Minor Klinische Forensische Psychologie – Criminaliteit, Cognitie en Persoonlijkheid
Tilburg University
Collegejaar 2017-2018
Blok 4
Criminaliteit, Cognitie en Persoonlijkheid hoorcolleges
,Criminaliteit, cognitie en persoonlijkheid: hoorcollege 1.
Introduction.
Introduction.
Personality, personality disorder and violence.
We kunnen zeggen dat er veel heterogeniteit is in criminelen:
- Naïeve versus professioneel.
o Naïef in de zin van iets stelen uit impulsiviteit.
o Zaken vanuit voorbedachte raden reflecteren het professionele.
- Criminaliteit op zich is heterogeen, gaande van triviale dingen naar zeer ernstig.
o Een snoepje stelen behoort onder triviale dingen.
o Gewelddadige criminaliteit is zeer ernstig.
Gewelddadige criminaliteit hangt vaak vast met verwondingen, zowel psychologisch als fysisch. Dit zorgt ook voor
angst en vrees in de gemeenschap, m.n. bij degenen die zich wat kwetsbaar voelen (ouderen, vrouwen, etc.).
Daarnaast is er veel heterogeniteit: laag-level agressie versus met voorbedachten rade geweld.
De definitie van geweld betrekt schadelijke gedragingen die accidenteel zijn (bijvoorbeeld een accident in het
verkeer), consensueel (sadomasochisme bijvoorbeeld) en ultiem voordelig (bijvoorbeeld medische procedures).
De term geweld wordt vaak gebruikt om zowel agressie als fysiek geweld aan te duiden.
Een specifieke groep die (gewelddadige) misdaden pleegt zijn mensen met een mentale stoornis, of de ‘mentally
disordered offenders’. Denk hierbij aan persoonlijkheidsstoornissen. Naar schatting gaan de meeste mensen met
persoonlijkheidsstoornissen geen geweld plegen.
Violence is a significant public health issue.
Geweld is op zich een belangrijk publiekelijk gezondheid issue. Bij geweld zijn er altijd andere personen betrokken.
Bijvoorbeeld: als iemand een moord pleegt is niet enkel de dader en het slachtoffer van belang, maar ook de
ouders, de maatschappij, etc. Geweld is dus een heel groot maatschappelijk probleem.
WHO (world health organisation): er zijn verschillende levels om geweld te begrijpen = economisch model:
- Individu.
- Relaties: gezin, familie.
- Gemeenschap: de buurt waarin je woont.
- Samenleving.
In deze cursus wordt er gefocust op verklaringen vanuit het individueel niveau.
Violence: definition.
Geweld is een range aan gedrag, met de bedoeling om andere kwaad te berokkenen, wat het slachtoffer probeert
te vermijden. Geweld houdt het volgende niet in: ongelukken, met wederzijdse toestemming, of als het uiteindelijk
voordelig is voor jezelf (bijvoorbeeld naar de tandarts gaan of een operatie laten uitvoeren).
Violence versus aggression.
Bij geweld gaat het echt om het krachtig toedienen van fysieke schade, terwijl het bij agressie kan gaan om veel
minder fysiek ernstige zaken. Denk hierbij aan bedreigingen. Sommige zeggen dat agressie nog schadelijker kan
zijn dan fysieke zaken, wegens ernstige psychologische schade. Agressie kan dus meer psychologische gevolgen
hebben.
Geweld verwijst zowel naar agressie alsook naar fysiek geweld.
Er zijn individuele verschillen in de kwetsbaarheid of neiging tot gewelddadig zijn. Als we dit opsplitsen kunnen we
kijken naar:
- Individuele verschillen: onze persoonlijkheid, bouwstenen van ons karakter.
- Persoonlijkheidsprocessen: cognitieve, emotionele, motivationele processen, etc.
- Persoonlijkheidsstoornissen: problemen met je gedachten, gevoelens en gedrag.
Al deze zaken zijn gerelateerd aan geweld en de gevoeligheid om geweld te stellen. Met de
persoonlijkheidsstoornissen hebben we het probleem dat ze categoriaal gedefinieerd zijn binnen de DSM-4 of
sectie II van de 5e editie. Dit wijst er dan op dat je aan een aantal criteria moet voldoen om een stoornis te hebben.
Daarom gaan we kijken naar een dimensionele manier van kijken (DSM-5 sectie III).
,Personality disorderI and violence.
