Samenvatnina artielennDive arsityn2n
Week 1
Artikel 1 – Stereotyping: Cognition and bias (pp. 281-309). Chapter 11. In: Fiske,S.T.&
Taylor, S. (2013). Social cognition: From brains to culture (2nd edition).
Het artikel van Fiske en Taylor gaat over vooroordelen en partijdigheid (bias en
prejudice). Ze maken onderscheid in verschillende vormen van vooroordelen, daarnaast
kijken ze ook naar de effecten die de vooroordelen veroorzaken met name gericht op
bepaalde doelen (doelgroepen, mensen). The cognitive side of intergroup bias
genaamd stereotypes. En de affective side (daar waar je gevoel bij hebt) genaamd
prejudice (vooroordeel). Intergroup bias vinden zowel automatisch plaats als in
gecontroleerde vormen (bewust). De meest voorkomende intergroup verschillen zijn:
geslacht, ras, leeftijd, immigrante status en seksuele oriëntatie. Stereotypen zijn een
gegeneraliseerde indruk van een gehele categorie artsen zijn man, rijk, egocentrisch
en intelligent of Italianen hebben een sterk temperament, houden van voetbal, eten
pasta en hebben een gekleurde huid.
- Functies van stereotypen: (positief)
o Maakt de omgeving meer voorspelbaar.
o Maak gebruik van bestaande kennis en ervaringen in nieuwe situaties.
o Bevrijding van mentale capaciteiten.
- Blatant (brutaal, schaamteloos, opvallend) Stereotypes. Blatant stereotype
komen niet heel erg veel voor, ongeveer 10% van de populatie van Westerse
democratieën hebben extreme blatant stereotype. Dit zijn echter wel gevaarlijke
stereotype omdat ze algemene kennis over intergroup biases vormen.
o Realistic group conflict gaat over alle vormen van hedendaagse
bronnen zoals prestige, geld of militaire macht.
Social identity theory (SIT) interactie (zelfs tussen twee mensen) tussen
mensen of groepen varieert van interpersoonlijk naar inter-groep. Mensen gaan
opzoek naar een positieve sociale identiteit om hun eigenwaarde/zelfbeeld (self-
esteem) (hoog) te houden. Maakt verschil tussen ingroup en outgroup.
- Ingroup favouritism mensen bevoordelen/begunstigen hun ingroup als alle
informatie die bekend is al hun lidmaatschap is.
De meest voorkomend aanname is dat mensen andere discrimineren
(vooroordelen hebben) om zichzelf superieur te voelen, maar dit werkt niet
altijd even goed. Discriminatie verhoogd state self-esteem (een tijdelijke
verhoging van de eigendunk), maar het veranderd trait self-esteem niet (hoe je
jezelf ziet over een langere periode).
, o Self-categorization theory (SCT) mensen die zich identificeren met een
bepaalde groep zullen zich meer gaan gedragen zoals andere leden van
de groep. Daarnaast stellen ze dat ‘the self’ niet vast staat maar
afhankelijk is van de prominente intergroup context. Self-categorization
is daarnaast afhankelijk van twee dingen:
Context!! Comparative fit (Operative group categorization) is
afhankelijk van ‘fit’ met de context. Vergelijkt verschillen tussen
groepen en verschillen binnen groepen.
Normative fit sociaal gedeelde mening die de twee categorieën
definiëren.
o Optimal distinctiveness theory (ODT) mensen balanceren tussen
individuele autonomie en individueel verschil tegenover het horen bij de
juiste groep om jezelf te bevestigen.
o Subjective uncertainty reduction theory stelt dat ingroup normen
angst en met name als mensen onzeker zijn als het gaat om domeinen
over jezelf vermindert.
Negatieve functies stereotypering:
o Prejudice meestal negatief vooroordeel over een sociale categorie.
o Automatische activatie van associated traits:
Aversive racism = beschrijft dat mensen goede bedoelingen
hebben en hun eigen racistische neigingen verwerpen. Ze uiten
hun ingroup favoriet alleen als ze geen racistische reden hebben.
