Prehistorie
Tijd van jagers en boeren, tot 3000 voor Christus
Kenmerkend aspect 1: de levenswijze van jagers-verzamelaars
Jagers-verzamelaars zijn nomaden. Ze bouwden tijdelijke kampen en gingen van daaruit op zoek naar voedsel. Er worden
interpretaties gemaakt over hoe zij zich voelden aan de hand van bijvoorbeeld grafvondsten (ze geloofden in het hiernamaals & de
hoeveelheid gaf de status aan). De Ohalo-cultuur (20.000 voor Christus): bij het Meer van Tiberias werden sporen gevonden van
jagers-verzamelaars die geen nomaden waren. Rond 12.000 voor Christus leefden de Natufiërs (in het Midden-Oosten) ook op
een permanente plek. Voorbeelden: werktuigen, grottekeningen, ötzi.
Kenmerkend aspect 2: het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
De landbouw werd uitgevonden in het gebied ‘Vruchtbare Halvemaan’ (Mesopotamië). Door een goed klimaat werd landbouw
mogelijk gemaakt, waardoor de bevolking groeide. Boeren werden sedentair (vestigen op één vaste plek), gingen dieren
domesticeren en werkten met nieuwe werktuigen (sikkels, ploegen, maalstenen). Ze maakten voor het eerst aardewerk om o.a.
zaden te bewaren. De mensen kregen meer bezittingen, waardoor ook een sociale hiërarchie opkwam. De landbouw was
succesvol door de irrigatielandbouw: op vruchtbaar slib van de oevers werd verbouwd en kreeg door een ingewikkeld systeem van
kanalen watertoevoer. Hierdoor ontstonden de eerste dorpen aan de oever van de Eufraat en de Tigris. Hillman-theorie: in de
laatste IJstijd en tijdens de opwarming van de aarde was er een nog koudere periode waardoor men gedwongen was granen te
domesticeren.
Kenmerkend aspect 3: het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Steden ontstonden vanwege de irrigatielandbouw. De eerste landbouw stedelijke gemeenschappen (stadstaten) met een
agrarisch-urbane samenleving ontstond in Mesopotamië. De belangrijkste stadstaat was Uruk. Kenmerken van stadstaten:
Hiërarchische opbouw
De koning had zijn macht van de goden gekregen. Hij was opperbevelhebber, opperrechter en bestuurder.
Godsdienstig centrum
De tempel was het centrum (de Ziggurat). Het bouwwerk bevond zich aan het eind van vele trappen, zodat je dichter bij
God kwam. Dit centrum had ook een economische functie: er was handel rondom en belasting werd hier betaald met
oogst. Deze belasting werd vervolgens weer gebruikt voor handel met andere steden en voor re-distributie.
Taakverdeling in de samenleving
Er kwamen ook mensen die een ander beroep dan boer hadden. Er kwam specialisatie. Mensen gaan zich nu ook bezig
houden met andere ambachten, handel, bestuur en godsdienst.
Schrift
Rond 3300 voor Christus ontwikkelden de Soemeriërs een schrift met logogrammen, om economische zaken te
registreren (spijkerschrift). In Egypte werd het hiërogliefenschrift ontwikkelt. Door het schrift ontstonden er ook scholen.
De Egyptische staat werd geregeerd door een farao. Egypte was opgedeeld in boven (Zuiden) en onder (Noorden). Rond 2950
voor Christus werd Egypte één staat. Door eenheid van taal, geloof, cultuur en bestuur groeide de saamhorigheid (natiestaat). De
Egyptenaren waren polytheïstisch. Rond 2000 voor Christus was Amon (schepper-god) de belangrijkste god. Voor alle goden
waren aparte tempels, waarvan de priesters veel macht hadden verkregen. Zij vormden een bedreiging voor de farao. De verering
van één god zou de macht van de farao veiligstellen. Farao Amenhotep IV voerde 3 vernieuwingen in:
1. Hij verschoof de aandacht in het geloof naar god Aton (god van de zonneschijf). Egypte werd monotheïstisch. De farao
veranderde zijn naam naar Achnaton. Hierdoor verloren de rijke Amon-priesters hun macht.
