1) Bespreek de opbouw van een epitheelcel. Bespreek de verschillende celdomeinen en de betrokken
specialisaties.
Een epitheel cel is gepolariseerd. Hij heeft een apicale, een basale en laterale domein. Het
basale en laterale domein worden omwille van functioneel gelijkaardige kenmerken ook
basolaterale domein genoemd wordt.
• Het apicale domein is de vrije kant, gericht naar het lumen. Hier vind je eiwitten terug
die belangrijk zijn voor uitwisseling van water, elektrolieten en moleculen met de
omgeving. Er kunnen ook structurele oppervlakte specialisaties zijn: microvilli,
stereocilia, cilia.
- Microvilli zijn vrij korte vingervormige uitsteeksels van het plasmamembraan van de
cel. Ze worden verstevigd door een bundel van actine microfilamenten die gehecht zijn
aan het terminaal web van de cel. Ze zijn bedekt met een glycocalyx.
- Stereocilia zijn lange microvilli, met een minder ontwikkeld actineskelet. Ze zijn niet
beweeglijk.
- Cilia zijn langerekte uitstulpingen van het oppervlak van epitheelcellen. Ze zijn
opgebouwd door een axonema van microtubuli (9 doubletten + 1 centraal paar) vanuit
een basaal lichaampje. Ze kunnen een gecoördineerde slagbeweging uitvoeren
• De laterale domeinen van epitheelcellen zijn nauw verbonden met elkaar door
celjuncties. De zonula occludens of tight junction scheidt het apicale van het laterale
domein en sluit de intercellulaire ruimte af zodat enkel transcellulair transport kan
plaatsvinden. De zonula adhaerens en macula adhaerens (desmosomen) zorgen voor
stevige verankering van naburige cellen. Gap junctions of nexusverbindingen dienen als
intercellulaire transportkanalen voor vloeistoffen en moleculen.
• Het basale domein is gericht naar het basaalmembraan, die elektronen-microscopisch
te zien is als lamina basalis. Hij is opgebouwd uit eiwitten die gesecreteerd worden door
de epitheelcellen zelf. De epitheelcel is via hemidesmosomen verkankerd aan de lamina
basalis.
Epitheelcellen produceren verschillende soorten keratine-eiwitten afhankelijk van type epitheel,
ontwikkelingsfase en plaats in lichaam. Keratine-eiwitten kunnen keratinefilamenten vormen
die het grootste deel van de morfologie van de cel bepalen.
2) Bespreek meerlagig verhoornd plaveiselepitheel op LM en EM niveau.
• Op lichtmicroscopisch niveau
Je ziet een nauw aansluitende laag van sterk opeengepakte cellen, aangezien er weinig
extracellulaire matrix aanwezig is.
- Het stratum basale is de laag van kubische cellen die tegen het basaalmembraan ligt. Hij
bevat stamcellen die constant delen en zo de bovenliggende cellagen naar boven duwen.
, Erboven liggen verschillende cellagen die naar het oppervlak toe steeds meer plaveiselvormig
worden. Deze cellen worden keratinocyten genoemd.
- Het stratum spinosum ligt net boven het stratum basale en bestaat uit cellen met
polygonale kernen. Omdat in deze laag intercellulaire ruimten aanwezig zijn en de cellen
krimpen tijdens preparatie lijkt het alsof de cellen stekels hebben.
- De cellen in het stratum granulosum bevatten keratohyaliene korrels die duidelijk zichtbaar
zijn.
- Het stratum lucidum is een dunne, sterk eosinofiele laag waar weinig detail in de herkennen
is. Deze laag is niet op elk preparaat zichtbaar.
- Het stratum corneum bestaat uit kernloze, dode cellen.
- Het stratum disjunctivum is de laag waar de dode cellen afschilferen.
• Op elektronenmicroscopisch niveau
Met een elektronenmicroscoop zie je dezelfde lagen als met een lichtmicroscoop, maar zijn
er meer details zichtbaar.
In het stratum granulosum kan je de membrane-coating granules zien. Wanneer deze
gesecreteerd worden vormt de lipidenrijke inhoud een waterafstotende laag waardoor de
bovenliggende cellen afsterven.
Ook de corniefied envelope, gevormd door eiwitten aangehecht aan binnenste membraan
van keratinocyten, zijn zichtbaar.
De lamina basalis en lamina reticularis van het basaalmembraan zijn te zien.