De DSM-5 en de ICD-10 hebben beide definities van persoonlijkheidsstoornissen.
- DSM-5: diagnostic and statistical manual of mental disorders, komt van de American Psychiatric Association.
- ICD-10: international classification of diseases, komt van de WHO.
De DSM beschrijft persoonlijkheidsstoornissen als een langdurig en aanhoudend patroon van innerlijke ervaringen
en gedrag dat afwijkt van de verwachtingen van het individu zijn omgeving. Dit is pervasief en niet flexibel en
begint tijdens de adolescentie of vroege volwassenheid. Daarnaast is het stabiel over de tijd en leidt het tot distress
en beperkingen.
De ICD beschrijft persoonlijkheidsstoornissen als ingenesteld en aanhoudend gedragspatronen die zich
manifesteren als inflexibele responsen op een brede range van persoonlijke en sociale situaties. Ze representeren
of extreme of significante afwijkingen van de normale gang van zaken binnen een bepaalde cultuur. Zulke
gedragspatronen neigen ernaar om stabiel te zijn en zich voort te doen in verschillende domeinen van gedragingen
en psychologisch functioneren. Daarnaast worden de gedragspatronen vaak gerelateerd aan verscheidene mate
van subjectieve distress en problemen op vlak van sociaal functioneren.
In de DSM-4 hebben we drie clusters van persoonlijkheidsstoornissen, wat ongeveer overeenkomt met de ICD-10.
Recapitulatie DSM & persoonlijkheidsstoornissen.
De DSM-4 was uitsluitend categoriaal denken:
- Iemand heeft een stoornis of niet. Er is geen tussenweg tussen normaal en abnormaal.
- Het gaat om een kwalitatief verschil.
- Multi-axiaal systeem: klinische stoornissen versus persoonlijkheidsstoornissen.
- Prototypische aanpak: je moet x aantal criteria hebben voordat je het hebt.
Bij dimensioneel denken zet je mensen en scores op een continuüm. Dit kan je ook doortrekken tot depressie:
beetje, weinig, matig, veel, heel ernstig. Hierbij gaat het dan om een kwantitatief verschil. Deze aanpak ziet
persoonlijkheidsstoornissen als een constellatie van extreme posities op algemene trekken.
Bij klinische stoornissen ervaar je egodystome zaken: ik had dit vroeger niet, nu heb ik het plots, dit past niet bij
mij. Bij persoonlijkheidsstoornissen zit dit meer ingebakken (egosyntoom), je bent altijd op een bepaalde manier
geweest.
De DSM-5 heeft het categoriaal perspectief behouden en het dimensioneel perspectief toegevoegd. Daarnaast
hebben ze het multi-axionaal systeem laten verdwijnen, omdat er heel veel comorbiditeit is en het dan moeilijk is
om te differentiëren tussen een klinische en een persoonlijkheidsstoornissen. Dit is ook het geval bij de drie
categorieën van persoonlijkheidsstoornissen.
Volgens de DSM-5 zijn persoonlijkheidsstoornissen extreme varianten van algemene persoonlijkheidstrekken. Er
is dus een kwantitatief verschil tussen normaliteit en disfunctioneren.
Bij de definitie van persoonlijkheidsstoornissen zijn er enkele zaken aan toegevoegd, m.n. hoe men functioneert.
Als je beperkingen hebt in het persoonlijke functioneren, én je hebt minstens één maladaptief
persoonlijkheidskenmerken, dan kan je spreken van een persoonlijkheidsstoornis.
De criteria voor persoonlijkheidsstoornissen namens de DSM-5:
A. Matige of ernstige beperkingen in persoonlijkheidsfunctioneren: zelf en interpersoonlijk.
B. Een of meer pathologische persoonlijkheidstrekken.
C. Relatief inflexibel en pervasief, en tot uiting komend in een brede range van persoonlijke en sociale situaties.
D. Relatief stabiel over de tijd, startend in de adolescentie of vroege volwassenheid.
E. A en B worden niet beter verklaard door een andere mentale stoornis.
F. A en B worden niet toegeschreven aan fysiologische effecten van middelenmisbruik of andere medische
condities.
G. A en B worden niet beter begrepen als normaal passend binnen iemands ontwikkelingsfase of socioculturele
omgeving.
Hoe kan je dit nu gaan meten?
- Criterium A kan je meten door de vragenlijst van Level of Personality Functioning Scale.