Implicit association tests.
o Discriminatie van mensen.
Ook subtiele (vaak niet geziene) vormen van discriminerend
gedrag.
Non-verbaal gedrag tijdens inter-raciale interacties.
Consequenties van vooroordelen voor het doel:
- Attributional ambiguity dilemma: ben ik beoordeeld als een individu of is het
een vooroordeel?
- Stigma consciousness: vergroten van waakzaamheid tijdens inter-categorie
interacties kan resulteren in self-fulfilling voorspeling.
- Stereotype threat: vrouwen en wiskunde, oudere mensen en geheugen, mannen
en emoties.
o Afhankelijk van vergelijkende contexten: Aziatische vrouwen versus
witte vrouwen, en witte mannen versus Aziatische mannen.
Mensen kunnen ontelbaar veel self categorizations gebruiken. Welke categorie gebruikt
wordt is afhankelijk van context en fit (zie comparitive, normative fit).
Artikel 2 – Hornsey, M.J. & Hogg, M.A. (2000). Assimilation and diversity: An integrative
model of subgroup relations. Personality and Social Psychology Review, 4, 143-156.
Het artikel van Hornsey en Hogg gaat over social identity theory en structurele
verschillen binnen groepen. Ze kijken naar wat subgroepen binnen een categorie doen
,en wat de gevolgen zijn voor de relaties tussen de leden van een groep. De volgende
twee afbeeldingen geven voorbeelden van categorieën, subcategorieën en individuen
binnen groepen.
Social identity perspective mensen zijn gemotiveerd om zichzelf te identificeren met
een groep, hier zijn twee redenen voor:
- Subjective uncertainty reduction.
- Enhancement of self-esteem.
Factoren die self categorization bepalen:
- Optimal distinctiveness theory:
o We streven naar balans tussen individuele autonomie en ergens bij
willen horen.
o Overly unique/distinctive als mensen dit ervaren zal dit resulteren in
de drive om nog meer ergens bij te willen horen.
o Overly inclusive group als mensen dit ervaren zal het resulteren in een
drive om je te onderscheiden en jezelf te karakteriseren.
- Uncertainty reduction theory:
o Het aannemen van ingroups normen en waarden zorgt voor zekerheid.
,- Perceived ‘threat to identity’:
o Wanneer iemands sociale identiteit gevaar loopt word de prominente
groepsidentiteit belangrijker. Maar is in de wetenschap nog steeds een
vaag begrip, omdat er namelijk op verschillende manieren naar gekeken
wordt.
‘Hot’ (emotional) definitie wanneer iemands ingroup
bekritiseerd, aangevallen of naar beneden gehaald wordt.
Mogelijk gevaar van verliezen van status en geen mogelijkheid
om de status te verbeteren. Is gerelateerd aan reden 2, self-
esteem enhancement.
‘Cold’ (cognitief) definitie komt naar voren wanneer tussen
groepen grenzen vervagen. Is gerelateerd aan reden 1,
uncertainty reduction.
De dreiging dat iemand zijn sociale identiteit verliest roept gedrag op dat
de individuele sociale identiteit wilt beschermen/verbeteren. Dit
resulteert in de volgende acties:
Accentueert ingroup solidariteit.
Scherpt intergroup grenzen aan.
Verdrukken van superordinate groepsidentificatie.
- Het gevaar van het verliezen van iemand sociale identiteit speelt een cruciale rol
in het feit of er een conflict of een harmonie gevoel optreedt tussen subgroups.
Er zijn verschillende ideeën over het omgaan met intergroup relaties.
o Assimilation moedig identificatie alleen op het superordinate level
aan. Bijvoorbeeld een Colorblind approach, ‘we are all equal’. Dit kan ook
weer een dreiging vormen of voelen als een dreiging voor de identiteit.
o Multiculturalism (cultural pluralism): iemand kan niet ontsnappen aan
subgroup identificatie, dus wordt de subgroup identiteit behouden. Dit
kan echter leiden tot het versterken van subgroup grenzen, door het
promoten van separatisme en verdeling.
