H1 | Wat is psychologie?
1.1 Definitie psychologie
Psychologie = een wetenschap die gedrag bestudeerd om de interne processen te begrijpen.
1.2 | Voor ontwikkelingen
Hermann von Helmholz onderzocht als eerste de snelheid van zenuwimpulsen bij kikkers.
Fransiscus Donders (1868) onderzocht mentale chronometrie, dit is het meten van de tijd van mentale
processen om de structuur van de geest te begrijpen. Gebruikte additieve factoren logica die we nu nog
gebruiken in fMRI onderzoek.
Evolutietheorie van Charles Darwin zegt dat de mens uit dieren is geëvolueerd - survival of the fittest.
Menselijk gedrag kan op dezelfde manier bestudeerd worden als diergedrag
1.3 Beginjaren psychologie
Wilhelm Wundt (1879) opende het eerste Laboratorium voor Experimentele Psychologie.
Structuralisme: structuur in het eigen bewustzijn ontdekken via introspectie.
Deze methode bleek zeer onbetrouwbaar te zijn.
Alfred Binet en Théodore Simon (1907) bedachten de eerste bruikbare intelligentietest
“Vaders van de toegepaste psychologie”
William James (Amerikaan) was aanhanger van het functionalisme, dit kijkt naar het nut van het bewustzijn
en het verschil tussen mens en dier.
John Watson en B.F. Skinner waren behavioristen. Zij probeerden de psychologie wetenschappelijker te
maken door onderzoek observeerbaar te maken.
Sigmund Freud (meest geciteerde psycholoog) kwam met de psychoanalyse. Waarbij bewuste krachten
slechts oppervlakkig zijn, terwijl onbewuste krachten – zoals seks en agressie – de oorsprong van het
menselijk gedrag vormen.
Max Wertheimer, Wolfgang Köhler en Kurt Koffka behoren tot de Gestaltpsychologie. Hierbij gaat het om
het geheel: “Het geheel is meer dan de som der delen.” Dit gaat tegen het structuralisme in.
Apparente beweging (schijnbeweging) als bewijs
Lampjes lijken te bewegen
Ook bij geluid werkt dit zo
1.4 Hedendaagse psychologie
Biologie speelt op vier manieren een rol bij de psychologie:
1. Centrale zenuwstelsel (CZS): Maakt gedragingen mogelijk en aandoeningen in het CZS hebben effect
op psychologisch functioneren.
2. Invloed van lichaam op geest: Bijv. honger, pijn, zonlicht, beweging
3. Erfelijkheid: Bijv. IQ, persoonlijkheid, ADHD
4. Evolutie: Bepaalde gedragingen komen uit de menselijke evolutie (bijv. partnerkeuze)
Cognitieve psychologie = Menselijk gedrag begrijpen en voorspellen met informatie-verwerkende cognitieve
processen die zich in de hersenen afspelen.
Behavioristen (Watson) ontkenden het bestaan van ‘cognities’
Tolman: Experiment bij ratten voor hun inzicht bij een doolhoof Bewijs voor bestaan cognities
,Mens is sociaal wezen met sociale netwerken. Culturele verschillen doordat mensen zich vooral één binnen
bepaalde sociale groep bevinden.
WEIRD people: Western, Educated, Industrialized, Rich and Democratic. De meeste onderzoeken zijn
gebaseerd op deze soort mensen, dus is de vraag hoe generaliseerbaar een onderzoek is.
Nature-nurture debat: Het biologische (nature) en sociaal-culturele (nurture)
Man-vrouw verschillen: Overschatting van biologische factoren en onderschatting van sociaal culturele.
Biopsychosociale model: Biologische, psychologische en sociale factoren spelen een
rol bij elke menselijke activiteit.
Interactie tussen factoren: Sommige genen worden slechts actief binnen een
bepaald sociaal milieu.
Bijv. Bij kindermishandeling vertonen alleen kinderen met het defect MAOA gen
later agressief gedrag
1.5 Onderzoeksmethoden
Beschrijvend onderzoek
= Descriptief onderzoek: Correcte informatie verzamelen
1. Naturalistische observatie
Nadeel: Reactieve gedragingen = Anders gedragen door aanwezigheid onderzoeker.
2. Vragenlijsten
Nadeel: Sociaal wenselijkheid
3. Gestandaardiseerde psychologische test (vaardigheden en eigenschappen meten)
4. Gevalsstudie (intensief, gedetailleerd onderzoek over één persoon of gebeurtenis)
5. Kwalitatief onderzoek (gesprek, volledig uitschrijven)
6. Archiefdate
7. Interview
8. Opiniepeiling
Correlatie onderzoek
= Beschrijven van verbanden tussen gegevens van een onderzoek
Nadeel: Mogelijke derde onderliggende factor
Hoge correlatie zegt niet dat er een causaal verband is tussen de variabelen.
Experimenteel onderzoek
= Onderzoekers manipuleren één of meerdere variabelen en kijken of dit effect heeft op een andere
variabele, al het andere blijft gelijk.
Onafhankelijke variabele (wordt gemanipuleerd), afhankelijke variabel (wordt gemeten), controle
variabelen (blijft gelijk) en persoonsvariabelen (groepssamenstelling)
Nadelen:
- Interne validiteit: Wordt verschil wel veroorzaakt in verschil onafhankelijke variabelen?
- Externe validiteit: In hoeverre is resultaat te generaliseren naar de rest van de wereld?
