Naar aanleiding van de oefenvragen op Nestor heb ik 45 oefenvragen samengesteld over hoofdstuk 1 tot en met 8 van het boek 'Orthopedagogiek: ontwikkelingen, theorieën en modellen'. Op de laatste pagina is een antwoordmodel toegevoegd waar ook in staat in welk hoofdstuk het antwoord terug te vinden...
Oefenvragen orthopedagogische reflecties
Onderstaande oefenvragen zijn opgesteld naar aanleiding van het boek ‘Orthopedagogiek:
ontwikkelingen, theorieën en modellen’. Voor de opbouw van de vragen is er gekeken naar het
document ‘oefenvragen ter voorbereiding op het tentamen’.
1. Wat is het doel van het bestuderen van opvoeding, onderwijs en hulpverlening aan kinderen
een jeugdigen volgens de pedagogische wetenschappen?
a. Inzicht krijgen in problematiek
b. Het verbeteren van de praktijk
c. Het uitbreiden van wetenschappelijke kennis
2. Wanneer data wordt verzameld om de samenhang tussen factoren te verklaren, dan spreekt
men van…
a. Empirische wetenschap
b. Handelingsgerichte wetenschap
c. Orthopedagogische wetenschap
3. Orthopedagogiek is een afzonderlijke wetenschap in slechts enkele landen. De auteurs doen
een suggestie om orthopedagogiek samen te voegen met een andere wetenschap. Welke
wetenschap is dat?
a. Onderwijskunde
b. Psychologie
c. Ontwikkelingspsychologie
4. Er worden verschillende typen theorievorming behandeld in het boek. Welke theorie past bij
de omschrijving ‘een klinische, onderwijs- en behandelingstheorie die gebruikt wordt in het
werkveld’?
a. Probleem specifieke theorie
b. Basistheorie
c. Theoretische orthopedagogiek
5. Welke ontwikkeling in de belangstelling voor opvoeding en problemen vond plaats in de
psychiatrie in de 19e eeuw?
a. Hulpbehoevenden werden voor het eerst opgenomen in caritatieve zorg
b. Gedragsproblemen werden met dwang en straf aangepakt
c. Er werd een onderscheid gemaakt tussen gestesziekte en een achterstand/beperking
6. Wat was de naam van het eerste initiatief van een integratie van pedagogiek en
zwakzinnigenzorg?
a. Het idiotenschooltje
b. Het zwakzinnigenschooltje
c. De pedagogische academie
7. In 1905 werden verschillende vormen van bescherming van kinderen in Nederland vastgelegd
in de wet. Welke wet is daar geen voorbeeld van?
a. Ontzetting en ontheffing uit ouderlijke macht wordt mogelijk
b. Een ondertoezichtstelling
c. Het kinderstrafrecht onder de 18 jaar
8. Wie gaven in de begin van de 20e eeuw leiding binnen het speciaal onderwijs?
a. Docenten
b. Geestelijken
c. Medici
,9. Wat was de naam van de eerste jongen in Nederland die in 1936 gediagnosticeerd werd met
autisme?
a. Siem
b. Johan
c. Piet
10. In 2005 trad de nieuwe Wet op de Jeugdzorg in werking. Wat was geen onderdeel van deze
wet?
a. Invoering van cliëntenraden
b. Oprichting advies- en meldpunten voor kindermishandeling
c. Het inzetten van gezinscoaches
11. Waardoor werd het onderscheid tussen het ziekenhuistype en het kostschooltype in de
gehandicaptenzorg vervaagd?
a. Door de normalisatie van de alledaagse leefomgeving binnen de zorg
b. Door het ontstaan van kinderdagverblijven voor verstandelijk gehandicapten
c. Doordat de zwakzinnigenzeur hun deuren opende voor zwaarder gehandicapte kinderen
12. In welk cluster worden zeer moeilijk lerende kinderen onderwezen?
a. Cluster 1
b. Cluster 2
c. Cluster 3
13. In België is het zogenoemde ‘buitengewoon onderwijs’ anders geregeld dan in Nederland. Het
onderwijs is daar in acht verschillende typen verdeeld. Binnen welk type kunnen kinderen
met een visuele handicap onderwijs volgen?