-
- Paradox van het artikel: ‘Although superordinate group identification can bind
subgroups together into a powerful psychological whole, it can also destroy
distinctive and valuable identities that reside in subgroup allegiance.’
Hoe moet dit opgelost worden? duaal categorisatie, dus zowel het activeren
van superordinate als subgroup identificatie.
,Week 2
Artikel 3 - Beukeboom, C.J. & Burgers, C. (forthcoming). How stereotypes become shared
knowledge: An integrative review on the role of biased language use in communication
about categorized individuals.
De rol van taal (gebruik) in het formeren en behouden van stereotypen. Waarbij ze een
model ontwikkeld hebben (SCSC model) dat bestaat uit drie belangrijke aspecten die de
instandhouding van ‘social-category cognition’ verklaren.
Stereotypen worden gedeeld binnen/in (sub) culturen. Maar hoe gaat dat in zijn werk?
Wat zijn de communicatie mechanismen die het ontstaan en behouden van sociaal
gedeelde categorie overtuigingen drijven?
Voordat de schrijvers verder ingaan op het model bespreken ze drie fundamentele
variabelen in (gedeelde) sociale categorie kennis (social category cognition).
- Perceived Category entitativity (Campbell, 1958) de mate waarin een categorie
gezien wordt als een betekenisvolle, verenigde en samenhangende groep.
Tegenover een losse set van individuen. Hebben mensen binnen een groep
sterke of losse banden met elkaar?
o Low entitativity: veel verschillen tussen mensen.
o High entitativity: overeenkomsten tussen groepsleden die zowel
zichtbaar als niet zichtbaar zijn (oorspronkelijke afkomst, doelen,
ervaringen).
- Cognitive Stereotype content het idee dat mensen hebben over een bepaalde
groep met specifieke karakterheden, uitingen of gedragingen (huidskleur,
kleding maar ook karaktertrekken dus, zoals emoties)
- Perceived Category essentialism (Medin and Ortony, 1989) de mate waarin de
geassocieerde set van karakteristieken gezien wordt als essentieel voor leden
van een categorie. (onbeweeglijk, stabiel over tijd en over situaties)
- Stereotypen zijn gegeneraliseerde indrukken.
,1) Biases in linguistic labeling (vooroordelen in taalgebruik labeling). Wordt
gebruikt om verschillende categorieën te onderscheiden en aan te duiden. Onder
te verdelen in: Label content en Linguistic form of labels.
Wanneer een groep gelabeld is:
o Overeenkomsten binnen categorieën en verschillen tussen categorieën
worden overdreven.
o De groep wordt gezien als een verenigd en samenhangend geheel dat
zich onderscheid van andere categorieën binnen een conceptuele
hiërarchie.
o Categorie entitativity gaat omhoog.
Biases in linguistic form of labels:
o Nouns vs adjectives vs descriptions.
Een atleet versus een atletisch iemand, een Jood versus een Joods
iemand.
Zij is een wortel eter versus zij eet wortels wanneer ze kan.
Hij is Marokkaans versus hij is van Marokkaanse afkomst.
o Nouns (zelfstandig naamwoord):
Activeert stereotype content: either-or quality (vs degree):
alternatieven steeds minder.
Karakteristieken worden gezien als steeds meer diepgaand,
onveranderbaar, hogere duurzaamheid en waarschijnlijkheid
voor toekomstige herhaling.
Gerelateerd aan category entitativity + essentialism.
, o Generic: Duitsers zijn, (deelgroep, subset) deze Duitsers zijn, (subtype)
vrouwelijke Duitsers of individueel deze Duitser is.
o Generics: meervoud + tegenwoordige tijd werkwoorden.
