Bestuursprocesrecht K4
Samenvatting
Het Benthem-arrest
Om de ontwikkeling van ons stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming goed te kunnen begrijpen is
het van belang om aandacht te besteden aan de belangrijkste vorm van administratief beroep die meer dan
honderd jaar heeft bestaan in Nederland. Het gaat dan over het Kroonberoep. Het Kroonberoep werd
ingesteld bij de Koning en ministers, samen worden zij de Kroon genoemd. De Kroon beslist na advies
door de Raad van State, in vrijwel alle gevallen werd dat advies gevolgd.
Het einde van het Kroonberoep is ingeluid door internationaal recht waaraan Nederland is gebonden op
grond van art. 6 EVRM. Het Benthem-arrest was doorslaggevend. Hierin wordt bepaald dat het
Kroonberoep niet voldeed aan de in art. 6 EVRM aan een juridische procedure gestelde eisen. Ondanks
waarschuwende geluiden kwam dit arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) als
een schok.
Aan de heer Benthem was in hoogste instantie door de Kroon een Hinderwetvergunning voor de exploitatie
van een lpg-station geweigerd. Aangezien in die tijd de Kroon in Hinderwetzaken als administratief
beroepsorgaan in hoogste instantie een oordeel gaf, zocht Benthem vervolgens zijn heil bij de Commissie
en het EHRM. Hij stelde in de procedure bij het EHRM dat er sprake was van een geschil over de
vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen zoals in art. 6 EVRM, en dat zijn zaak, in strijd met dit
artikel, niet was behandeld door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie. Het EHRM moest
twee vragen beantwoorden om tot een uitspraak te komen:
1. Moet de weigering van de Hinderwetvergunning worden aangemerkt als een ‘vaststelling van
burgerlijke rechten en verplichtingen’?
Het Hof komt tot de conclusie dat Benthem door het weigeren van een Hinderwetvergunning werd
geraakt in zijn burgerlijke rechten zoals bedoelt in art. 6 lid 1 EVRM. Dit houdt volgens het EHRM
verband met het feit dat door een vergunningsstelsel vaak de eigendomspositie van degene die een
vergunning nodig heeft wordt geraakt. Het Hof vond het daarbij niet relevant dat in het Nederlandse
recht de Hinderwet tot het bestuursrecht werd erkent.
2. Kon de Kroon worden aangemerkt als een onafhankelijke en onpartijdige rechter?
Het Hof oordeelde dat de Kroon in beroep besluiten nam als een bestuursorgaan en niet als een
onafhankelijke rechter recht sprak. Het feit dat de Kroon het geschil uiteindelijk kon ‘beslechten’
was onvoldoende.
Dit alles betekent dat de aanvrager van bijvoorbeeld een omgevingsvergunning tegenwoordig recht heeft
op toegang tot een onafhankelijke rechter.
De functies en kenmerken van het bestuursprocesrecht
Van oudsher kent het bestuursrecht twee functies, te weten de rechtsbeschermingsfunctie en de
toezichtfunctie. Bij de eerste functie staat de bescherming van de individuele rechtspositie van de burger
voorop. Bij de tweede functie is het controleren door de rechter van de rechtmatige uitoefening van
bestuursbevoegdheden gevestigd. Bestuursorganen beschikken over bestuursbevoegdheden om te
kunnen ingrijpen in de rechtspositie van de burgers. De burgers hebben het recht op een rechtmatige
bevoegdheidsuitoefening door het bestuur. Zij moeten een schending van het recht aan een onafhankelijke
rechter kunnen voorleggen, zeker als door het onrechtmatig handelen hun rechtspositie wordt aangetast.
De rechter toetst het optreden van het bestuur vervolgens aan het recht en beslecht tevens een geschil
tussen bestuur en burger(s) over de toepassing van dat recht.
De wetgever kan een van beide karakteristieken van het bestuursprocesrecht benadrukken. De Awb-
wetgever heeft dit ook gedaan door de rechtsbeschermingsfunctie voorop te stellen. Vóór inwerkingtreding
van het Awb-bestuursprocesrecht speelde de toezichtfunctie van bestuursrechters een belangrijke rol.
Belangrijkste doel van het bestuursproces was het handhaven van het objectieve recht. De bestuursrechter
zag erop toe dat het bestuursorgaan in overeenstemming met de bestuursrechtelijke regelgeving handelde.
Hij controleerde het bestuurshandelen als het ware op rechtmatigheid. Dit had twee belangrijke
consequenties:
1. De erkenning van de mogelijkheid van reformatio in peius. Dit betekende dat de burger die beroep
instelde door de rechterlijke uitspraak in een slechtere positie kon komen te verkeren omdat deze
uitspraak nadeliger was voor hem dan het door hem bestreden besluit.
2. De rechter kon buiten de grenzen van de door de klager (aan de hand van beroepsgronden) naar
voren gebrachte punten van geschil treden. Men spreekt over ultra petita gaan. De rechter beperkt
zich dan niet tot het geschil zoals dat aan hem was voorgelegd.