a. Type 1
b. Type 3
c. Type 6
14. Wie wordt gezien als de grondlegster van remedial teaching en het LOM onderwijs?
a. Bladergroen
b. Ter Horst
c. De Ruyter
15. Vanaf 1950 komen veel kinderen naar Nederland die zijn opgegroeid in voormalige koloniën.
Dit levert een aantal problemen op binnen het onderwijs. Voor een groep kinderen echter niet,
omdat zij het westerse onderwijs hebben gehad in het land van herkomst. Welke groep
kinderen betreft dit?
a. Kinderen uit de Molukken
b. Kinderen uit Indonesië
c. Kinderen uit de Antillen
16. Hulpverlening kan worden ingedeeld in drie verschillende ‘lijnen’. Binnen welke lijn past
hulp voor zware psychische klachten door psychotherapeuten en psychiaters?
a. 1e lijn
b. 2e lijn
c. 3e lijn
17. Wanner er een vorm van reflectie aanwezig is in de manier van handelen, noemt men dat…
a. Intentioneel handelen
b. Functioneel handelen
c. Orthopedagogisch handelen
, 18. Er bestaan verschillende theorieën die uitleggen hoe het menselijk handelen werkt. Welke
benadering gaat uit van een ‘focus op zichtbaar gedrag wat beïnvloed wordt door
omgevingscondities’?
a. De psychoanalytische benadering
b. De leertheorie
c. De humanistische psychologie
19. Wanneer een leek steeds meer de taal van de hulpverlener gaat kennen en spreken, noemt men
dit…
a. Protoprofessionalisering
b. Professionalisering
c. Klinische professionalisering
20. Een interventie kan verschillende doelstellingen hebben. ‘Het samen met de cliënt naar
oplossingen zoeken’ is een goed voorbeeld van welke doelstelling?
a. Het invoeren van technische verbeteringen
b. Het verbeteren van het interpretatiekader van de betrokkenen
c. Het vergroten van het welbevinden
21. Van welke cyclus is de regulatieve cyclus een uitbreiding?
a. Empirische cyclus
b. Klinische cyclus
c. Diagnostische cyclus
22. Wat is een goede volgorde van stappen in de empirische cyclus?
a. Observatie deductie inductie toetsing evaluatie
b. Observatie inductie toetsing deductie evaluatie
c. Observatie inductie deductie toetsing evaluatie
23. Wat is een goede volgorde van stappen in de regulatieve cyclus?
a. Probleemstelling ingreep diagnose plan evaluatie
b. Probleemstelling diagnose plan ingreep evaluatie
c. Diagnose probleemstelling plan ingreep evaluatie
24. Wat is het verschil tussen een lineaire model en een multifactorieel model?
a. Een lineair model kijkt naar interacties tussen jeugdigen, opvoeder en opvoedingssituatie.
Een multifactorieel model maakt een rechtstreekse koppeling tussen probleem en oorzaak.
b. Een multifactorieel model kijkt naar interacties tussen jeugdigen, opvoeder en
opvoedingssituatie. Een lineair model maakt een rechtstreekse koppeling tussen probleem
en oorzaak.
c. Beide modellen kijken naar interacties tussen jeugdigen, opvoeder en opvoedingssituatie
25. Het welzijn van het kind wordt bepaald door de interactie tussen drie factoren. Wat is geen
factor die invloed heeft op het welzijn van het kind, volgens de auteurs?
a. De capaciteiten van de ouders om in de behoeften van het kind te voorzien
b. De invloed van gezins- en omgevingsfactoren op het kind
c. De leeftijd van het kind
26. Rutter noemt zes risicofactoren bij kinderen voor het ontwikkelen van psychosociale
problemen. Wanner er sprake is van vier of meer van deze factoren, hoe groot is de kans dan
dat er zich psychosociale problemen ontwikkelen?
a. Twee zo groot
b. Tien keer zo groot
c. Vijf keer zo groot
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Nienke_. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.83. You're not tied to anything after your purchase.