Jongens spelen met trucks; meiden zijn lief; de hipster eet quinoa.
Speelt een belangrijke rol in conceptuele ontwikkeling van
kinderen. (Gelman, 2003).
‘Ontvangers afleiden’ (recipients infer): kwaliteit is stabiel (niet
accidentieel), duurt voort en is bestand tegen tijd en situatie.
Gerelateerd aan category entitativity + essentialism.
Biases in label content (connotation):
o Voetbal kijkers, fans, supporters, hooligans.
o Immigranten, fortuin zoekers, aliens, buitenstaanders, parasieten,
nieuwkomers, kolonisten.
Label content zorgt voor semantische (betekenisverandering) betekenis en
wordt geassocieerd met stereotype content.
o ‘Euphemism treadmill’
idioot, mentaal achterlijk, mentaal uitgedaagd, omgaan met
moeilijkheden, speciaal benodigdheden.
Nigger, Nigroe, Black, Afro-Amerikaans, African-American.
Gerelateerd aan stereotype content (+ essentialism).
2) Biases in describing behaviors and characteristics
- Biases in communication content wat voor informatie over categorie
individuen wordt gecommuniceerd?
o Massa media/sociale media zijn een belangrijke manier om informatie
over categorieën te delen.
o Stereotype gevolg (consistency) bias
Delen van categorie congruentie (dat iemand overtuigingen,
ideeën zo in overeenstemming zijn dat zo maar voor 1 doel
werken)
Gebeurt vooral als het al onderdeel is van het ‘gewone’.
Meer blootstelling aan congruent informatie van gedeelde
stereotype zorgt voor een verhoging van toegankelijkheid.
Gerelateerd aan stereotype content en essentialism.
- Linguistic form of descriptions hoe wordt informatie over categorie
individuen geformuleerd? (grammatica). Er wordt onderscheid gemaakt tussen
het formuleren van stereotype consistent en inconsistent behaviors.
1) Language abstraction
,
Meer
concreet
taalgebruik: geeft meer informatie over de context of situatie.
Zorgt voor hogere mate van veelzijdigheid.
Meer abstract taalgebruik: geeft meer informatie over de
persoon. Impliceert meer tijdelijke en tussen situatie stabiliteit.
Impliceert een hogere mate van waarschijnlijkheid dat hetzelfde
gedrag nog een keer zal voor komen.
Generaliseert tussen situaties en impliceert hogere essentialism.
o Linguistic expectancy bias
Meer concreet taalgebruik bij stereotype inconssistent (versus
consistent) informatie
The man is crying versus the woman is emtional.
The woman is quarreling versus the man is tough.
o Linguistic intergroup bias
Positief gedrag binnen groepen en negatief gedrag bij outgroup
wordt meer abstract omschreven.
Category essentialism gaat omhoog voor stereotype consistent
informatie.
2) Stereotypic explanatory bias
o Meer informatie bij stereotype consistent (versus inconsistent)
informatie. Bijvoorbeeld: omdat hij een zware dag heeft.
Category essentialism gaat omlaag bij stereotype inconsistent
informatie.
3) Negation versus Affirmations. Meer tegenspraak binnen het
beschrijven van stereotype inconsistent gedrag vergeleken met
stereotype consistent gedrag. Het effect op het handhaven van
stereotypen Introduceert stereotype consistente termen.
o De junky brengt het gevonden geld terug naar de politie. Hij is niet
oneerlijk versus hij is oprecht/eerlijk.
o De priester stopt het gevonden geld in zijn zak. Hij is niet eerlijk
versus hij is oneerlijk.
De professor had een lage score op de IQ test. Hij is niet slim
versus hij is dom.
De vuilnisman had een hoge score op de IQ test Hij is niet dom
versus hij is slim.
4) Irony versus Literal Huisvrouw, zo die is wel heel erg ordelijk en
schoon.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Danouk97. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.98. You're not tied to anything after your purchase.