2. Er kwam ook een nieuwe hoofdstad: Achetaton.
3. De stijl waarin er geschilderd werd, werd minder stijf. Ze kregen opvallende kenmerken om zich te onderscheiden.
Na de dood van Achnaton verdween de verering van Aton en werd het geloof weer polytheïstisch, vooral Amon. De zoon van
Achnaton had namelijk de macht gekregen: Toetanchaton. Hij veranderde vervolgens weer zijn naam in Toetanchamon.
, Oudheid
Tijd van Grieken en Romeinen, 3000 voor Christus – 500 na Christus
De landbouw van de prehistorie verspreidde zich naar het vasteland van Europa, als eerste in Griekenland rond 6000 voor
Christus. Er ontstond een culturele eenheid: dezelfde goden, gewoontes, taal en gezamenlijke religieuze spelen.
Kenmerkend aspect 4: de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over
burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
Vanaf 850 voor Christus ontstaan er in Griekenland poleis (stadstaten) die hun aandacht richten op filosofie, politiek en
wetenschap. Vanaf 750 tot 550 voor Christus vertrokken veel mensen naar de kusten van de Middellandse Zee om zelf koloniën te
stichten. In 499 voor Christus kwam de Griekse poleis in Ionië in opstand tegen de overheersing van de Perzen. Zij werden hierbij
geholpen door het Griekse moederland. Toen de opstand mislukte, besloten de Perzen het Griekse moederland te straffen. Dit
leidde tot de Eerste (490 voor Christus) en Tweede (480-479 voor Christus) Perzische Oorlog. De Grieken waren de eerste die de
Perzen hadden verslagen. Athene werd het culturele centrum nadat het door de Perzen verwoest was en ze de stad volledig
vernieuwd hadden. De bouwkunst en beeldende kunst noemen we klassiek: van blijvende waarde.
Voor verschijnselen die men niet kon verklaren, zocht men de oorzaak bij de goden (polytheïsme). Vanaf de 6e eeuw voor Christus
ging men op een wetenschappelijke manier kennis ervaren:
- Thales van Milete: de oerstof (waaruit alles zou bestaan) is water.
- Pythagoras: de hele wereld is uit te drukken was in getallen en verhoudingen daartussen.
- Demokritos: de oerstof is niet met het oog waarneembaar (atoma)
- Hippokrates (arts): gezondheid hangt samen met de juiste verhouding en menging van de 4 lichaamsvochten (bloed, slijm,
gele gal en zwarte gal). Dit is de theorie van de 4 temperamenten (genezende god Asklepios).
- Sokrates: iemand die precies de betekenis van een begrip als rechtvaardigheid wist, vanzelf ook rechtvaardig zou
handelen.
- Plato: de basisbegrippen zijn bij iedereen aangeboren, maar niemand kan zo’n begrip volledig bevatten, behalve een
filosoof.
- Aristoteles: wetenschap begint met observeren, nauwkeurig beschrijven en daarna verklaren.
Sofisten (redenaars, rondtrekkende specialisten op het gebied van filosofie, politiek en communicatie) vonden dat er geen
algemene waarheid was. Zij hielpen burgers ook met redeneren om politieke invloed te krijgen.
Athene was een democratie waarin alle politieke functies toegankelijk waren. Ostracisme: scherven waarmee men stemt wie er
veroordeelt werd tot verbanning. Het draaide om vrijheid (vrij spreken en politiek actief zijn) en gelijkheid, maar deze vrijheid en
gelijkheid golden alleen voor mannen met burgerrecht. Het was een directe democratie: voor meebeslissen moest je aanwezig zijn.
Lijnrecht tegenover hen stond Sparta, een aristocratie. Sparta focuste zich op de hoplieten (zwaarbewapende soldaten,
Spartiaten). De macht werd gedeeld door 2 koningen, een raad en 5 eforen (bestuurders). De Peloponnesische oorlog (431 – 404
voor Christus) was een oorlog tussen Athene en Sparta. Athene werd verslagen en de democratie werd opgeheven. Er kwam een
Spartaansgezinde oligarchie (kleine groep rijken aan de macht). In 403 voor Christus werd echter de democratie weer hersteld. In
338 voor Christus kreeg koning Philippos van Macedonië de macht in heel Griekenland. Philippos besloot oorlogsplannen te
maken voor een oorlog tegen de Perzen. Zo kreeg hij ook de Griekse bevolking mee. Hij werd echter vermoord en zijn zoon
Alexander volgde hem op. Hij zette de oorlogsplannen door en verovert in 331 voor Christus het Perzische Rijk, maar toen hij stierf
viel zijn rijk uiteen in Egypte, Azië en Macedonië-Griekenland. Alexandrië (bij de Nijl) werd de stad van de wetenschap, met als
centrum het Museion.
