le, la, les het, de Y être Er zijn
de van Y aller Erheen gaan
un, une, des een quel beau temps Wat is het mooi weer
à op, aan, te, in Savoir nager Kunnen zwemmen
être zijn À savoir Te weten, namelijk
et en falloir moeten
en in; naar voir zien
avoir hebben quelque ongeveer
que wat; die, dat sans zonder
pour voor; om raison rede; reden
dans in, binnen notre, notre, nos ons, onze
ce (cet), cette, ces dat, dit, deze dont waarover, waarvan
il hij non nee
qui wie; die, dat an jaar
ne niet monde wereld
sur op jour dag
se zich monsieur (mijn)heer
pas niet demander vragen
plus meer alors dan
pouvoir kunnen; mogen après na
par door; langs; per trouver vinden
je ik personne iemand; niemand
avec met rendre teruggeven
tout, toute, tous, toutes alles part stuk, deel
elk, alle
faire maken, doen dernier, dernière laatste
son, sa, ses zijn, haar venir komen
mettre zetten pendant gedurende, tijdens
autre, autre ander, andere passer voorbijgaan, passeren
on men peu weinig
mais maar lequel dewelke
nous wij suite vervolg
comme (zo)als bon, bonne goed
wat, hoe (in een uitroep)
ou of comprendre begrijpen
si als depuis sinds, sedert; sindsdien
jawel; zo
Par là Daarlangs point punt
Deux fois par mois Twee keer per maand ainsi zo, op die manier
Tout le monde Iedereen heure uur
Un(e) autre Iemand anders rester blijven
Comme il faut Zoals het hoort Il faut Men moet, het is nodig
Comme elle est belle Wat is ze mooi Comme il faut Zoals het hoort
Si j’avais su Als ik dat geweten heb Quelques Enkele
Je vous réponds que si Ik zeg u van wel Avoir raison Gelijk hebben
Ne parlez pas si fort Praat niet zo luid Tout le monde Iedereen
leur, leurs hun; hen Le monde entier De hele wereld
y er, erheen Une personne Een persoon
dire zeggen Se rendre à Zich begeven naar
elle ze, zij seul, seule alleen
devoir moeten année jaar
avant vóór toujours altijd
deux twee tenir (vast) houden
même zelfs porter dragen
prendre nemen parler spreken
aussi ook fort sterk
celui, celle, ceux, celles diegene montrer tonen
donner geven là daar
bien goed certain, certaine zeker
où waar fin einde
,fois keer tu je, jij
vous u, jullie continuer voortzetten
encore nog pays land
nouveau (nouvel), nouvelle nieuw trois drie
aller gaan penser denken
cela dat lieu plaats
entre tussen partie deel
premier, première eerste quand wanneer
vouloir willen suivre volgen
déjà al, reeds contre tegen
grand, grande groot sous onder
mon, ma, mes mijn côté kant
me me, mij ensemble samen
moins minder chose ding
aucun, aucune geen enkel(e) enfant kind
lui hem; hij cause oorzaak
temps weer; tijd politique, politique politiek
très heel, erg, zeer place plaats
savoir weten; kunnen seulement slechts, enkel
la politique De politiek moi me, mij
Droit, droite Recht vie leven
S’entendre Het met elkaar kunnen connaître kennen
vinden
S’appeler Heten jusque tot
S’occuper Zich bezighouden met, zich croire geloven
bekommeren om
Soit Het zij zo homme man
Un cours d’eau Een waterloop cas geval
Au cours de In de loop van petit, petite klein
Arriver à faire quelque chose Erin slagen om iets te doen commencer beginnen, starten
Cela ne sert à rien Dat dient nergens toe compter rekenen
Se servir de Gebruik maken van, zich fait feit
bedienen van
nom naam tel, telle dergelijk, dergelijke
famille gezin; familie droit recht
effet effect question vraag
arriver aankomen; gebeuren donc dus
possible, possible mogelijk quel, quelle welk(e)
car want général, générale algemeen