3) Bespreek de opbouw van een meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel en geef de verschillen met
een verhoornd meerlagig plaveiselepitheel.
Je ziet een nauw aansluitende laag van sterk opeengepakte cellen, aangezien er weinig extracellulaire
matrix aanwezig is.
- Het stratum basale is de laag van kubische cellen die tegen het basaalmembraan ligt. Hij bevat
stamcellen die constant delen en zo de bovenliggende cellagen naar boven duwen.
Erboven liggen verschillende cellagen die naar het oppervlak toe steeds meer plaveiselvormig
worden. Deze cellen worden keratinocyten genoemd.
- Het stratum spinosum ligt net boven het stratum basale en bestaat uit cellen met polygonale
kernen. Omdat in deze laag intercellulaire ruimten aanwezig zijn en de cellen krimpen tijdens
preparatie lijkt het alsof de cellen stekels hebben.
- Het stratum superficiale is de meest oppervlakkige laag en bestaat uit levende afgeplatte cellen met
sterk afgeplatte kernen.
Bij verhoornd meerlagig plaveiselepitheel is er geen stratum superficiale, maar volgt het stratum
granulosum op het stratum spinosum. De cellen in het stratum granulosum bevatten keratohyaliene
korrels die duidelijk zichtbaar zijn. Hierna volgt het stratum lucidum, een dunne, sterk eosinofiele
laag waar weinig detail in de herkennen is. Deze laag is niet op elk preparaat zichtbaar. Het stratum
corneum bestaat uit kernloze, dode cellen. Het stratum disjunctivum is de laag waar de dode cellen
afschilferen.
4) Bespreek de indeling van de klierepithelen.
De indeling van klieren is gebaseerd op de ontstaanswijze, morfologie, secreet en/of manier waarop
de secretieproducten de cel verlaten.
• Volgens ontstaanswijze en secretiewijze: epitheelcellen van bedekkende epithelen
, prolifereren en groeien in het onderliggende bindweefsel.
- Exocriene klieren: secretieproducten bereiken via afvoergangen de buitenwereld.
- Endocriene klieren: de verbinding met de buitenwereld gaat verloren. De secretieproducten
komen terecht in extracellulair vocht en worden vervolgens door de bloedbaan weggevoerd.
• Volgens morfologie:
- Enkelvoudig: 1 afvoergang
→ tubulair, gewonden tubulair, vertakt tubulair, vertakt acinair
- Samengesteld: meerdere afvoergangen
→ tubulo-acinair, tubulair, acinair
• Volgens geproduceerde secreet
- Sereus: eiwitrijk waterig secreet
- Muceus: slijmachtig secreet voornamelijk uit glycoproteïnen
• Volgens manier waarop secretieproducten de cel verlaten
- Apocriene klieren: secretieproducten verzameld aan apex van cel en uitgestulpte apicale
celdeel afgesnoerd. Vlug herstel dus continue secretie mogelijk
- Holocriene klieren: secretieproducten opgestapeld in cel tot ze in hun geheel openbarsten.
Cellen groter en groter naarmate dichter bij lumen
- Merocriene klieren: secretieproducten in granula uitgescheiden aan apicale domein,
vergelijkbaar met exocytose.
Bindweefsels:
5) Bespreek de opbouw van de grondsubstantie.
De grondsubstantie bestaat uit vaste componenten, proteoglycanen en glycoproteïnen, en
watermoleculen die aan de grondsubstantie gebonden zijn.
• Proteoglycanen bestaan uit centrale eiwitketens met hierop glycosaminoglycanen.
Glycosaminoglycanen zijn lineaire, onvertakte polysachariden opgebouwd uit lange ketens
van disachariden. Er zijn 2 types GAGs:
- Hyaluronan: een ongesulfateerd glycosaminoglycaan, bestaat uit hyaluronzuur.
- Gesulfateerde glycosaminoglycanen, bestaan uit repeterende disacharide-eenheden van
een uronzuur en een hexosamine (bv. dermatansulfaat, chondroïtinesulfaat, heparansulfaat,
keratansulfaat)
GAGs trekken kationen aan door de densiteit aan suikermoleculen en hun negatieve lading.
Hierdoor worden watermoleculen afkomstig uit de weefselvloeistof aangetrokken en
gebonden.
Verschillende proteoglycanen worden verenigd tot zeer grote aggregaten door hyaluronzuur,
waardoor er een viskeuze structuur gevormd wordt die moeilijk doordringbaar is voor micro-
organismen. Wanneer bacteriën echter hyaluronidase produceren vermindert de viscositeit
van de grondsubstantie.