,H3 | Gewaarwording
3.1 | Gewaarwording en waarneming
Gewaarwording: Stimulatie wordt vertaald naar neurale signalen (sensation)
Waarneming: Interpreteren en begrijpen van gewaarwording (perception)
Volgens Ward (2008) zijn er tien zintuigen:
• Zicht, gehoor, reuk, smaak, tast
• Pijnperceptie
• Temperatuur perceptie
• Evenwichtsgevoel
• Kinesthesie (positie en beweging van gewrichten en spieren)
• Introceptie (inwendige gewaarwording als honger)
Elk heeft een eigen set receptoren waarvan de prikkels in een apart deel v/d hersenen worden verwerkt.
3.2 | Gezichtsvermogen
Licht bestaat uit elektromagnetische stralen die zicht voort bewegen in golven. Slechts een deel hiervan kan
door het menselijk oog worden geabsorbeerd: het zichtbare spectrum (400 – 700 nm).
Intensiteit Helderheid van een prikkel, aantal fotonen per tijdseenheid
Golflengte Kleur van een prikkel, afstand tussen twee golven in nanometer
Het oog:
1. Hoornvlies/cornea breekt het licht
2. Kamervocht
3. Pupil (hieromheen iris = spier)
4. Lens (hieromheen ciliaire spier)
5. Glasachtig lichaam
6. Retina/netvlies met fovea (2mm2 , hierin zie je scherp)
Retina bestaat uit drie lagen:
1. Visuele receptoren (127 miljoen)
2. Horizontale cellen, bipolaire cellen, amacriene cellen
3. Ganglioncellen (oogzenuw) hebben een donutvormig receptief veld: centreON/surroundOFF of
centreOFF/surroundON. Als licht op de “ON” gebieden schijnt, zullen de cellen vuren, bij “OFF”niet.
Dit is nodig om contrast en contour te zien.
Retina bevat de lichtgevoelige receptoren:
7 miljoen kegeltjes (in fovea): kleur, detail, hoge lichtintensiteit
120 miljoen staafjes (in periferie): beweging, weinig detail, lage lichtintensiteit
Als het donkerder wordt werken de kegeltjes niet meer, maar de staafjes wel. Alleen
zie je dan geen kleur.
Blinde vlek is het gat waar de oogzenuw het oog verlaat, dus bevat geen receptorcellen
Daar zijn we blind.
Transductie is het proces waarbij een receptorcel fysische energie omzet in elektrische
signalen.
Mach-bands ontstaan bij de overgang van kleuren omdat onze ogen deze overdrijven.
Hermann grid illusion ontstaat doordat centreON/surroundOFF cel bij de kruizen minder
hard vuurt, omdat deze vier keer ‘gestraft’ wordt. Daardoor wordt het een donkere stip.
, Van oog naar occipitale lob:
1. Oogzenuw
2. Chiasma opticum
3. Corpus geniculatum literale (CGL; thalamus)
4. Primaire visuele cortex (V1)
Blind in één oog Beide gezichtsvelden zichtbaar, maar minder goed
Tumor aan één kant hersenen Één gezichtsveld valt weg
Tumor bij kruising (rood/blauw) Tunnelvisie
De 100 miljoen cellen in V1 hebben een retinotope organisatie:
Buurcellen in de retina zijn ook buren in V1.
De cortex bestaat uit zes lagen. De ganglioncellen komen in laag 4 aan.
Via single cell recordings is aangetoond dat cellen in V1 elementaire visuele kenmerken
coderen (lijnen onder een bepaalde hoek in een bepaald retinaal veld).
Na V1 zijn er grofweg twee grote routes:
Ventrale route naar inferotemporele cortex (IT): “WAT”-route
Dorsale route naar pariëtale kwab: “WAAR”- of “ACTIE”-route
Oogbewegingen:
Saccades zijn ballistische sprongen van 20-40 msec om de omgeving te scannen en te lezen, tijdens deze
sprong ben je blind.
Nystagmus: Tremorachtige (schokkende) beweging omdat de kegeltjes anders te snel moe raken en je dan
niks zou zien. Dezelfde cellen krijgen dezelfde informatie en stoppen dan met vuren.
Volgbewegingen bij object volgen, alleen dan vloeiende oogbeweging.
Convergentie is als beide ogen op het target gefixeerd staan (scheelkijken).
Na een saccade of door te knipperen ben je vergeten wat je daarvoor zag.
Verschil tussen twee plaatjes is lastig te zien, dit heet ‘Change blindness’.
Bijziend (Myopie): Lens te bol/oog te lang, brandpunt te dichtbij (-)
Verziend (Hypermetropie): Lens te plat/oog te kort, brandpunt te ver (+)
Bij laseren wordt de cornea platter of boller gemaakt.
Om dichtbij te kijken, maken we ons oog boller. Maar dit gaat niet als
het binnenste van de lens verhard is. Dit heet presbyopie (leesbril).
Bij astigmatisme is de cornea niet geheel bolvormig (cilinder nodig).
Staar komt door vertroebeling van de lens (eiwitten in helder vocht v/d lens), bij ouderdom en suikerziekte.
Bij maculadegeneratie is de focus zwart en vervormd (rokers).
Glaucoom geeft perifeer zicht, ofwel tunnelvisie (uitval M-cellen door druk in het oog)
Kleurperceptie:
A. Drie soorten kegeltjes:
- Blauw: kort (max bij 435 nm)
- Groen: midden (max bij 535 nm) Alle drie samen heeft wit licht.
- Rood: lang (max bij 565 nm)
Young (1802): Trichromatische theorie houdt in dat alle kleuren komen door de drie primaire kleuren
(blauw/groen/rood) en in verschillende intensiteit.
Additieve kleurmening (licht): Meer golflengtes op retina bij meer kleuren licht.
Subtractieve kleurmening (verf): Minder golflengtes op retina bij meer kleuren verf door absorbering.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller FrederiekeH. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.81. You're not tied to anything after your purchase.