- Criterium B kan je meten a.d.h.v. de PID-5.
,Daarnaast hebben ze gesteld dat de 10 persoonlijkheidsstoornissen niet allemaal nodig zijn, waardoor ze maar 6
over hebben gehouden: antisociale, vermijdende, borderline, narcistische, obsessief-compulsieve, en de
schizotypische.
But… where is psychopathy?
De vraag nu is waar psychopathie in zit vervat. In de DSM-5 sectie II kan er gezegd worden dat de criteria van de
antisociale persoonlijkheidsstoornissen toepasbaar zijn voor psychopathie. In sectie III hebben ze echter gezegd
dat deze zaken niet hetzelfde zijn, waardoor ze een specifier hebben toegevoegd.
Psychopathie wordt door de PCL-R gemeten in termen van trekken (grandiositeit, zelfingenomenheid en koelheid)
en gedragingen (antisociaal, onverantwoordelijk en parasitische lifestyle). Deze checklist blijkt een goede predictor
voor toekomstig geweld in veroordeelde daders.
Personality disorders and violence.
De prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen ligt op 4.4%, met een groter aandeel bij mannen (5.4%) dan
vrouwen (3.4%). Niet al deze mensen zijn echter gewelddadig. Daarnaast is het niet zo dat degenen met een
(antisociale) persoonlijkheidsstoornis, dat er ook echt geweld wordt gepleegd. Bijvoorbeeld: 50% van degenen
met een persoonlijkheidsstoornis hebben de laatste vijf jaar geen geweld gepleegd. De cluster B is echter gelinkt
aan een hoger risico om criminele activiteiten te verrichten. Namelijk zijn ze 10x meer geneigd om veroordeelt te
worden wegens een crimineel feit, en zijn ze 8x meer geneigd om tijd te spenderen in de gevangenis.
Als we de mensen die een delict hebben gepleegd die een PHS hebben vergelijken met mensen die een delict
hebben gepleegd maar een andere stoornis hebben, zien we dat de recidieven hoger liggen voor degenen met
een persoonlijkheidsstoornis. Deze mensen hebben ook 7x meer kans om een ernstig delict te plegen. Het herval
is dus groter, maar de meerderheid gaat over het algemeen niet meer in de fout.
Je kan zeggen dat er vier fundamentele persoonlijkheidsdimensies zijn die kunnen beschouwd worden als klinische
risicofactoren voor geweld:
- Impulscontrole.
- Affect regulatie.
- Narcisme.
- Paranoïde cognitieve persoonlijkheidsstijl.
Deze factoren kunnen een onderscheid maken tussen geweld en geen geweld.
Mensen die last hebben van deze vier zaken zullen meer geneigd zijn om geweld te plegen. Het is belangrijk om
deze specifieke risicofactoren te gaan identificeren, omdat we het stigma kunnen laten verzakken. Niet alle
mensen met persoonlijkheidsproblemen zijn gewelddadig.
Als je denkt aan persoonlijkheidsstoornis patiënten binnen forensisch psychiatrische instellingen, zijn deze niet
representatief voor alle mensen met persoonlijkheidsproblemen of stoornissen in de maatschappij.
Antisocial personality disorder and violence.
De antisociale persoonlijkheidsstoornis, hierbij is de relatie tot geweld het sterkste. Agressief gedrag of geweld is
namelijk een criterium om te kunnen spreken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit zorgt voor een
groot probleem, namelijk wegens cirkelredenatie.
Geweld is dus een gedeelte van de definitie, en het zit al in de criteria van een ASPHS. Ze moeten namelijk geweld
plegen om aan deze stoornis te voldoen.
Hetzelfde probleem komt bij psychopathie kijken. Geweld is hier ook een criterium. We weten ook dat
psychopathie een goede predictor is voor later geweld, m.n. bij mensen die al geweld hebben gepleegd.
Er is eigenlijk een mix van items van gedrag wat je wilt verklaren, bijvoorbeeld criminaliteit en geweld maar ook
van verklarende variabelen (trekken).
Personality, personality disorders and violence.
Je kan zeggen dat bepaalde persoonlijkheidstrekken, dat verhogingen of verlagingen ervan kunnen leiden tot een
risico op geweld.
- Impulsiviteit in kinderen zorgt voor later antisociaal gedrag en agressie.
