Chorpita: Leerprincipes, symbolen en terminologie
Operante (instrumentele) conditionering:
G (gebeurtenis) → G (leidt tot gedrag) → G (leidt tot gevolg, positief/negatief).
Operante conditionering is het leren van gedrag op grond van te bereiken gevolgen. Dus: kennis
verwerven over de relatie tussen gedrag en de beloning in een bepaalde situatie. Op grond van die
kennis in het geheugen, kan men kiezen voor gedrag in soortgelijke situaties. Dit is dus een
cognitief proces. Operante conditionering slaat dus op bewust zelf te kiezen gedrag. Het operante
model:
Sd = een ‘discriminatieve stimulus’: dit signaal of deze reactie voorspelt dat op dit moment met
het te stellen gedrag een positief gevolg bereikt kan worden.
S∆ = voorspelt dat met het gedrag nu geen positief gevolg te bereiken valt.
Positieve stimuli (S+) en negatieve stimuli (S-) kan je krijgen, verliezen of überhaupt aan je voorbij
zien gaan (+, - of ˚, voor de S+ of S-). Hiermee kunnen de soorten gevolgen die men met gedrag kan
bereiken, worden onderscheiden.
Prins H4: Anti-angsttechnieken
De meeste leertheoretische modellen houden geen rekening met de ontwikkelingsfase waarin het
kind zich bevindt. De tweefactorenvisie van Mowrer stelde dat overmatige angst het resultaat is
van zowel klassieke als operante conditionering. Klassieke conditionering: een voorheen neutrale
stimulus is door een of meerdere gebeurtenissen geassocieerd geraakt met een emotionele
reactie. Operante conditionering benadrukt de gevolgen: doordat het kind de beangstigende
situatie vermijdt, vermindert de angst of komt dit zelfs niet meer op. Onderzoek heeft steun
geboden voor het operante principe, maar te weinig voor het klassieke. Niet iedereen met een
angststoornis kan zich herinneren een trauma te hebben mee gemaakt en niet iedereen met een
traumatische ervaring ontwikkelt een angststoornis. Als reactie: three pathways to fear. Het
aanleren van angst kan plaatsvinden door een traumatische ervaring met de gevreesde stimulus,
maar ook door te zien dat anderen voor diezelfde stimulus bang zijn (modeling, vicarious learning)
of door van anderen te horen dat die stimulus gevaarlijk is (overdracht van informatie).
Tegenwoordig wordt klassieke conditionering gezien als een proces waarin betekenissen worden
geleerd (S-S-leren): referentiële of sequentiële relatie. Verondersteld wordt dat een eenmaal
geleerd verband niet verdwijnt (uitdooft), maar dat een ander verband daarnaast aangeleerd kan
,worden en belangrijker kan worden. Voor behandeling betekent dit dat de focus ligt op het
aanleren van nieuwe associaties en betekenissen. Informatieverwerkingsprocessen:
aandachtsbias, interpretatiebias en geheugenbias.
Het is belangrijk om vast te stellen of de angst van een kind in ernst en duur afwijkt van de norm
op die leeftijd. Jongere kinderen zijn eerder angstig voor concrete stimuli in de directe omgeving,
terwijl oudere kinderen vaker angstig zijn voor abstracte of globale stimuli en meer
anticipatieangst rapporteren. Het is belangrijk om informatie te krijgen van verschillende
bronnen, maar overeenstemming tussen informanten is vaak laag. In de diagnostische fase:
1. Aard en ernst van de angst: gedachten, gedrag en lichamelijke reactie van het kind worden
vastgesteld. Vraag: waar ben je bang voor als de gevreesde situatie zich voordoet?
2. De situaties die de angst oproepen (geconditioneerde en discriminatieve stimuli): externe
stimuli inventariseren (zoals dieren, alleen zijn, donker). Ook de cognitieve representaties
van deze externe stimuli zijn van belang → betekenis voor het kind.
3. De wijze waarop de angst is ontstaan: de geleerde betekenis is in een bepaalde fase actueel
of zinvol geweest, maar is niet langer functioneel. Ook de context is van belang.
4. De gevolgen van de angst en van het gedrag van het kind: korte en lange termijn.
5. Strategieën die eerder wel/niet hielpen: eerdere hulpverlening, eigen oplossingen.
Het is daarnaast nuttig om het kind een dagboek/registratieformulier te laten bijhouden.
Er is een aantal betrouwbare en gevalideerde Nederlandstalige meetinstrumenten voor angst bij
kinderen:
- ADIS C/P → semigestructureerd interview, brengt DSM-IV angsstoornissen in kaart,
alsmede andere stoornissen die veelvuldig naast angst voorkomen (dysthymie, ADHD,
ODD, depressie).
