Als leraar moet je kennis hebben van spreek- en luisterstrategieën. Je moet ook wat weten van de
mondelinge taalvaardigheid van de kinderen in je klas.
3.1 taalverwerving
Als eerst gaan we een aantal theorieën bespreken over taalverwerving. We bespreken er 3:
1. Behaviorisme. Dit is een stroming binnen de psychologie die ervan uitgaat dat kinderen hun
taal leren door imitatie. De woorden die kinderen het meest horen leren ze als eerst.
Goedkeuring van ouders speelt ook een rol, wordt het kind geprezen om een woord dan zal
hij deze vaker zeggen. Voor het gevoel is het leren van een taal vooral een kwestie van
imiteren, maar het is anders. Kinderen blijken zinnen te kunnen produceren die ze nog nooit
hebben gehoord (ik ben gevald, ik zie twee schippen). Ook de worden die ze het meest horen
worden niet als eerste geleerd. Dat zijn de concrete zelfstandig naamwoorden en
werkwoorden die verwijzen naar dingen en acties uit de directe omgeving van een kind. Een
voorbeeld van de ouders is wel noodzakelijk om een taal te leren.
2. Creatieve constructietheorie/mentalisme. In de jaren 70 ontstond een ander visie op het
leren van taal. Ze gaan ervan uit dat kinderen niet simpelweg leren door te imiteren, maar
zelf over een aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op een creatieve manier
zinnen kunnen bouwen. Met het aangeboren taalleervermogen is een kind in staat om zelf
structuur te ontdekken in de taal en kan het ook zinnen vormen die het nooit eerder heeft
gehoord. De volgorde waarin het kind een taal eigen maakt wordt bepaald door biologische
rijping. Kinderen beginnen pas met het produceren van taal vanaf 1 jaar. Binnen de creatieve
constructietheorie werd sterk de nadruk gelegd op de creatieve manier waarop een kind met
behulp van taalvermogen zelf zijn taal construeerde. Aandacht voor taalaanbod raakt op de
achtergrond.
3. Interactiionele benadering. Binnen de interactionele benadering onderschrijft men het
belang van het aangeboren taalleervermogen, maar benadrukt dat het taalaanbod van de
omgeving en de interactie tussen een kind en de moedertaalsprekers belangrijk is bij het
leren van een taal. Het taalaanbod moet afgestemd worden op de mogelijkheden van het
kind. Ouders passen dit vaak onbewust toe. Dit geeft het kind de mogelijkheid om allerlei
hypotheses op te stellen over de betekenis van woorden en de regels van de taal. Het kind
zal fouten maken, maar dat hoort erbij.
Nu gaan we kijken naar verschillende stadia van taalverwerving.
Taal bestaat uit verschillende niveaus. De taalontwikkeling van kinderen begint op fonologisch niveau
met het vormen van spraakklanken. Een baby produceert alleen nog losse spraakklanken, maar het is
de eerste stap in de taalontwikkeling. Kinderen ontwikkelen zich ook op morfologisch niveau. Hierbij
gaat het om de manier waarop woorden gevormd worden. Kinderen maken zich geleidelijk aan de
regels van de opbouw van de Nederlandse woorden eigen. In het begin maken ze nog fouten, maar
later leren ze in hun taalontwikkeling concrete vormen. Ook op het semantisch niveau ontwikkelen
kinderen zich. Het gaat hierbij om de betekenis van woorden. Ze leren zich niet in één keer de exacte
betekenis. Op het syntactisch niveau van de taal leren kinderen de regels die er zijn voor het
combineren van woorden. Langzamerhand krijgen kinderen inzicht in grammaticale regels van het
Nederlands. Eerst produceren ze nog korte onvolledige zinnen. Later zijn ze in staat om de volledige
zin uit te spreken. Een kind leert taal ook op het pragmatisch niveau en maakt zich de regels eigen
voor het gebruik van de taal en de communicatie tussen mensen (zou ik er even langs mogen i.p.v.
aan de kant jij).
Hoewel het handig is om voor de beschrijving van de taalontwikkeling te letten op verschillende
niveaus van de taal, is het leren van een taal een totaalproces waarbij het kind met alle niveaus
tegelijk bezig is. Een los woordje fungeert als een zin: taaluiting met een boodschap. En tegelijk
maakt het zich eigen met de betekenis van een woord, het kind is ook bezig met de uitspraak.
