H1 Investeringsselectie
- Consument koopt (bevredigen van behoeften): consumptie.
- Ondernemer koopt (behalen van winst): investeren.
- Uitbreidingsinvestering: aanschaffen van extra productiemiddelen.
- Vervangingsinvestering: versleten productiemiddelen vervangen voor
nieuwe productiemiddelen.
- Productiecapaciteit: maximaal te produceren.
- Materiële activa: tastbare activa.
- Immateriële activa: niet-tastbare activa.
1.1 Cashflow
Als een ondernemer investeert, schaft hij met liquide middelen (geld) activa aan.
- Liquide middelen nemen af: negatieve kasstroom/cashflow.
- Liquide middelen nemen toe: positieve kasstroom/cashflow.
De bedoeling van een investering is dat in de toekomst er een positieve cashflow
ontstaat, nadat er een negatieve cashflow heeft plaatsgevonden.
- Cashflow: ontvangen liquide middelen - besteed liquide middelen.
De som van de cashflow is de nettowinst en de afschrijvingen.
1.2 De terugverdienperiode
De terugverdienperiode is de periode waarin de negatieve cashflow zichzelf
terugverdiend via de positieve cashflow na een investering. De ondernemer zou
altijd de kortste terugverdienperiode kiezen, bij een keuze uit 2 mogelijke
investeringen.
- De netto-opbrengst van een investering is de opbrengst min alle kosten
behalve de afschrijvings- en interestkosten.
Bij een investeringsselectie op basis van de terugverdienperiode wordt er niet
gekeken naar de interestkosten, verdeling van de positieve cashflow over de
periodes en de positieve cashflows na de terugverdienperiode. Daarom zitten er veel
risico's aan het selecteren van een investering op basis van de terugverdienperiode.
De risico's kunnen wel kleiner worden gemaakt door een maximale terugverdientijd
aan te stellen, de kasstromen laag in te schatten en de looptijd niet te lang te maken.
,1.3 De netto contante waarde
De uitkomst van de netto contante waarde geeft aan of je investeert, als deze
namelijk positief is. Bij een investeringsselectie wordt altijd gekozen voor de
investering met de hoogste netto contante waarde, hier behaal je dus de meeste
winst.
- Netto contante waarde = contante waarde van alle toekomstige positieve
kasstromen/cashflow - de negatieve kasstroom (uitkomst van het bedrag van
de investeringsuitgave).
De contante waarde bereken je door het bedrag van de cashflow x 1:rente^periode.
Deze bedragen tel je uiteindelijk allemaal bij elkaar op en dan ontstaat de contante
waarde, hier tel je ook de restwaarde bij op. Wanneer je het bedrag van het
geïnvesteerde geld eraf haalt oftewel de negatieve cashflow, ontstaat de netto
contante waarde.
1.4 De gevoeligheidsanalyse
Een gevoeligheidsanalyse geeft weer hoe afhankelijke variabele reageren op het
veranderen van bepalende variabele. Hoe sterker de afhankelijke variabele
procentueel reageert op een procentuele verandering in een van de overige
variabele, hoe gevoeliger.
H2 De waardebepaling van een bedrijf
Het is mogelijk om te investeren in de overname van een heel bedrijf. Als
ondernemer moet je de waarde van het bedrijf vaststellen.
2.1 Intrinsieke waarde
De intrinsieke waarde is gelijk aan het eigen vermogen van de onderneming
(verschil tussen de activa en vreemd vermogen). Bij een eenmanszaak/vof is dat
gelijk aan het eigen vermogen bij een bv/nv moeten de volgende dingen worden
opgeteld:
- Agioreserve + winstreserves/algemene reserve + wettelijke
reserves/herwaarderingsreserve + nettowinst na aftrek
vennootschapsbelasting + maatschappelijk aandelenvermogen/portefeuille =
eigen vermogen/intrinsieke waarde.
