwijze anders: homozygoot ArAr (rood) of AwAw en heterozygoot ArAw.
Door geslachtelijke voortplanting ontstaat er variatie bij de nakomelingen door recombinatie
van chromosomen,dus ook recombinatie van allelen. Welke chromosomen de geslachts-
cellen bevatten die na de bevruchting een nieuw individu vormen, is afhankelijk van toeval.
Er zijn bij de mens (n = 23) 223 (8,4 miljoen) verschillende combinaties van chromosomen.
De nieuwe diploïde cel (zygote) bevat nieuwe allelparen, de combinatie is altijd anders dan
die van de ouders. Meerdere nakomelingen verschillen ook vrijwel altijd, behalve eeneiige
tweelingen. Door de recombinatie ontstaat grote verscheidenheid in genotypen binnen een
soort; genetische variatie. Hierdoor heeft de soort een grotere overlevingskans. Genetische
variatie kan ook door mutaties ontstaan.
4.4 Monohybride kruisingen
Johann Mendel is de grondlegger van de genetica, hij voerde kruisingen uit met
erwtenplanten. Nu worden er vaak kruisingen uitgevoerd om overerving van eigenschappen
te bestuderen. De ouders worden aangegeven met P (parentes) en de nakomelingen met F1
(filii). Soms worden de nakomelingen ook onderling voortgeplant, dan ontstaat de tweede
generatie F2, bij planten kan dit ook na zelfbestuiving, waarbij stuifmeel overbracht wordt op
de meeldraden van bloemen van dezelfde plant.
Veel kennis over genetica is gevonden door het kruisen van bananenvliegjes (Drosophila
melanogaster); deze planten zich snel voort, krijgen zeer veel nakomelingen, zijn
gemakkelijk te kweken en mannetjes en vrouwtjes zijn gemakkelijk te onderscheiden.
Bananenvliegjes hebben erfelijke eigenschappen als oogkleur, vleugelvorm, lichaamskleur
en beharing. Ze hebben maar vier chromosomenparen.
Bij een monohybride kruising wordt op de overerving van één allel in eicel allel in eicel
erfelijke eigenschap gelet, hierbij is één genenpaar betrokken. allel in allelen in allelen in
Dihybride kruisingen gaan over de overerving van twee zaadcel zygote zygote
erfelijke eigenschappen (twee genenparen). Vraag over een allel in allelen in allelen in
zaadcel zygote zygote
kruising heet kruisingsvraagstuk: maak een tabel met allelen.
P. Aa x Aa
P. AA x Aa
P. AA x aa
A a
A a
A AA Aa a a
A AA Aa
a Aa aa A Aa Aa
A AA Aa
A Aa Aa
F1. 50% Aa, 25% AA en 25% aa
F1. 50% AA en 50% Aa
Verhouding: 2:1:1 F1. 100% Aa
Verhouding 1:1
Verhouding oorzaak fenotype: 3:1
Door een testkruising uit te voeren kun je erachter komen of een organisme homozygoot of
heterozygoot is. Hieruit blijkt dat de verhoudingen nakomelingen bij de kruisingen AA x aa en
Aa x aa verschillend zijn. Een testkruising is alleen betrouwbaar als er voldoende
nakomelingen zijn, anders is het te afhankelijk van toeval. In een stamboom zijn de mannen
vierkantjes en de vrouwen rondjes.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 7danique. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.