Samenvatting Ontwikkelingspsychologie - R. Feldman - 2020
6 views 0 purchase
Course
Ontwikkelingspsychologie (PEDAVT010201)
Institution
Hogeschool Zeeland (HZ)
Book
Ontwikkelingspsychologie
Dit document is een zelfgeschreven samenvatting van het boek Ontwikkelingspsychologie van Robert S. Feldman, de versie uit 2020. Ik had dit nodig voor het vak Ontwikkelingspsychologie.
Hoofdstuk 1. Een inleiding in de ontwikkeling van het kind
Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie, of levenslooppsychologie, is de wetenschappelijke studie naar patronen van groei,
verandering en stabiliteit bij mensen vanaf de conceptie helemaal tot aan ouderdom, maar met een accent op
de jaren tot de volwassenheid. Ontwikkelingspsychologie richt zich op de menselijke ontwikkeling.
Ontwikkelingspsychologen houden zich niet alleen bezig met de manier waarop mensen tijdens hun leven
groeien en veranderen, maar ook met stabiliteit in het leven van kinderen, adolescenten en volwassenen. Ze
vragen zich enerzijds af op welke gebieden en in welke perioden in het leven mensen veranderen en groeien, en
anderzijds hoe hun gedrag juist overeenkomt met eerder gedrag.
Vier centrale thema’s van ontwikkelingspsychologie:
Fysieke ontwikkeling. Fysieke opbouw lichaam; hersenen, zenuwstelsel, spieren, zintuigen. Behoefte
aan eten, ed.
Cognitieve ontwikkeling. Intellectuele vermogens, proberen te begrijpen hoe groei in cognitie ons
gedrag beïnvloedt.
Sociaal emotionele ontwikkeling. Sociale relaties, interacties met anderen en het omgaan met emoties.
Persoonlijkheidsontwikkeling. Ontwikkeling van duurzame gedragingen en karaktereigenschappen die
de ene persoon van de andere onderscheiden.
Het thematisch gebied Focus
Fysieke ontwikkeling Kijkt naar de invloed van de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de
zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en slapen op ons gedrag.
Cognitieve ontwikkeling Kijkt naar intellectuele vermogens, waaronder leren, geheugen,
probleemoplossing en intelligentie.
Sociaal emotionele Kijkt naar de sociale relaties en interacties met anderen en naar het omgaan
ontwikkeling met emoties.
Persoonlijkheidsontwikkeling Kijkt naar de duurzame gedragingen en karaktereigenschappen die de ene
persoon van de andere onderscheiden.
Een leeftijdsgroep in ontwikkelingspsychologie gaat over westerse gemiddelden. Leeftijdsgroepen
ontwikkelingspsychologie:
Prenatale periode conceptie - geboorte
Babytijd geboorte – 2 jaar
Peuter- en kleutertijd 2 – 6 jaar
Schooltijd 6 – 12 jaar
Adolescentie 12 – 20 jaar
Cohort groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plan zijn geboren. Soorten invloeden op cohort:
Historisch bepaalde invloeden. Omgevingsinvloeden en biologische invloeden specifiek historisch
moment.
Leeftijdsgebonden invloeden. Biologische invloeden en omgevingsinvloeden gelijk voor mensen in
leeftijdsgroep.
Sociaal culturele invloeden. Etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van een subcultuur.
Niet-normatieve gebeurtenissen. Specifieke gebeurtenissen voor bepaald persoon, niet voor hele
groep.
Kinderen: verleden, heden en toekomst
Gemeenschappelijk doel van wetenschappers die de basis van de ontwikkelingspsychologie legden: aard van
groei, verandering en stabiliteit tijdens kindertijd en adolescentie bestuderen.
Een belangrijke kwestie binnen de ontwikkelingspsychologie is de vraag of ontwikkeling zich op een continue of
discontinue manier voltrekt. Continue verandering ontwikkeling kwantitatief en geleidelijk, prestaties
vloeien voort uit vorig niveau. Discontinue verandering ontwikkeling is kwalitatief en in stadia, elk stadium
kwalitatief ander gedrag.
Kritieke periode en gevoelige periode
Kritieke periode specifieke tijd waarin gebeurtenis grote gevolgen heeft, die vaak onomkeerbaar zijn.
Gevoelige periode afgebakende tijdspanne waarin kind gevoelig is voor omgevingsinvloeden en leren van
vaardigheden. Verschil kritieke periode gaat over permanente gevolgen, gevoelige periode gaat er vanuit
invloeden kunnen ontwikkeling verstoren, maar zijn omkeerbaar. Plasticiteit mate waarin patroon of
structuur veranderbaar is.