- Eratosthenes had als eerste de omtrek van de aarde berekend, was de uitvinder van de chronologie, ontwerper van de
wereldkaart en bedacht een manier om onregelmatig gevormde ruimtes te berekenen.
- Herophilos ontdekte dat de zenuwen in de hersenen samenkwamen en dat de intelligentie zich hier bevindt door autopsie.
- Erasistratos ontdekte dat het hart werkte als een pomp.
Kenmerkend aspect 5: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
De Griekse cultuur ging zich ver buiten Griekenland verspreiden: hellenisme. Grieken vormden de bovenlaag en hadden volledig
burgerschap. Voor een beter leven was het leren van de Griekse taal en cultuur noodzakelijk. De hellenistische koninkrijken waren
welvarend. De vuurtoren op het eilandje Pharos (bij Alexandrië) was een bewijs van het hoge technische niveau van de Griekse
bouwers. In 31 voor Christus versloegen de Romeinen Cleopatra en beëindigden de hellenistische periode. De Romeinen kwamen
voor het eerst in aanraking met de Griekse cultuur toen zij Zuid-Italië hadden veroverd. Griekse beelden werden als oorlogsbuit
meegenomen naar Rome. Ze bouwden naar hellenistisch voorbeeld. De bevolking van de veroverde gebieden kwamen als slaven
op het land van de Romeinen, waaronder ook Griekse geleerden. Via hen kwam ook de Griekse cultuur en wetenschap in de
Romeinse maatschappij. De Romeinen bewonderden en minachtten de Grieken. De Romeinen namen de vormentaal van de
Grieken over, maar hielden vast aan wat ze gewend waren. Er zijn 2 belangrijke Romeinse verbeteringen in de bouwkunst:
- Beton (licht en sterk)
- Boogconstructie (grote ruimtes overkoepelen en druk over dragende muren verdelen)
De combinatie is terug te zien in koepels, amfitheaters en aquaducten.
, Kenmerkend aspect 6: de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse
cultuur zich in Europa verspreidt
Toen de Romeinen heel Italië hadden verovert, wilden ze ook Carthago. Dit leidde tot de Eerste Punische Oorlog (264 – 241 voor
Christus). Bij deze oorlog kregen de Romeinen Sicilië en gingen de Carthagers zich uitbreidden naar Spanje (rijke zilvermijnen).
Toen in 219 voor Christus een delegatie uit Spanje de Romeinen om hulp vroegen, brak de Tweede Punische Oorlog uit (218 –
201 voor Christus). De Carthaagse veldheer Hannibal stak met olifanten de Alpen over en kreeg jarenlang delen van Italië in zijn
macht. Toen de Romeinen naar Noord-Afrika vetrokken, versloegen ze Carthago volledig in 146 voor Christus. Deze
gebiedsuitbreidingen zijn het begin van het Imperium Romanum. Door de groei van het Romeinse Rijk worden de volkeren in
Europa beïnvloed door de Grieks-Romeinse cultuur: romanisering. Het Romeinse imperialisme leidde uiteindelijk tot de ondergang
van de Romeinse Republiek. Door de vele oorlogen waren de generaals belangrijker en machtiger geworden dan de senaat. De
machtigste generaals waren Pompeius (Seleucidenrijk verslagen) en Caesar (Galië verovert). De rivaliteit tussen Pompeius en
Caesar leidde in 49 voor Christus tot een burgeroorlog die Caesar won. Hij werd gezien als een bedreiging voor de Republiek en
werd dus vermoord door de senaat. Zijn adoptiefzoon Augustus werd de eerste keizer en bracht het Romeinse Rijk weer op orde
(30 voor Christus). Sommige Gallische stadjes werden tot hoofdstad gemaakt van een reeds bestaand civitas (district) of
samengevoegde civitates. De hoofdstad was een administratie centrum waar de belasting geïnd werd. De steden kregen een
forum (centraal plein), tempels, bestuursgebouwen, amfitheater, etc. Op het platteland waren villae rustica (landbouwbedrijven met
een luxe villa). Ze leverden graan aan de Romeinen aan de Rijngrens. De Romeinen bouwden ook een wegennet voor
verplaatsing van legers en voor het drijven (en dus verdere cultuur verspreiden) van handel. Mensen uit de geromaniseerde
gebieden hebben nooit over zichzelf geschreven, want alleen de Romeinen konden schrijven.