- Als je als kind hoger scoort op inhibitie, heb je later minder kans op antisocialiteit en agressie.
, Trekken die in relatie staan tot een verhoogd/verlaagd risico op later geweld
Impulsiviteit Hoge mate Risico
~ gedrag zonder na te denken
Impulsiviteit Lage mate Bescherming
Inhibitie Lage mate Risico
~ angst en verlegenheid
Inhibitie Hoge mate Bescherming
Maar we mogen niet vergeten dat persoonlijkheidstrekken niet alles zeggen. Ze zijn geen voldoende of
noodzakelijke oorzaak voor geweld.
- Je wordt geboren en hebt een bepaalde persoonlijkheid, en je persoonlijkheid gaat interacteren met allerlei
ervaringen in de omgeving. Dit is een wederzijdse interactie.
- Interacties tussen biologische, psychologische, sociale en contextuele zaken gaan je neiging tot geweld
bepalen.
- Bepaalde mechanismen zijn er waarbij basis trekken de ontwikkeling promoten van een verhoogd risico voor
geweld. Deze mechanismen kunnen veranderd worden, en dus aangepakt in therapie waardoor geweld kan
verminderen. Deze mechanismen zijn waarbij basis kenmerken gepromoot worden zijn:
o Emotionele ervaringen.
o Emotie regulatie.
o Perceptie van en respons op sociale cues.
o Beliefs over zichzelf en de wereld.
How to decide if a violent person has a PD or not?
Hoe kunnen we beslissen of een gewelddadig persoon een persoonlijkheidsstoornis heeft of niet?
Sommige zullen zegen dat ernstig geweld een onderliggende persoonlijkheidsstoornis reflecteert. Er zijn twee
beschouwingen die we in het achterhoofd moeten houden:
1. Je moet kijken naar de mate van keuze die iemand heeft in het gebruiken van geweld. Voor sommige mensen
is het gebruiken van geweld een standaard, en doen niets anders, hebben geen moreel besef en kiezen echt
voor geweld. Iemand die er echt voor kiest heeft misschien wel een persoonlijkheidsstoornis, maar deze
redenatie is niet altijd correct.
2. Kijk naar de criteria van een diagnose. Het grootste nadeel van het categoriaal model is echter dat iemand
net niet voldoen aan de criteria, waardoor we moeten gebruik maken van het dimensioneel model.
Punishment or treatment or both?
Het doel van straffen is het signaal geven naar de maatschappij toe wat nu acceptabel is en wat niet. Een ander
doel is om te voorkomen dat een persoon nog verder delicten gaat plegen.
We moeten in het achterhoofd houden dat straffen in het algemeen criminaliteit niet vermindert. Dit zie je
bijvoorbeeld om te kijken naar cijfers van mensen die uit de gevangenis zijn gekomen. Meer dan de helft van de
gevangenen heeft binnen de twee jaar opnieuw een delict gepleegd.
Wat is dan effectief in het reduceren van recidieven?
- Straffen is niet effectief.
- CGT is effectief, en zorgt ervoor dat de kans op recidieven daalt met 30-40% bij volwassenen, en 60% bij
jongeren. Jongeren zijn nog meer ‘kneedbaar’ dan volwassenen.
Behandeling werkt dus beter dan straffen.
Personality problems and PDs as mitigation.
Dan kan er nagedacht worden aan verzachtende omstandigheden. Mensen die lijden aan een PHS die een delict
hebben gepleegd, kunnen mogelijk verzachtende omstandigheden hebben. Er kunnen namelijk bepaalde
psychologische uitleggen zijn die ervoor zorgen dat de persoon zelf bepaalde zaken mist die wij wel hebben.
Bijvoorbeeld: gedrag controleren en rationeel nadenken. Sommigen met een psychiatrische diagnose hebben
minder mogelijkheden en dus moeite met het controleren van gedrag, rationeel nadenken, ect.
Een voorbeeld: mensen met een intellectuele beperking, mentale stoornis, maar ook dementie. Als deze mensen
een delict gaan plegen, dan zullen ze minder kans hebben om gestraft te worden omdat ze zich er niet van bewust
zijn wat het effect is van hun daad. Hierbij moet je eerder inzetten op behandeling.