Nature versus nurture. Nature is eigenschappen, vermogens en capaciteiten die erfelijk zijn. Omvat alles wat
resultaat is van ontvouwen genetische informatie, proces dat maturatie heet. Nurture is omgevingsinvloeden
die gedrag bepalen.
Continue verandering Discontinue verandering
Verandering verloopt geleidelijk. Verandering verloopt stapsgewijs in duidelijk te
Prestaties op het ene niveau bouwen voort op een onderscheiden fasen.
voortgaand niveau. Gedrag en processen zijn in verschillende fasen
Onderliggende ontwikkelingsprocessen blijven het kwalitatief verschillend.
hele leven gelijk.
Kritieke perioden Gevoelige perioden
Bepaalde stimuli noodzakelijk, hebben grote Mensen zijn gevoelig voor bepaalde stimuli uit de
gevolgen die niet terug te draaien zijn. omgeving, gevolgen zijn terug te draaien.
Levensloopmodel Focus op specifieke perioden
Nadruk op doorgaande groei en verandering in loop Kindertijd en adolescentie zijn belangrijkste perioden.
van leven. Verbanden tussen verschillende perioden.
Nature Nurture
Nadruk op erfelijke eigenschappen en vermogens. Nadruk op invloed van de omgeving op ontwikkeling.
, Hoofdstuk 2. Theoretische perspectieven en onderzoek
Perspectieven bij het kijken naar kinderen
Psychodynamisch perspectief
Gedrag wordt gemotiveerd door onbewuste innerlijke krachten, herinneringen en conflicten. Oorsprong hiervan
ligt in kindertijd en kunnen iemands gedrag zijn hele leven beïnvloeden.
Psychoanalytische theorie van Freud onbewuste krachten bepalend voor persoonlijkheid en gedrag. Volgens
Freud is onbewuste verantwoordelijk voor groot deel dagelijks gedrag. Freuds drie aspecten van persoonlijkheid:
Id. Primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel persoonlijkheid. Opereert vanuit genotsprincipe:
zoveel mogelijk bevrediging, zo weinig mogelijk spanning.
Ego. Rationele, redelijke deel persoonlijkheid. Opereert vanuit realiteitsprincipe; instinctieve energie in
toom houden voor veiligheid en helpen integreren.
Superego. Geweten. Onderscheid tussen goed en kwaad.
Psychoseksuele ontwikkeling van Freud kinderen doorlopen fasen waarbij genot steeds met ander deel van
lichaam wordt geassocieerd. Orale fase – anale fase – latentie – fallische fase – genitale fase. Iets wat misgaat in
bepaalde fase kan volgens Freud leiden tot fixatie: gedrag dat in eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken
door onopgelost conflict.
Psychosociale theorie van Erikson nadruk op sociale interactie met anderen. Omvat veranderingen in onze
interacties met anderen en in hoe we tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de
maatschappij aankijken. Deze ontwikkeling gebeurt in acht stadia, in elk stadium sprake van crisis dat opgelost
moet worden. Freud zegt ontwikkeling compleet na adolescentie, volgens Erikson groei en verandering hele
leven.
Meningen psychodynamisch perspectief bij Freud mee eens dat we onbewuste herinneringen met ons
meedragen. Kritiek is dat onderzoek gebaseerd is op beperkt onderzoek en dat theorie seksistisch is, want
voornamelijk gericht op mannelijke ontwikkeling. Bij Erikson mee eens dat mens gedurende hele leven
ontwikkelt. Kritiek is onderzoek zich richt op mannelijke ontwikkeling. Psychodynamische theorieën geven
goede beschrijvingen van gedrag in verleden, geen nauwkeurige voorspellingen van toekomstig gedrag.
Het behavioristische perspectief
Kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in omgeving. Nurture is belangrijker dan nature.
Ontwikkeling is kwantitatief, niet kwalitatief. Mensen doorlopen geen stadia, maar worden beïnvloed door
omgevingsstimuli. Spreken van stimulus-response-leren. Dit is een vorm van leren die we kunnen
beschrijven in termen van stimuli en responsen, zoals klassieke en operante conditionering.
Klassieke conditionering organisme op bepaalde manier leren reageren op een neutrale stimulus die dat type
respons normaal niet uitlokt. Grondlegger is Pavlov.
Operante conditionering vrijwillige respons versterken of verzwakken door associatie met positieve of
negatieve consequenties. Grondlegger is Skinner. Herhaling van gedrag is afhankelijk van bekrachtiging. Dit is
toevoegen prettige stimulus of wegnemen van onprettige stimulus. Negatieve bekrachtiging niet per sé
negatieve consequentie. Operante conditionering is basis van gedragsmodificatie, een techniek om de
frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen.