servir (be)dienen; opdienen moment moment
mois maand entendre horen; begrijpen
jamais nooit beaucoup veel
sembler lijken chaque, chaque elk
tant zoveel jeune, jeune jong
vers naar, in de richting van; travail werk
omstreeks
besoin behoefte femme vrouw
revenir terugkomen attendre wachten
dès zodra remettre uitstellen
moyen middel appeler roepen; noemen; (op)bellen
groupe groep permettre toestaan
problème probleem occuper bezetten, bekleden
rapport rapport, verslag gouvernement regering
peut-être misschien eux zij, hen
vue zicht devenir worden
maintenant nu partir vertrekken
pourquoi waarom plan plan
meilleur, meilleure beter décider beslissen
trop te (veel) soit hetzij, of
laisser laten ici hier
, ordre bevel; orde rien niets
devant voor cours cursus
Recevoir ontvangen, krijgen affaire zaak
répondre antwoorden Vers cinq heures Tegen vijf uur, om vijf uur
ongeveer
Avoir besion de quelque Iets nodig hebben Faire face à Omgaan met, het hoofd
chose bieden aan
vivre leven, wonen Se trouver face à face avec Oog in oog staan met iemand
quelqu’un
long, longue lang Face à Tegenover, met uitzicht op
service dienst, bediening Poser une question Een vraag stellen
ministre minister A force de Door te
face gezicht, aangezicht Ni … ni Noch … noch
chez bij Etre en train de + inf Bezig zijn met
te je Grâce à Dankzij
rappeler terugroepen; terugbellen; Celui-ci Deze hier
herinneren
présenter voorstellen, presenteren Celui-là Die daar
accepter aanvaarden Un nombre de Een aantal van
agir handelen Bon nombre de Een groot aantal, veel
simple, simple simpel, eenvoudig Etre (à) deux, trois, quatre … Met twee, drie, vier .. zijn
plusieurs verschillende, meerdere Dans une certaine mesure In zekere mate
votre, vos uw, jullie Etre en mesure de In staat zijn om
important, importante belangrijk Bien sûr natuurlijk
présent, présente aanwezig Mort, morte Dood
mieux beter Réussir à + inf Erin slagen om iets te doen
poser zetten; stellen Un jeu de société Een gezelschapsspel
jouer spelen De quoi s’agit-il ? Waarover gaat het
mot woord Il n’y a pas de quoi Tot uw dienst, zonder dank
reconnaître herkennen; erkennen Donner un coup de main Een handje toesteken
force kracht Un bijou en or Een gouden juweel
situation situatie, toestand social, sociale sociaal, maatschappelijk
offrir aanbieden assurer verzekeren
près de dicht bij essayer proberen
choisir kiezen juste, juste eerlijk, rechtvaardig
national, nationale nationaal étranger, étrangère vreemd, buitenlands
projet plan, voornemen; project empêcher verhinderen
ni noch million miljoen
puis daarna manière manier
toucher aanraken; treffen; ontroeren sortir weggaan, uitgaan
train trein prix prijs
aujourd’hui vandaag terme termijn
comment hoe longtemps lang (m.b.t. tijd)
surtout vooral reprendre hernemen
gens mensen courant, courante gangbaar, gewoon
propre, propre eigen; schoon, net intérêt interesse, belang; interest
grâce gratie, gunst, vergeving mener leiden
idée idee information informatie
selon volgens détail detail
région gebied, regio appartenir behoren; toebehoren
aimer houden van liberté vrijheid
sens betekenis; richting assez genoeg, voldoende; tamelijk
retrouver terugvinden; terugzien risquer riskeren, op het spel zetten,
wagen
semaine week chacun, chacune ieder, elk
également ook; gelijk concerner betreffen
ci hier maison huis
façon manier, wijze d’abord eerst
nombre aantal apprendre leren; vernemen
perdre verliezen niveau niveau