Hierboven is de intrinsieke waarde gebaseerd op de boekhouding in het verleden.
Het is dus maar de vraag of dit een goed beeld geeft van de werkelijke waarde van
de activa. Het verschil tussen de boekwaarde en de actuele waarde wordt een stille
reserve genoemd. Wanneer de actuele waarde hoger is dan de boekwaarde is er
een positieve stille reserve, hierdoor stijgt de intrinsieke waarde. Om de échte
intrinsieke waarde te berekenen wordt er een boekenonderzoek/due diligence
onderzoek gedaan. Hier wordt niet alleen gekeken naar de balansposten maar ook
naar de factoren die invloed hebben op de toekomstige resultaten. Er wordt gekeken
naar bijvoorbeeld omgevingsfactoren, type klant en concurrentiepositie etc.
, De echte intrinsieke waarde is het verschil tussen de actuele waarde en de
marktwaarde van het vreemd vermogen. De waarde van het bedrijf, ofwel de waarde
van de aandelen kunnen alsnog anders uitpakken. Dit hangt namelijk af van de
markt. Wanneer het bedrijf een concurrent is, zou het snel verkocht worden zodat de
concurrentie verminderd. De intrinsieke waarde is dus slechts een indicatie van de
uiteindelijk betaalde prijs.
2.2 Rentabiliteitswaarde - Online + boek
De rentabiliteitswaarde kan worden gezien als de contante waarde van de
toekomstige winsten van een onderneming. De waarde van het bedrijf wordt
berekend, alleen wordt er rekening gehouden met de toekomst.
- Je berekend de rentabiliteitswaarde door de winst te berekenen en daarna te
delen door het gewenste rendement/rendementseis van het eigen vermogen.
Bij het bepalen van de rentabiliteitswaarde wordt de resultatenrekening als
uitgangspunt genomen. Alle kosten en opbrengsten worden op een rij gezet en zo
wordt er een genormaliseerd winstniveau berekend, er wordt namelijk vanuit
gegaan dat deze winst zich ook zo in de toekomst zou uiten.
- Bij een eenmanszaak staat de eigenaar/directeur niet op de loonlijst terwijl dat
bij een bv/nv wel het geval is, daarom wordt de winst van een eenmanszaak
gecorrigeerd met het gewaardeerd ondernemersloon (het loon dat de
eigenaar zou verdienen als hij in dienst zou zijn van een bv). Anders is de
winst bij een eenmanszaak een stuk hoger.
Na het berekenen van de genormaliseerde nettowinst moet het minimaal te behalen
rendement op het eigen vermogen worden vastgesteld. Dit wordt ook wel het
kostenvoet EV genoemd. Het percentage dat minimaal behaald moet worden om
het genomen risico te rechtvaardigen. Om de kostenvoet EV te berekenen wordt het
risicovrije rendement op staatsobligaties en het risico-opslag bij elkaar opgeteld.
- Door deze methode wordt vaak de vuistregel toegepast binnen bedrijven.
Wanneer de rendementseis 16,67% is, is het bedrijf vaak 100:16,67 = 6 x
nettowinst waard.
Deze methode brengt ook nadelen met zich mee. Ze gaan er hier namelijk vanuit dat
het bedrijf gelijk blijft presteren, maar het is nog maar de vraag of het bedrijf gelijk
blijft. Ook houdt deze methode geen rekening met de financiering van het vreemd
vermogen. En er wordt niet gekeken naar de kasstromen.
2.3 Discounted Cashflowmethode
De discounted cashflowmethode, is ook een methode om de bedrijfswaarde te
berekenen. De contante waarde van de toekomstige vrije kasstromen wordt bepaald
en deze contante waarde is gelijk aan de bedrijfswaarde. De kasstromen worden
contant gemaakt met behulp van de kostenvoet van het geïnvesteerde vreemd en
eigen vermogen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ninagroothuizen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.48. You're not tied to anything after your purchase.