Vorm van stimulus-respons-leren Principe
Klassieke conditionering Door twee prikkels altijd tegelijk aan te bieden, gaat
het individu de twee met elkaar associëren en er op
dezelfde manier op reageren.
Operante conditionering Door het individu te belonen of te straffen, gaat hij
het betreffende gedrag associëren met iets leuks of
iets vervelends en het gedrag daardoor herhalen of
er juist mee stoppen.
De sociaal-cognitieve leertheorie nadruk op leren door observeren en imiteren. Grondlegger is Bandura. Vier
voorwaarden: aandacht (waarnemen) – retentie (later herinneren) – reproductie (nadoen) – motivatie (gedrag
willen doen omdat je het beloond ziet worden).
Het cognitief perspectief
Richt zich op processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken.
Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget vaste volgorde universele cognitieve ontwikkelingsstadia. Piaget
concentreerde zich op de cognitieverandering die plaatsvindt wanneer kinderen de overstap maken van het ene
naar het andere stadium. Menselijk denken opgebouwd uit schema's: georganiseerde mentale patronen die
bepaalde gedragingen of acties vertegenwoordigen. Volgens Piaget verklaarden twee basisprincipes de
adaptatie van kinderen. Adaptatie is het reageren op en aanpassen aan nieuwe informatie. Assimilatie is het
proces waarmee mensen een nieuwe ervaring interpreteren in termen van hun huidige cognitieve
ontwikkelingsstadium en denkwijze. Accommodatie verwijst naar veranderingen in bestaande manier van
denken, als reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Meningen over Piagets theorie in grote lijnen kloppend. Kritiek: vaardigheden manifesteren zich eerder dan
hij dacht. Ook bereiken sommige mensen zijn hoogste cognitieve niveau nooit. Daarnaast cognitieve
ontwikkeling niet zo discontinu als Piaget dacht.
Informatieverwerkingstheorie probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen,
opslaan en terughalen. Elk gedrag op te delen in reeks individuele specifieke stappen. Kwantitatieve
verandering. Gaat uit van cognitie die bestaat uit verschillende typen afzonderlijke vaardigheden.
Meningen over de informatieverwerkingstheorie geeft geen volledige uitleg van menselijk gedrag, en geen
rekening met de sociale context waarin ontwikkeling plaatsvindt.
Cognitieve neurowetenschap richt zich op invloed van hersenprocessen op cognitieve activiteit. Ze proberen
de daadwerkelijke locaties en functies binnen de hersenen te achterhalen die verband houden met
verschillende soorten cognitieve activiteiten, in plaats van simpelweg aan te nemen dat bepaalde cognitieve
functies in verband staan met ons denken.
Meningen over de cognitieve neurowetenschap beter in beschrijven dan verklaren.
Systemisch perspectief
, Systemisch perspectief kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld, cognitieve wereld,
persoonlijkheidswereld en sociale wereld.
Bio-ecologisch model Bronfenbrenner vijf omgevingsniveaus die elk organisme tegelijkertijd beïnvloeden:
Microsysteem. Dagelijkse, directe omgeving waarin kinderen leven.
Mesosysteem. Zorgt voor connecties tussen verschillende onderdelen microsysteem. Benadrukt de
directe en indirecte invloeden die ons met elkaar verbinden.
Exosysteem. Omvat sociale instituties die het functioneren van het micro- en mesosysteem
beïnvloeden en die een onmiddellijke en belangrijke impact kunnen hebben op iemands persoonlijke
ontwikkeling.
Macrosysteem. Vertegenwoordigt de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu bloot
staat.
Chronosysteem. Het omvat de invloed van het verstrijken van de tijd op de ontwikkeling van kinderen.
Het bio-ecologisch model benadrukt onderlinge samenhang tussen de verschillende invloeden op de
ontwikkeling en belang van algemene culturele factoren. Kritiek: te weinig oog voor biologische factoren.
De sociaal culturele theorie Vygotsky ziet verloop van de cognitieve ontwikkeling als resultaat van sociale
interacties tussen de leden van cultuur. Grondlegger is Vygotsky. De sociaal culturele theorie benadrukt meer
dan de meeste andere theorieën dat de ontwikkeling een wederzijdse transactie is tussen de mensen in de
omgeving van het kind en het kind zelf. Gebruik gemaakt van scaffolding ondersteuning bij leren van een
taak die net boven hun niveau ligt. Kritiek: te weinig oog voor biologische factoren.
