100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Financiële Markten 2 - Financiën en Verzekeringen - Arteveldehogeschool $10.74
Add to cart

Summary

Samenvatting Financiële Markten 2 - Financiën en Verzekeringen - Arteveldehogeschool

 46 views  3 purchases
  • Course
  • Institution

Dit is een volledige samenvatting voor het vak Financiële markten 2 gegeven op de arteveldehogeschool. De samenvatting omvat de volgende hoofdstukken: - Hoofdstuk 6 - Hoofdstuk 7 - Hoofdstuk 8 - Hoofdstuk 9 - Hoofdstuk 10 - Hoofdstuk 12 - Hoofdstuk 13 - Hoofdstuk 14 - Hoofdstuk 15

Preview 6 out of 71  pages

  • February 6, 2024
  • 71
  • 2023/2024
  • Summary
avatar-seller
Hoofdstuk 6: Basisbegrippen en financiële activa


1 De ontwikkeling van financiewezen en economische groei
In moderne economieën circuleren vele soorten financiële activa en financiële instrumenten. Sinds
enkele decennia kent het financiewezen een ingrijpende structuurwijzigingen en proliferatie van
nieuwe instrumenten.

▪ Nieuwe instrumenten
₋ De belangrijkste nieuwe instrumenten zijn terug te vinden in markt van afgeleide producten
 Tien jaar geleden: opties en futures
 Nu: CDO’s (= Collateralized Debt Obligations) en CDS’en (= Credit Default Swaps)

▪ Gesofisticeerde financiewezen
₋ Het steeds meer gesofisticeerde financiewezen is een van opvallendste kenmerken van
hedendaagse economieën.

▪ Economische groei
₋ Monetarisering van de economie
₋ Uitbreiding en verdieping van het financiewezen



1.1 Kredietcrisis 2008
▪ 2 groepen
₋ Huiseigenaars met hypotheek
₋ Grote instellingen
 = investeerders zoals pensioenfondsen
▪ Partijen werden samengebracht
₋ Reden: investeerders konden meer geld verdienen op deze manier dan door geld te lenen aan
FED
▪ Probleem ontstaan door niet – terugbetaling van hypothecaire leningen


1.1.1 Goedkope leningen door lage rente: 2001 – 2007
Sinds het jaar 2000 heeft de centrale bank in de Verenigde Staten (FED) de rente stapsgewijs verlaagd.
Hierdoor konden bedrijven en particulieren makkelijk en goedkoop geld lenen. Banken verkochten
bijvoorbeeld hypotheken met een variabele rente aan particulieren die het zich eigenlijk niet konden
veroorloven.


1.1.2 Stijgende rente en de gevolgen: 2007
Zolang de rente laag bleef, ging konden huiseigenaren hun hypotheek opbrengen. In 2007 steeg rente
weer. Toen konden deze huiseigenaren hypotheek niet meer betalen. Ze werden gedwongen hun huis
te verkopen. Er kwamen te veel huizen op de markt. Daardoor, brachten veel huizen minder op dan
het bedrag dat de banken ervoor aan lening hadden uitstaan. Banken leden grote verliezen doordat
huizenbezitters hypotheken niet konden aflossen. Door deze ontwikkelingen konden banken niet meer
aan hun verplichtingen voldoen. Zij leenden elkaar geen geld meer. De overheden hebben toen
ingegrepen.



1

,1.2 Leverage
▪ Leverage = hefboom die gebruikt wordt bij het handelen
₋ Bij het handelen met leverage kun je namelijk meer geld gebruiken voor een trade dan je hebt
₋ Wat leverage doet is een hefboom gebruiken om met een hogere waarde te kunnen handelen
₋ Met een hefboom kan je een trade openen voor een lager bedrag en toch profiteren van de
hogere winst die je zou hebben als je zelf het gehele bedrag zou inleggen zonder de hefboom

Voorbeeld:
Stel dat je bijvoorbeeld maar €250 hebt om mee te traden, dan zou dit in veel gevallen veel te weinig
zijn om een beetje leuk mee te handelen. Als het aandeel dat je wil kopen €25 kost, dan kun je er maar
10 kopen. Als de prijs van dat aandeel vervolgens €0,50 stijgt dan heb je maar 10 x €0,50 = €5 verdiend.
Maar als je broker een hefboom aanbiedt van 1:100 dan kun je ineens 1000 aandelen kopen en verdien
je met die €0,50 stijging 1000 x €0,50 = €500