,Bij persoonlijkheidsstoornis zien we deze personen echter wel als verantwoordelijk voor hun gedrag. Een
voorbeeld: ASPHS-patiënt zal wel weten wat hij doet, wordt er gedacht. We gaan deze dus als gelijkwaardig aan
onszelf beschouwen wegens het gegeven dat deze besef heeft van de mogelijke schade van zijn gedrag. Iemand
met een persoonlijkheidsprobleem of PHS heeft dus wel de kans om gestraft te worden.
We gaan degenen met persoonlijkheidsproblematiek dus toch verantwoordelijk achten, waardoor we geneigd zijn
om deze persoon toch te straffen. Maar, gaat dit een effect hebben op het individu?
Straffen kan echt wel zorgen voor ander gedrag, onder twee voorwaarden:
- Straf is direct: de straf volgt direct op antisociaal gedrag. Dit is vaak niet het geval.
- Straf is onvermijdelijk.
Als het individu in kwestie inziet wat hij heeft gedaan, en snapt dat hij gestraft wordt voor de daad, kan dat leiden
tot een gedragsverandering. Dan kan er gezegd worden dat we wel kunnen straffen. Bij bepaalde stoornissen zijn
er echter bepaalde problemen, bijvoorbeeld door biopsychosociale beperkingen. Hierbij kunnen we de
verzachtende omstandigheden toch bij inroepen. Uit onderzoek blijkt dat mensen met een ASPHS toch leren uit
een straf, wat minder zou zijn bij psychopathie.
Stel dat we willen gaan behandelen, dan kan dit ook leiden tot gedragsveranderingen. De vraag is echter wat we
nu dan moeten behandelden.
Forensische mentale gezondheidssettings zorgen zowel voor straf alsook behandeling. Niet alle mensen met een
persoonlijkheidsstoornis of probleem zijn behandelbaar. We moeten echt goed nadenken op welke
behandeldoelen we moeten gaan focussen en inzetten. De vragen die we dus moeten stellen zijn: kunnen gepaste
behandeldoelen geïdentificeerd worden? zo ja, bestaan er behandelingen die positieve effecten hebben op deze
behandeldoelen?
Identifying treatment targets.
Intermittent explosive disorder.
Intermittent explosive disorder: geweld of agressie gaan vertonen wat niet in verhouding staat tot de uitlokkende
factor, wat tevens frequent gebeurt. Het geweld wordt dan dus uitgelokt door de emoties, en hierbij komt
emotionele disregulatie te pas. Deze mensen kunnen mogelijk zeggen dat ze minder last willen hebben van
kwaadheid en zich meer willen controleren. Als de mensen zelf er iets aan willen doen kunnen ook behandeld
worden. Hierbij is reactief geweld ter sprake.
Psychopathie.
Bij psychopathie is instrumenteel geweld van belang: dus geweld om bepaalde dingen te bereiken. Als men
helemaal niet wil veranderen, of wil ‘veranderen’ om straf te gaan vermijden en de psycholoog te pleasen en
manipuleren, dan is behandeling veel moeilijker waardoor de maatschappij meer geneigd is om te straffen en te
behandelen.
Maar wat als iemand met een ASPHS en psychopathie echt last hebben van emotionele en cognitieve problemen,
waardoor ze soms wel geweld stellen, maar hier niet echt 100% iets aan kunnen doen?
Treatment target is to reduce violence.
Als doel voor behandeling hebben we het reduceren van geweld. Natuurlijk moeten we eerst begrijpen waarom
iemand gewelddadig wordt. Vanaf de geboorte heeft iedereen een bepaalde neiging om gewelddadig gedrag te
stellen. Het gaat om de ervaringen die je meemaakt over je ganse leven, alsook biopsychosociale predisposities.
Iedereen heeft vanaf de geboorte dus een bepaalde neiging, maar bepaalde ervaringen doorheen het leven gaan
interacteren met je persoonlijkheidstrekken.
Identifying treatment targets for antisocial personality disorder.
We moeten nadenken hoe iemand deze de ASPHS ontwikkeld. Er zijn enkele paden:
- Impulsiviteit in de kindertijd kan zorgen voor gedragsproblemen, wat weer kan leiden tot antisociale
persoonlijkheidsstoornis in de volwassenheid.
- Lage MAOA-activiteit in combinatie met mishandeling bij jongens zorgt voor 3x zo veel kans op het
ontwikkelen van een gedragsprobleem, en je hebt 10x meer kans als volwassenen om een crimineel
gewelddadig feit te plegen.
- Conflicten en antisociaal gedrag in de familie.