Er zijn ook nog andere systeemgerichte benaderingen, die minder aandacht krijgen. Ook minder belangrijk voor
toets.
Evolutionair perspectief
Probeert te identificeren wat resultaat is van de genetische erfenis van onze voorouders. Deze theorieën vloeien
voort uit het werk van Charles Darwin. Hij beschreef het proces van natuurlijke selectie: organismen met
bepaalde kenmerken die ervoor zorgen dat zij beter in hun omgeving passen hebben meer kans op overlevende
nakomelingen dan minder goed aangepaste organismen. Aanhangers van het evolutionair perspectief meenden
dat onze genetische erfenis niet alleen bepalend is voor de fysieke kenmerken maar ook bepaalde
persoonlijkheidseigenschappen en gedragspatronen.
Evolutionair perspectief leunt zwaar op de ethologie invloed biologische kenmerken op gedrag. Belangrijke
aanhanger was Lorenz.. Gedragsgenetica valt onder het evolutionair perspectief, bestuderen effecten
erfelijkheid op gedrag. Daarnaast heb je de epigenetica, die onderzoekt in hoeverre ervaringen en
leefomstandigheden iemands erfelijke aanleg kunnen beïnvloeden.
Meningen evolutionair perspectief beschrijft basale genetische processen, geen rekening met
omgevingsfactoren en sociale factoren.
Eclectische/holistische benadering gebruik meerdere perspectieven tegelijk.
Humanistische benadering richt zich op hele unieke mens. Grondleggers Rogers en Maslow.
Zelfdeterminatietheorie drie natuurlijke basisbehoeften: autonomie, verbondenheid en competentie.
Hoofdstuk 3. Het begin van het leven
Erfelijkheid
Zygote is fusering mannelijke en vrouwelijke voortplantingscel. Groeit uiteindelijk uit tot mens.
Monozygotische tweeling à eeneiige tweeling. Genetisch identiek, ontstaat doordat cellencluster zich
afsplitst.
Dizygotische tweeling twee-eiige tweeling. Genetisch niet identiek, ontstaat doordat twee verschillende
zaadcellen tegelijk twee verschillende eicellen bevruchten.
Geslacht wordt bepaald door zaadcel. X-chromosoom zorgt voor meisje, Y-chromosoom voor jongen.
Basisbeginselen van genetica
Wanneer twee concurrerende eigenschappen beide aanwezig zijn, kan er maar één tot uiting komen. De
eigenschap die tot uiting komt wordt een dominante eigenschap genoemd. Intussen blijft ook de andere
eigenschappen aanwezig, Dit is een recessieve eigenschap.
Genotype is de onderliggende combinatie van genetisch materiaal dat in een organisme aanwezig is.
Fenotype is het geheel van daadwerkelijk waarneembare kenmerken.
Overdracht genetische informatie Sommige genen vormen paren die allelen heten. Dit zijn genen die
eigenschappen bepalen die verschillende vormen kunnen aannemen. Als het kind gelijke genen krijgt, zeggen
we dat het homozygoot is voor de betreffende eigenschap. Als het kind van beide ouders in verschillende
vorm van het gen erft, is het heterozygoot.
De meeste eigenschappen resultaat van polygenische overerving: een combinatie van meerdere
genenparen verantwoordelijk voor de productie van een specifieke eigenschap.
Gedragsgenetica effecten van erfelijkheid op gedrag, persoonlijkheid en gedragspatronen. Epigenetica
invloed ervaringen en leefomstandigheden op erfelijke aanleg.
De interactie tussen erfelijkheid en omgeving
Multifunctionele overerving: eigenschappen worden bepaald door een combinatie van genetische factoren
en omgevingsfactoren. Een genotype zorgt voor een bepaald bereik, waarbinnen een fenotype zich kan
manifesteren.
Invloed van genen op de omgeving, drie manieren:
Actieve genotype-omgevingseffecten à kinderen richten zich op de aspecten van hun omgeving
die het best aansluit op hun genetisch bepaalde capaciteiten.
Passieve genotype-omgevingseffecten à ouders beïnvloeden als gevolg van genetische aanleg de
omgeving waarin hun kinderen opgroeien.
Evocatieve genotype-omgevingseffectenà de genen van een kind roepen een specifiek type
omgeving op.
Prenatale groei en verandering
Germinale stadium Embryonale stadium Foetale stadium
Bevruchting tot 2 weken 2 tot 8 weken 8 weken tot geboorte
Eerste en kortste stadium. Zygote heet nu embryo. Embryo heet nu foetus. Foetus
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller skyedemunck. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $21.06. You're not tied to anything after your purchase.