, Deze consequenties zijn sinds 1994 niet meer van toepassing.
1. De bestuursrechter doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde
stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2. De bestuursrechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.
3. De bestuursrechter kan ambtshalve de feiten aanvullen.
Een aantal centrale beginselen van het bestuursprocesrecht komt tot uitdrukking in het belangrijke art. 8:69
Awb:
Deze beginselen staan niet allemaal letterlijk in dit wetsartikel maar liggen er wel besloten. Dit blijkt uit de
memorie van toelichting. Het artikel geeft duidelijk het verbod van ultra petita en het verbod van reformatio
in peius. Verder liggen in dit artikel een tweetal algemene procesrechtelijke principes besloten. Het gaat
dan om:
Het verdedigingsbeginsel. Het eerste lid van het artikel bevat een belangrijk aspect van het
beginsel, namelijk het beginsel hoor en wederhoor. De rechter kan dus niet beslissen op grond van
stukken die aan partijen onbekend zijn. Partijen moeten bovendien kunnen reageren op alle
stukken.
De verplichting tot het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden . Het adagium ‘ius curia novit’ is
veelzeggend. De rechter kent het recht en moet dit ambtshalve toepassen. De verplichting tot het
ambtshalve aanvullen van de rechtsgronden komt erop neer dat de bestuursrechter door appellant
aangevoerde (feitelijke) gronden zal moeten vertalen in ‘juridische gronden’.
Ook komt het derde principe in deze bepaling tot uitdrukking. Het betreft het beginsel van de niet-
lijdelijkheid van de bestuursrechter. De bestuursrechter kan ambtshalve de feiten aanvullen. Hij is niet
verplicht de feiten aan te vullen, maar hij mag dit doen. Door het aanvullen van feiten kan de
bestuursrechter ongelijkheidscompensatie bieden. Ambtshalve feitenonderzoek door de rechter geeft ook
uitdrukking aan de idee van materiële waarheidsvinding. Hiermee wordt bedoeld dat de bestuursrechter het
ware feitencomplex waarop een bestreden besluit steunt ambtshalve in kaart te brengen.
Een laatste uitgangspunt van het bestuursprocesrecht is de vrijebewijsleer. De vrijebewijsleer brengt
enerzijds met zich dat het bestuursprocesrecht nagenoeg geen formeel bewijsrecht kent. Anderzijds ziet de
vrijebewijsleer op het materiële bewijsrecht. Het gaat dan vooral om vragen van bewijslast en
bewijswaardering. De vrijebewijsleer brengt dus met zich dar de bestuursrechter veel vrijheid heeft bij de
bewijsgaring, bij het verdelen van de bewijslast en bij de bewijswaardering. Bij de vrijebewijsleer moet je
het bewijs aannemelijk maken, je hoeft het niet wettig te bewijzen zoals bij het strafrecht.
Procedure in het bestuursprocesrecht
Voor het beroep op de bestuursrechter gelden in beginsel dezelfde formaliteiten die er ook worden gesteld
aan bezwaar en administratief beroep. De Awb kent een tamelijk uitvoerige regeling van het
bestuursproces. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de gewone procedure die in verreweg de
meeste gevallen moet worden gevolgd, en een aantal bijzondere procedures die onder bepaalde
omstandigheden kunnen of moeten worden gevolgd. Behandeling van beroep in de gewone procedure
vindt plaats bij de rechtbank op grond van art. 8:6 Awb. Het beroep wordt bij de rechtbank in beginsel door
een enkelvoudige kamer behandeld op grond van art. 8:10 lid 1 Awb. Wanneer de zaak te complex blijkt
voor de enkelvoudige kamer, wordt de zaak doorverwezen naar een meervoudige kamer op grond van art.
8:10 lid 2 Awb. Kenmerkend voor de gewone procedure is dat deze uiteenvalt in het vooronderzoek en het
onderzoek ter zitting.
Het vooronderzoek
De procedure wordt ingeleid door een beroepschrift van een belanghebbende. Het beroepschrift wordt door
de rechtbank toegezonden aan het verwerende bestuursorgaan op grond van art. 6:14 lid 2 Awb. Binnen
vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de
zaak betrekking hebbende stukken naar de rechtbank en dient het een verweerschrift in zoals bedoeld in
art. 8:42 lid 1 Awb. Kenmerkend voor de fase van het vooronderzoek is het ruime arsenaal discretionaire
onderzoeksbevoegdheden dat de rechter ter beschikking staat. Hij heeft de bevoegdheid om partijen op te
roepen om mondeling of schriftelijk inlichtingen te verstrekken (art. 8:44 en 8:45 Awb), de bevoegdheid om
getuige op te roepen (art. 8:46 lid 1 Awb), de bevoegdheid om deskundigen, arts-deskundige(n) en tolken
te benoemen (art. 8:47 t/m 8:49 Awb) en de descente bevoegdheden (art. 8:50 en 8:51 Awb). Al deze
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller BrittTempelaars. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.