100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
MGZ Q2 samenvatting $6.95
Add to cart

Summary

MGZ Q2 samenvatting

 80 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

MGZ Q2 samenvatting Nature Nurture

Preview 3 out of 19  pages

  • June 5, 2018
  • 19
  • 2016/2017
  • Summary
avatar-seller
De cel
Een cel is omringt door een dubbel laagje vetmoleculen (fosfolipiden) dat het celmembraan heet. Het geef
steun en beschermt de cel tegen buitenaf. Fosfolipiden zijn opgebouwd uit een geladen, hydrofele kopgroep
en twee ongeladen, hydrofobe staarten. In water vormen ze een dubbellaag. Door de dubbellaag kunnen alleen
kleine moleculen passeren (O2, CO2). De vloeibaarheid van membranen neemt af met de lengte, maar toe met
het aantal dubbele bindingen van de vetzuurstaarten. Cholesterol verlaagt de vloeibaarheid van membranen
en zorgt voor vering van de wand.

Het cytoplasma is alles in de cel. Het bevat organellen en vloeistof wat cytosol heet. Het cytoskelet bestaat uit
filamenten (actine en myosine die zorgen voor spiercontractie), microtubuli (trekken chromosomen uit elkaar)
en de intermediaire filamenten (zorgen voor spanning van de cel).

De celorganellen van de cel zijn:
- Nucleus bevat alle informatie die de cel nodig heef voor groei, ontwikkeling en verdere functies. De
informatie is opgeslagen in DNA-moleculen. De nucleus heef zijn eigen membraan.
- Endoplasmatscc retculum is een transportsysteem van de cel. Het bestaat uit:
 Ruw ER zorgt voor vervoer van proteïne en veten naar het celmembraan. Het bevat ook ribosomen.
 Glad ER zorgt voor detoxifcatie, Ca2+ opslag, vetmetabolisme en glycogeenproductie.
- Golgisysteem is voor sorteren, modifceren en verpakken van proteïnen en veten.
- Ribosomen maken proteïnen van mRNA. Ribosomen, polysomen en glycogeen lijken veel op elkaar.
Glycogeen ziet eruit als druiventrosjes. Ribosomen als losse stipjes. Polysomen als kralenketngen.
- Mitoccondrium maakt energie voor de cel uit glucose. Ze hebben O2 nodig en geven CO2 af.
- Lysosomen zijn kleine verpakkinkjes met enzymen. Deze verteren oude DNA of eiwitmoleculen in kleine
stukjes die kunnen worden hergebruikt voor het maken van nieuwe moleculen.
- Peroxisomen zijn celorganellen in eukaryote cellen die H2O2 te vormen door H2 en O2 samen te voegen. Bij
dit proces wordt de H2 van de gifstofen bij O2 geplaatst en waterstofperoxide gevormd.

Een licctmicroscoop maakt gebruik van licht en vergrootglazen, een elektronenmicroscoop maakt gebruik van
elektronen en een fluorescentemicroscoop maakt gebruik van fuoriserende kleuring in objecten.

Hematoxyline-eosinekleuring of H&E is een techniek waarbij de nucleus wordt gekleurd. Hematoxyline kleurt
zure groepen blauw. Eosine kleurt basische componenten rood.
Immunocistoccemie maakt gebruik van antilichamen.
Confocale-Laser-Scanning-Microscopie (CLSM) geef een 3d beeld door middel van ࠀ’optische coupes’’.
Transmissie-elektronenmicroscopie (TEM) is een manier waarmee elektronen door een dun preparaat heen
worden geschoten, de kernen zijn dan zichtbaar.
Immuno-elektronenmicroscopie (IEM) wordt gedaan door goudbolletjes van verschillende groote te koppelen
aan diverse antilichamen waardoor dubbel labelingen mogelijk zijn.
Scanning-elektronenmicroscopie (SEM) geef een driedimensionaal beeld van cellen en weefsels. Dit gebeurt
door middel van elektronen die vacuüm op een voorwerp worden gericht.

DNA
Nucleotiden bestaan uit een base, fosfaatgroep en suiker. Het verschil tussen RNA en DNA is dat DNA een H
(desoxyribose) heef terwijl RNA een OH (ribose) heef. Baseparing kan door 2 of 3 H-bruggen te vormen. Een
DNA dubbele helix ontstaat door 2 anti-parallelle strengen. Hij is polair en heef een 5’ en 3’ uiteinde.

Volgorde van pakkingsdichtheid: dsDNA  nucleosoom (DNA + histonen)  30 nm-draad (6 nucleosomen) 
lusdomein (30nm aan waslijn)  chromatide  chromosoom (2 chromatide).