, - Spijbelen op school.
- Delinquente vrienden.
- Lage SES en hoge criminele leefomgeving.
Impulsiviteit, met name in combinatie met een lage intelligentie, is mogelijk te wijten aan tekorten/gebreken in
het executief functioneren van het brein, en indiceert wellicht beperkingen in de nodige vaardigheden voor
plannen en doelgericht gedrag, incl. aandacht, abstract redeneren en gedragsinhibitie. Het initiële risico voor
antisociaal gedrag en geweld wordt verhoogd indien ouders het kind hard aanpakken en op een inconsistente
wijze het kind managen. Bijvoorbeeld: het kind wordt bijna nooit beloond voor goed gedrag, terwijl hij wel vaak
gestraft wordt voor slecht gedrag.
Op deze risicofactoren moet je inzetten tijdens de behandeling. Dit kan bijvoorbeeld door de familie te steunen,
ouders trainingen geven, programma’s inzetten op scholen. Je moet trachten om het probleemoplossend
vermogen en emotionele controle te verhogen, alsook het veranderen van antisociale attitudes.
Identifying treatment targets for psychopathy.
Verschillende ontwikkelingspaden van psychopathie:
- In de kindertijd komt vaak veel agressie voor, maar meestal is dit reactief. Er is echter een kleine subgroep die
zowel reactieve als proactieve agressie gaat verrichten.
- De subgroep van kinderen die beide agressies vertonen, hebben last van callous-unemotional traits (CUT).
Deze subgroep gaan zeer ernstige vormen van agressie vertonen en ontwikkelen vaak gedragsstoornissen.
CUT zijn zeer erfelijk en zijn de kern van psychopathie.
o CUT bij kinderen wordt geassocieerd met zware agressie en persistente gedragsproblemen.
- Neurobiologische risicofactoren.
- Sociale omgevingsrisicofactoren, zoals hechting en opvoedingsstijl.
De behandeldoelen hoeven niet te verschillen van ASPHS, maar bij deze vorm van psychopathie moet je rekening
houden dat ze vaak graag controle houden over anderen, manipuleren, etc.
Treatments for offenders with PDs.
Wat is nu de aard en de ernst van het disfunctioneren, en hoe ga je kijken of je gaat behandelen, straffen of
beiden? In de praktijk kijk je eigenlijk naar hetgeen wat ter beschikking is. We hebben dus nood aan de
ontwikkeling van specialistische behandeling.
Uit onderzoek weten we dat CGT en psychodynamische therapie goede effecten hebben. Er is echter nog niet heel
veel goed kwaliteitsonderzoek gedaan, en de meeste zijn gericht op patiënten met borderline.
Als we specifiek gaan kijken naar studies die zijn gaan kijken naar antisociale persoonlijkheidsstoornissen, waren
er slechts twee studies in de tijd dat het boek is geschreven. Bij de behandeling van psychopathie vroeg men zich
af of ze wel behandelbaar zijn.
Dit duidt aan dat er veel meer empirische evidentie en onderzoek nodig is. Hierdoor zullen mensen in de zorg –
zowel de professionals als de cliënten – zich ook veel meer op hun gemak voelen omdat ze weten dat het echt
werkt.
Offenders without personality problems or PDs.
Mensen zonder persoonlijkheidsproblematiek die een delict hebben gepleegd gaan naar de gevangenis en worden
behandeld. We weten dat er in de gevangenis heel veel mensen zijn met een persoonlijkheidsstoornis, maar dat
dit niet gediagnosticeerd is.
We weten dat behandeling van recidivisme werkt, en dus de kans op recidivisme vermindert. Hoe werkt dit nu?
Dit zijn de RNR of risk-need-responsivity-principes: we moeten mensen behandelen met een hoog risico (risk), we
moeten specifiek de noden of risicofactoren gaan behandelen (need), en we moeten mensen gaan behandelen op
een manier die responsief is op hunzelf (responsivity).
We weten dat behandeling werkt voor mensen die een delict hebben gepleegd en in de gevangenis zitten, of op
voorwaarde zijn. Misschien zijn er wel effectieve behandelingen ontwikkeld zonder dat we het zelf weten. We
kunnen ons ook de vraag stellen of mensen met een PHS specifieke bijkomstige zaken nodig hebben in de
behandeling, en men moet dan ook de vraag stellen in welke setting de behandeling moet plaatsvinden.