Taalverwervingsproces van het kind onderscheiden we in 2 perioden:
, 1. Prelinguale periode (0-1 jaar).
2. De linguale periode, deze valt weer onder te verdelen in:
De vroeg linguale periode (1-2½ jaar)
De differentiatiefase (2½ - 5 jaar)
De voltooiingsfase (5-9 jaar)
De leeftijdsaanduidingen zijn gemiddeld. De toelichting is deels gebaseerd op Gillis en Schaerlakens.
1. Prelinguale periode. De periode voordat het kind zijn eerste woordjes uitspreekt. Loopt van
geboorte tot ongeveer eerste levensjaar. Je kunt nog niet spreken van taal, omdat het kind
geen systeem van symbolen en regels hanteert waarmee het een bepaalde boodschap
overbrengt. Ze produceren alleen geluid, dit is geen taal. Deze periode is belangrijk in de
taalontwikkeling. Het gaat niet alleen om losse klanken, maar er is wel iets van
communicatie. Dit begint al vrij snel na de geboorte, het huilen. Door te huilen kan een baby
een signaal geven dat het iets wil. Ouders reageren hierop.
Na een week of 6 beginnen baby’s zich actief bezig te houden met taal. Ze luisteren naar
stemgeluiden en beginnen zelf klanken te produceren. In het begin zijn dit nog klinkers of
vocalen, de fase heet de vocaliseren. Een kind ontdekt een klank oefent zijn
spraakmechanisme en dat is weer een nieuwe stap op weg naar het gesproken woord.
Na ongeveer 4 maanden begint het kind te experimenteren met het voortbrengen van
geluiden. De klanken worden gevarieerder en verschillen in toonhoogte, luidheid en duur. Ze
produceren nu medeklinkers en klanken die we niet kennen in het Nederlands. Deze fase
heet vocaal spel. Het kind oefent voor zichzelf, maar volwassen gaan erin mee. Er ontwikkelt
interactie tussen ouder en kind. Hiermee maakt een kind zich weer een essentieel element
van de taal eigen. Een volwassene beschouwd hun kind als een serieuze gesprekspartner en
daardoor leert het kind dat een van de vaste basisprincipes van communiceren is dat je op
elkaar reageert.
Na 7 maanden begint de fase van het brabbelen. Een kind herhaald klankgroepen (dadada),
het zijn klankgroepen die al klinken als taal. In deze fase produceert het kind nog
klankgroepen zonder betekenis. Als ze zijn begonnen met brabbelen, neemt de variatie in
klankgroepen steeds meer toe en er is al een soort zinsmelodie in te ontdekken. Kinderen
laten de klanken die niet in hun moedertaal voorkomen achterwege. Het kind leert dus meer
aspecten van de taal: articulatie, klankstructuur, zinsmelodie, communicatie met anderen. Er
zijn ook materialen die helpen bij taalontwikkeling.
2. Linguale periode. Na het eerste levensjaar begint de volgende periode. Een kind gaat
woorden en zinnen als communicatiemiddel gebruiken. Deze fase valt uiteen in drie
perioden:
De vroeg linguale periode (1-2½ jaar). Het brabbelen gaat over naar betekenisvol
taalgebruik. Eerst zijn woorden nog specifiek gebonden aan een context. De eerste
woorden worden vaak nog niet helemaal correct uitgesproken. Dit komt omdat het
spreekmechanisme van een kind nog niet zover is ontwikkeld dat het alle
klankcombinaties kan uitspreken. Woorden zijn bij kinderen sterk verbonden met
een gebeurtenis of actie. Gaandeweg ontdekt het kind dat die een woord ook
gewoon kunt gebruiken. Als een kind ook in een andere situatie een woord gebruikt
dan heeft het kind de verwijzende functie van taal ontdekt.
In het begin lijkt het kind alleen maar losse woordjes te spreken, maar die woorden
blijken al wat karakter van een zin te hebben. Met het losse woordje doet een kind
een mededeling of het stelt een vraag. Een kind kan ook al een ontkennende zin
maken, door een woord te zeggen en heftig nee te schudden. Deze fase is die van de
eenwoordzin. Deze begint rond 1 jaar. Aan het eind is het kind in staat een
eigenschap aan een voorwerp te koppelen. De eerste woorden die kinderen
gebruiken verwijzen vooral naar personen, dieren, voorwerpen en acties uit het
dagelijks leven van het kind.