Elk histon heef eiwiten (2*H2A/H2B en H3/H4). H1 zit buiten nucleosoom en interacteert met H1 van naaste
nucleosomen. H1 bindt nucleosomen samen tot een 30-nm-draad.

Heterochromatine: donker, strak gebonden  transcriptioneel inactief
Euchromatine: licht, losgebonden  transcriptioneel actief

Transcripte

,Transcriptie begint met het openen van een beetje DNA. Een van de strengen is de template en andere de
coderende streng. De template streng wordt gebruikt en het RNA heef dezelfde code als de coderende streng
in DNA. Er ontstaat dan een enkelstrengse RNA-keten. RNA-polymerase zorgt ervoor dat de streng open gaat
en dat er RNA kan worden gevormd.
- RNA-polymerase I: rRNA (ribosomaal).
- RNA-polymerase II: mRNA (informatie gen).
- RNA-polymerase III: tRNA (vervoer) en kleine RNA’s.

Promotor: plaats waar RNA-polymerase moet starten met de transcriptie. Aan de promotor (TATA-box) binden
transcriptiefactoren (activatoren of repressoren). Activatoren binden aan enhancers (versterken transcriptie).
Repressoren binden aan silencers (remmen transcriptie).
Operator: In de promotor zit ook de operator. Als de regulator hieraan bindt, kan RNA-polymerase niet binden
en kan er dus geen transcriptie plaatsvinden.
Terminator: plaats waar RNA-polymerase moet stoppen met de transcriptie. Aan de terminator binden
transcriptiefactoren (TFIIH). Deze zorgen voor het loskomen van RNA-polymerase.

Veel RNA hebben een rol in genexpressie reguleren en heten daarom is regulatory RNA.
- microRNAs is verpakt met gespecialiseerde eiwiten om een RNA-induced silencing compex (RISC) te vormen.
Dit zoekt naar mRNA dat kan binden aan miRNA. Als de basenparing vormt, wordt het vernietigd door RISC en
een nuclease of de translatie wordt geblokkeerd.
- small interfering RNA is kleine stukjes RNA die door dicer klein zijn gemaakt. Deze stukjes kunnen binden aan
RISC, waardoor ze vernietigd worden. Dit proces heet RNAi (interference).

Voordat RNA vanuit het cytoplasma naar de nucleus gaat, vindt er eerst RNA-processing plaats. Dit is capping,
splicing en polyadenylaton. Capping verandert het 5’ einde wat als eerste wordt gesynthetiseerd (voor
herkenning). Polyadenylaton geef mRNA een speciale structuur aan het 3’ uiteinde (voor stevigheid). Bij
splicing worden de intronen ertussenuit gehaald en worden de exons aan elkaar geplakt. De splicing wordt
gedaan door snRNAs (small nucleair). Alternatie splicing zorgt ervoor dat er veel verschillende eiwiten
kunnen worden gemaakt van een gen.

Translate
Translatie vindt plaats in ribosomen. Een ribosoom is een complex van eiwiten en RNA-ketens in de cel dat een
heel belangrijke functie heef bij de opbouw van eiwiten. Ribosomen bestaan uit een groot en een klein deel
(gemaakt uit rRNA). Wanneer een mRNA-keten uit de celkern bij het ribosoom komt, dan worden de basen uit
die keten per codon van drie basen afgelezen. Ze gaan van A naar P naar E. tRNA bindt dan per codon aan het
ribosoom, met behulp van zijn anticodon. Aan het einde van het tRNA zit het goede aminozuur. Alle
aminozuren worden dan aan elkaar gekoppeld.

Translatie bestaat uit 3 stappen:
- Initiatie: Aa1 wordt als eerste aminozuur vrijgegeven na het tegenkomen van AUG.
- Elongatie: aminozuren komen binnen door tRNA en de polypeptideketen groeit.
- Terminatie: stopcodon in mRNA wordt herkend door factor waardoor de streng wordt losgelaten.

Een mRNA-keten kan door meerdere ribosomen tegelijk gelezen worden, en daarmee tegelijk meerdere
exemplaren van het eiwit maken (polyribosoom).

Sommige eiwiten die in ER zijn gemaakt blijven daar. Ze worden vastgehouden het ER-retentie signaal.
Eiwiten die niet goed gevouwen zijn blijven in het ER door aan chaperon eiwiten te binden. Deze houden ze
totdat ze goed zijn gebonden. Ze voorkomen dat ze geaggregeerd worden en als dit mislukt worden ze
gedegradeerd. Dit systeem van chaperons kan ook fout gaan. Dan accumuleren de verkeerd gevouwen eiwiten
in het ER. Als dit te veel is zorgt dit voor een ongevouwen eiwit response (UPR). De UPR laat de cel zelf de
groote van het ER bepalen, zodat er nooit ophoping plaats kan vinden. Als dat zelfs niet lukt kan UPR de cel
zichzelf laten doden.