Kenmerkend aspect 7: de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse
cultuur van Noordwest-Europa
Rond 50 begonnen de Romeinen met het aanleggen van de limes (verdedigingssysteem van legioenskampen en wachttorens
langs de Rijn en de Donau). Het bood bescherming tegen de Germaanse plundertochten. In de veroverde gebieden lieten de
Romeinen de machtsstructuur met rust. Ze sloegen opstanden neer en als leiders meewerkten schonen ze bijvoorbeeld het
Romeinse burgerrecht (je kon alleen berecht worden door de Romeinse rechtbank). Germaanse goden werden gekoppeld aan een
Grieks-Romeinse god. Er is dus sprake van wederzijdse beïnvloeding. Van 211 – 284 (3e eeuw) was er sprake van een
economische en politieke crisis in het Romeinse Rijk. Dit was ontstaan doordat legeraanvoerders de macht grepen. Elke
soldatenkeizer probeerde zich geliefd te maken bij de soldaten door soldij telkens te verhogen en premies te geven. Aan
Germaanse stammen werden afkoopsommen betaald om plunderingen te voorkomen. Vanaf 250 stonden alle grenzen onder druk
vanwege de oorlogen tegen Goten, Bourgondiërs, Franken, Alemannen en Perzen. Keizer Diocletianus (284 – 305) maakte een
eind aan de chaos en het rijk werd een tetrachie (in 4 stukken gedeeld). Het West-Romeinse deel en het Oost-Romeinse deel
kregen elk een keizer met een onderkeizer. Elk deel had een eigen hoofdstad. Er kwam voor het eerst een scheiding tussen militair
en burgerlijk bestuur. Het leger werd opgedeeld in een vast grensleger en mobiele troepen. Er kwam een aanpassing in het
belastingstelsel: een boer zat vast aan zijn grond en was afhankelijk van grootgrondbezitters. De lijst van Diocletianus voor
maximumprijzen werkten echter niet. Wel werd het Romeinse recht overzichtelijker. Het recht bestond uit uitspraken en
opmerkingen van vroegere rechters. Keizer Justinianus maakte van deze verzameling een soort wetboek.
De regeling van ‘de keizer wordt opgevolgd door zijn onderkeizer’ werd niet nageleefd. In 306 werd Constantijn keizer, terwijl hij
niet de onderkeizer was. Het werd een burgeroorlog die Constantijn won in 312 bij de slag bij de Milvische brug. Na keizer
Theodosius werd de scheiding Oost-West definitief. 2 maatregelen van Constantijn hebben het Romeinse Rijk overleefd:
- 324 werd Constantinopolis de hoofdstad van het Oosten
- Er werden waardevaste gouden munten ingevoerd, die solide bleef tot de 11e eeuw
Rond 375 kwamen de Hunnen in Europa. Door het Oosten werden hun plunderingen afgekocht, maar dit kon het westen zich niet
veroorloven. De 5e en 6e eeuw is de tijd van de Volksverhuizingen. Germanen gingen zich vestigen in het West-Romeinse Rijk. In
476 zette een Germaanse generaal in Italië de keizer af. Dit was het einde van het West-Romeinse Rijk.
De Bataafse opstand (69-70) werd uitgevoerd onder leiding van Julius Civilus. Hij werd onterecht beschuldigd tot verraad en streed
met de Bataven (verdedigers van Romeinse noordgrens) tegen de Romeinen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller feline06. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.94. You're not tied to anything after your purchase.