, De eenwoordfase duurt meestal ½ jaar. Op 1 ½ jaar beginnen kinderen woorden te
combineren en dan spreken we van de periode van de tweewoordzin. Kunnen
kinderen met twee of meer woorden communiceren dan maken ze een enorme
sprong in hun taalvaardigheid. Het kind kan nu allerlei reacties aangeven. Vanaf dat
moment gaan de regels voor de volgorde van woorden een rol spelen en begint het
kind met het leren van grammatica. Omdat het kind ook nog een soort
telegramzinnen spreekt, wordt deze fase ook wel de telegramstijlfase genoemd (die
hier). De zinnetjes hebben ongeveer dezelfde woordvolgorde als in de volwassentaal.
De klankvorm van woorden is in deze fase nog niet correct. Het kind is nog volop
bezig het klanksysteem eigen te maken.
De periode van de tweewoordzin wordt snel gevolgd door de periode van de
meerwoordzin: het maken van zinnen met meer dan twee woorden. In de periode
van de tweewoordzin en de meerwoordzin maakt ook de woordenschat een enorme
groei door. De actieve woordenschat bestaat vooral uit inhoudswoorden (woorden
met een duidelijke omschreven betekenis) denk hierbij aan zelfstandig
naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijk naamwoorden. Functiewoorden
(woorden die een relatie aangeven: want, wie) ontbreken vrijwel.
De differentiatiefase (2½ - 5 jaar). Vanaf 2 ½ jaar begint het taalgebruik op dat van
volwassenen te lijken. Vanaf nu leert het kind ook morfologische en pragmatische
aspecten van taal. Ze leren dat woorden van vorm kunnen veranderen en dat dat ook
wat betekend. Ze kunnen de taal los van een concrete context gebruiken en spreken
over dingen niet direct in hun omgeving. Het kind ontwikkelt zich op alle niveaus van
taal en daarom noemen we deze periode de differentiatiefase. Het valt dus samen
met de kleuterleeftijd. Een kind krijgt dan ruimtelijk inzicht, tijdsbesef en leert op een
gedetailleerdere manier dingen waar te nemen. De ontwikkeling hangt ook samen
met de taalontwikkeling.
De leefwereld breidt zich steeds meer uit. Het kind komt met veel meer mensen in
aanmerking en niet allen zijn eigen ouders. Het taalaanbod wordt dus ook
uitgebreider.
Rond 3 jaar neemt de actieve woordenschat van een kind enorm toe. Dit heeft te
maken met de uitbreiding van de belevingswereld, maar ook met de
taalontwikkeling. Ze leren de functiewoorden te gebruiken. Ze leren nieuw
woordsoorten, zoals bijwoorden (bijvoorbeeld, nu), lidwoorden (de, het, een) en
voegwoorden (want, omdat). Zinnetjes in telegramstijl verdwijnen.
Kinderen leren ook dat de vorm van een woord informatie bevat. Ze leren
morfologische principes als het meervoud van woorden, vormen van
verkleinwoorden of het vervoegen van werkwoorden. Er is niemand die het uitlegt.
Het kind leert het zelf. Denk aan de over generalisaties. Een kind is actief bezig met
het morfologische principe en het blijkt ook uit de vele neologismen (woorden die de
kinderen zelf bedenken). Kinderen zijn intensief bezig met taal en denken erover na
en ze gebruiken het.
Er zijn verschillende observatie-instrumenten voor leerkrachten om de
taalontwikkeling in kaart te brengen.
De voltooiingsfase (5-9 jaar). Het kind leer niet veel nieuwe dingen. De processen van
de vorige fase worden uitgebouwd. Het kind kan goed de taal beheersen, maar er
zijn nog verschillen met de volwassenen. Die verschillen hebben te maken met de
grootte van de woordenschat. Ook op het gebied van morfologie moet een kind nog
veel leren. De onregelmatige (werk)vormen voor een kind zijn lastig in deze periode.
Op het syntactische niveau is het voor een kind nog lastig langere zinnen te vormen.
Op het pragmatisch niveau zien we dat het kind als een volwaardig gesprekspartner
gaat functioneren. Een kind is in staat om zich in te leven in de situatie van de
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller theduke2804. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.17. You're not tied to anything after your purchase.