Proteasen of peptdasen zijn enzymen die eiwiten en andere ketens van aminozuren afreken. Proteasen
kunnen de verbinding tussen twee aminozuren hydrolyseren. Proteasomen zijn grote machines die eiwiten

, afreken. Het heef een cilinder met actieve stukken. Als een eiwit hierdoorheen komt dan wordt hij in stukjes
gehakt. Om hierin te komen moet eerst ubiquitin zijn gebonden, voor herkenning. Deze gaat er uiteindelijk
weer af en wordt dus hergebruikt.

Het golgi heef een cis (ingang) en trans (uitgang) kant. De cis zit dichtbij het ER en de trans dichterbij het
plasmamembraan. Opgeloste eiwiten en membraan komen het cis binnen via transportblaasjes van het ER. Ze
reizen door het cisternae en daarna komen ze bij de trans zijde uit.

Gereguleerde secreteroute: met signaal
Consttuteie secreteroute:t zonder signaal (voortdurend)
Lysosomale secreteroute:t naar lysosomen

Cytosol => kern. Gaat via postranslationeel transport, het heef een signaalsequentie nodig (NLS), het moet
geen membraan oversteken (poriën) en het hoef niet ontvouwen en hervouwen worden.
Cytosol => mitoccondrion. Gaat via postranslationeel transport, heef een signaalsequentie nodig
(amphipatische helix, hydrofel/+geladen), het moet 2 membraan oversteken (binnen en buitenmembraan) en
het moet ontvouwen en hervouwen worden (door chaperons).
Cytosol => peroxisoom. Gaat via postranslationeel transport, heef een signaalsequentie nodig (PTS1/2) moet
1 membranen oversteken en het moet ontvouwen en hervouwen worden.
RER => ER-lumen. Gaat via cotranslationeel transport, heef een signaalsequentie nodig (Signaal peptide), moet
1 membraan oversteken, hoef niet ontvouwen en hervouwen te worden (aan binnenkant moet het wel
gevouwen worden).

Trypsine is een eiwit afrekend (protease) enzym dat in de dunne darm voedingsstofen afreekt. Het wordt in
de alvleesklier als inactief trypsinogeen gemaakt. Activering gebeurt in de darm, door zichzelf
(autokathalystisch). Trypsine splitst alleen peptidebindingen waarvan de carboxylgroep afomstig is van lysine
en arginine. Het knipt deze aan de C-terminale kant. Trypsine is een serine protease. Serine dient hier als
nucleofel aminozuur in het actieve centrum. Chemotrypsine kan peptidebindingen knippen naast aminozuren
met grote hydrofobe zijgroepen.

Autocrine signaling: de cel maakt iets, dat komt op eigen receptoren, wat leidt tot verandering cel.
Juxtacrine signaling:t is cel-cel contact waarbij integrins en cadherins op de cel elkaar herkennen.

Niet-competitieve/ allosterische remming is binding aan een andere plek waardoor het actieve centrum van
vorm veranderd. Competitieve remming is een wedstrijd met de reactant om binding aan het actieve centrum.

Nucleaire cormoonreceptor-signalering:
Er zijn diverse soorten hormonen die via intracellulaire receptoren signaleren:
- Steroïdhormonen
- Thyroïdhormonen
- Vitamine-afgeleide hormonen

Steroïdcormonen: kunnen door het celmembraan dringen en binden aan een receptor in het cytosol. Sommige
binden in het cytoplasma aan receptoreiwiten en dan gaan ze als hormoonreceptor in de nucleus. Andere
steroïden reizen direct naar de nucleus voordat ze binden aan de receptoreiwiten. Dit complex kan nu binden
aan specifeke regio’s in het DNA (HRE). Dit heef direct efect op de transcriptie.

Tcyroïdcormonen: Als thyroxine (T4) in de targetcellen omgezet wordt in T3 zal dit T3 gaan binden aan de
thyroïdhormonen-receptor. Deze receptor zal in de celkern de transcriptie van genen met zogenaamde TRE
beïnvloeden. Thyroxine is een wateroplosbaar hormoon dat makkelijk door het membraan kan.

Ionkanalen
Ionkanalen staan niet permanent 'open' of 'dicht': dit kan gereguleerd worden door signaaloverdracht.
Grofweg worden 3 manieren van 'regulatie' onderscheiden.
- Ligand-gated: kanaal open na binding van een ligand.
- Voltage-gated: kanaal open na membraanpotentiaal verandering.
- Mechanically-gated: kanaal open door mechanische beweging.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller radboudstudent123. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.95. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.95
  • (0)
Add to cart
Added