• Glycoproteïnen zijn complexen van voornamelijk eiwitten en weinig koolhydraten. Ze spelen
een rol bij de interacties tussen cellen en de hechting van cellen aan vezels of andere
componenten van de extracellulaire matrix. Fibronectine zorgt bijvoorbeeld voor de hechting
van bindweefselvezels aan bindweefselcellen, laminine zorgt voor vasthechting van
epitheelcellen aan het basaalmembraan en chrondronectine hecht chondrocyten aan
, collageen type II. Integrines behoren tot de glycoproteïnen. Deze moleculen binden aan
componenten van de extracellulaire matrix en worden daarom ook matrixreceptoren
genoemd. Ze zijn intracellulair verbonden met het cytoskelet. Door afwisselend koppelen en
ontkoppelen met componenten van de matrix kunnen cellen geheel voortbewegen over de
matrix.
6) Bespreek de verschillende vezeltypen die voorkomen in bindweefsels.
• Collageen is het meest voorkomende eiwit in mammalia en de grootste eiwitcomponent in
bindweefsels. Het biedt grootste weerstand tegen trekkrachten, is zeer weinig rekbaar, taai
en sterk. Er zijn ongeveer 30 typen bekend, maar 95% van de collagenen bestaat uit typen I
tot IV. Ze bestaan voornamelijk uit de aminozuren glycine, proline, hydroxyproline en
hydroxylysine.
De biosynthese gebeurt in het ruw endoplasmatisch reticulum van verschillende celtypes:
fibroblasten, chondroblasten, osteoblasten, … Hier gebeurt de vorming van polypeptide-α-
ketens, waarna deze gevlochten worden tot een drievoudige helix die ‘procollageen’ wordt
genoemd. Daarna worden proline en lysine gehydroxyleerd met vitamine-C als cofactor. Het
procollageen wordt getransporteerd naar het Golgi-apparaat waar de aanhechting van
glucose en galactose aan hydroxylysineresiduen gebeurt. Het procollageen wordt in vesikels
naar het plasmamembraan gebracht en wordt via exocytose vrijgesteld.
Procollageenpeptidase doet eindstuk afsplitsen waardoor tropocollageen ontstaat.
Tropocollageenmoleculen worden door cross-linking en polymerisatie gestapeld tot
collagene fibrillen. Deze vertonen een duidelijke dwarsstreping met een periodiciteit van 64
nm, als gevolg van lacunaire en overlappingsgebieden. Collageenfribrillen kunnen
samengevoegd worden tot collageenvezels, die op hun beurt een collageenbundel kunnen
vormen.
- Collageen type I organiseert zich tot een collageenbundel en is zeer trekvast. Het komt voor
in bot, pees, dermis, kapsel rond organen.
- Collageen type II organiseert zich in losse fibrillen die geen vezels vormen en biedt
weerstand tegen intermitterende druk. Het komt voor in kraakbeen.
- Collageen type III organiseert zich in dunne vezels (reticulaire vezels) die een los netwerk
vormen. Het is sterk geassocieerd met glycoproteïnen en proteoglycanen en dus goed
zichtbaar te maken met een zilver- of PAS-kleuring. Reticulaire vezels ondersteunen oa
capillairen en zenuwvezels
- Collageen type IV vormt geen fibrillen maar dunne amorfe membranen en is dus een
typisch component van de lamina basalis. Het wordt gesynthetiseerd door epitheelcellen.
• Elastische vezels zijn zeer rekbaar. Ze bestaan voornamelijk uit elastine, een amorfe
rubberachtige glycoproteïne. Elastine bevat 2 kenmerkende aminozuren welke zorgen voor
elasticiteit en een gele kleur: desmosine en isodesmosine. Proelastine wordt uitgescheiden
door fibroblasten en gladde spiercellen en polymeriseert tot elastine. Om elastische vezels te
vormen bundelen microfibrillen samen tot oxytalanvezels. Hiertussen wordt elastine afgezet
waardoor je elauninevezels krijgt, welke uiteindelijk echte elastinevezels worden. Ze kunnen
een netwerk vormen waarbij vezels met elkaar versmelten op kruispunten. Elastische vezels
zijn selectief zichtbaar te maken met een orceïnekleuring.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller inebeirynck. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $33.91. You're not tied to anything after your purchase.