- SCAS → vragenlijst (8 – 18 jaar): separatieangst, gegeneraliseerde angst, sociale angst,
paniek, dwang en angst voor lichamelijke verwonding.
- RCADS → bewerking SCAS, extra subschaal voor depressieve symptomen.
- SCARED → vragenlijst (7 – 19 jaar): paniekstoornis, sociale fobie, OCD, posttraumatische
en acute stressstoornis, gegeneraliseerde angststoornis, seperatieangst, specifieke fobie.
, - MASC → naast totaalscore ook scores op sociale angst, seperatieangst/paniek,
lichamelijke symptomen en vermijding van schade.
- VAK → algemene vragenlijst over angst. Hoeveel angst ervaar het kind voor een groot
aantal verschillende situaties en objecten? Subschalen: falen en kritiek, het onbekende,
kleine verwondingen/dieren, gevaar en dood, angst gerelateerd aan medische situaties.
- ZBV-K → toestandsangst en angstdispositie (8 – 15 jaar).
- Idiosyncratische angstlijst → meten behandelresultaat op individueel niveau. Per kind
vijf meest relevante situaties, gekoppeld aan behandeldoelen, scoren op angst en
vermijding.
Voor de behandeling wordt gekozen voor technieken op basis van zowel klassieke als operante
conditioneringsprincipes. Hoe jonger het kind, hoe groter over het algemeen de betrokkenheid
van ouders tijdens de behandeling. Individuele behandeling werkt voor kinderen vanaf 8 jaar net
zo goed als mediatietherapie of gezinsbehandeling. Uit onderzoek bleek veelvuldig dat langdurige
en veelvuldige confrontatie met de geconditioneerde stimulus (exposure in vivo), zonder dat
daarbij de ongeconditioneerde stimulus optreedt, een effectieve manier is om de koppeling tussen
beide stimuli te verminderen. De oude associatie zal echter naast de nieuwe associatie blijven
bestaan en kan dus later ook geactiveerd worden. Een nieuwe context kan de oude associatie weer
activeren. De nieuwe associatie moet sterk worden ingebed. Er zijn aanwijzingen uit
experimenteel onderzoek bij volwassenen dat de angst zelf ook zo’n contextfactor zou kunnen
zijn. Er is weinig onderzoek gedaan naar de toegevoegde waarde van het oproepen van een
tegengesteld gevoel tijdens de exposure (reciproke inhibitie); maar deze strategie wordt veel
gebruikt.
De afgelopen jaren wordt vooral graduele exposure in vivo toegepast bij angstige kinderen en
jongeren, en in mindere mate imaginaire exposure (meestal systematische desensitisatie) of
flooding (in vivo-confrontatie met moeilijkste situaties). Graduele exposure:
- Hoe heeft de angst zich ontwikkeld?
- Uitleg exposureprincipes: de ‘weg terug’ wordt bewandeld (stukjes van de fobie afhalen)
➔ Kind actief bij het verhaal betrekken. Gebruik een voorbeeld van angst die het kind
zelf ook heeft gekend.
Dagboek- of registratiefomulieren zijn onmisbaar bij een
angstbehandeling.
Het graduele aspect van exposure is bij volwassenen niet
noodzakelijk. Mogelijke verklaring: mensen leren ook oefenen
binnen de context waarin ze bang zijn. Bij het uitvoeren van
exposure moet de kans zo groot mogelijk worden gemaakt dat
de nieuwe associatie wordt geactiveerd in een nieuwe situatie.
Dat kan door de nieuwe associatie aan te leren in zo divers
mogelijke contexten. Het oefenen is belangrijk:
▪ Succeservaringen opdoen en begin maken met
doorbreken angst. Exposure met therapeut is effectiever
dan exposure door kind zelf.
▪ Nagaan of er wel wordt blootgesteld aan de juiste situatie.
▪ Ideeën geven over de specifieke aard en inhoud van de angst.
Er is nog geen consensus over de duur van de exposure. Bij het oefenen let de therapeut er vooral
op dat het kind eerder geleerde hulpmiddelen gebruikt. Veel exposure-opdrachten kunnen de
vorm van een (omgekeerd) rollenspel aannemen. Bij exposure is het van belang dat het kind leert
dat de gevreesde ramp niet optreedt in de situatie. Veiligheidsgedrag → het kind neemt
voorzorgsmaatregelen (vragen geruststelling bijvoorbeeld). Een negatief gevolg is dat er geen
ontkrachting van de dreiging plaatsvindt en negatieve invloed op angstdeductie. Exposure is het
meest effectief wanneer er naast thuisopdrachten ook geoefend wordt met de therapeut tijdens
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller liekeschafer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.