1.3 CDO
▪ CDO = Collateralized Debt Obligations
₋ Het zijn gebundelde en herverpakte effecten, met als onderpand een bedrijfsobligatie. Banken
kunnen zo een lening van hun balans halen en verhandelen op de beurs.
₋ Financieel riskant product opsplitsen in 3 vakken:
 Safe: goede rating, AAA, 4% opbrengst
 Okay: BBB, 7% opbrengst
 Risky: zonder rating, hogere return 10%, groot risico voor niet – terugbetaling
₋ Risico: Niet – terugbetaling door gezinnen van hun hypothecaire kredieten, daardoor worden
veel huizen te koop geplaatst. Aanbod van huizen stijgt dus, waardoor de prijs van huizen daalt.
₋ Uiteindelijk bestaat CDO uit enkele waardeloze huizen -> onderliggende waarde



1.4 Credit Default Swap (=CDS)
▪ CDS = Credit Default Swap
₋ Deze swap betreft een overeenkomst tussen twee partijen waarbij het kredietrisico van een
derde partij wordt overgedragen
₋ Deze swap wordt normaal gebruikt als verzekering van portefeuille obligaties
 Als uitgever van obligaties het geleende bedrag niet meer kan terugbetalen (=default) dan
zal uitgever van CDS dit verlies compenseren
 In geval dat er zich geen default voordoet loopt CDS - contract na een vooraf bepaalde
periode gewoon af




2

,2 Geld
2.1 Bepaling
▪ We gaan uit van de traditionele bepaling dat geld een algemeen aanvaard betaalmiddel is
▪ In economisch – technische zin gebruiken de omschrijving van Scheffer en Smeets:
₋ Geld bestaat uit deze voorwerpen of tekens die algemeen als wettig betaalmiddel bij het
goederen – en dienstenverkeer worden aangewend en aanvaard, en die zich bij het publiek
(niet- banken) bevinden.

2.2 Materiële vormen
▪ Geld kan in verschillende gedaantes circuleren
▪ Er was een evolutie van goederengeld naar papiergeld dat vandaag steeds meer aan belang verliest
ten opzichte van elektronisch geld
₋ Vandaag heeft papiergeld/elektronisch geld bijna volledig plaats ingenomen van muntstukken

Evolutie betaalmiddelen:
₋ Ruilhandel
₋ Protogeld of goederengeld
₋ Symbolisch (10 eeuwen v.C.)
₋ Edelmetaal (1279 v.C.)
₋ Eerste munten (600 v.C.)
₋ Chinees papiergeld (10de eeuw)
₋ Europees papiergeld (17de eeuw)
₋ Elektronische betaalmiddelen (20ste eeuw)
₋ It-revolutie


2.3 Giraal en chartaal geld
In moderne financiële systemen bestaat geld uit 2 componenten:
₋ Chartaal geld
₋ Giraal geld

2.3.1 Chartaal geld
▪ Geld dat in papieren of metalen voorwerp is belichaamd
₋ Fysiek betaalmiddel
₋ Het bestaat uit muntstukken en bankbiljetten
₋ Uitgegeven door de overheid en in omloop gebracht door een centrale bank

▪ In België
₋ Koninklijke munt was verantwoordelijk voor muntstukken
₋ NBB was verantwoordelijk voor bankbiljetten
 Met de invoering van de euro verschoof de verantwoordelijkheid voor de emissie van
bankbiljetten naar de ECB

2.3.2 Giraal geld
▪ Geld bij de bank = geld op zichtrekening
₋ Giraal geld is gelijk aan het volume zichdeposito’s
₋ Tegoeden bij depositobanken waarover de houder altijd kan beschikken, zonder voorafgaande
opzegging of kennisgeving
₋ Dat gebeurt via elektronische betaling/overschrijving met debetkaart gelinkt aan zichtrekening


3

,2.4 Gegiraliseerde betaalmethodes
De meest courante girale betaalmiddelen zijn de magnetische debetkaarten uitgegeven door banken
en de kredietkaarten. Debetkaarten zijn enkel betaalmiddel, kredietkaarten zijn betaalmiddelen en
bieden daarnaast ook kredietfaciliteit aan.

Gegiraliseerde betaalmethodes
₋ Debetkaarten
₋ Kredietkaarten
₋ Internetbankieren
₋ Betalen via gsm
₋ Geld afhalen met je gsm
₋ Mobiel betalen
₋ Andere betaal – apps


2.5 Functies van geld
▪ Geld als betaal – en ruilmiddel
₋ Om iets te kopen

▪ Geld als rekeneenheid
₋ Dankzij geld kunnen we de waarde van goederen en diensten, van schuldvorderingen en
schulden rechtstreeks kwantificeren en met elkaar vergelijken
₋ Waarde meten, vergelijken

▪ Geld als opslagvorm van waarde
₋ Geld is een bestanddeel van iemands vermogen, het kan dus gespaard worden
₋ Tijdelijk bewaren, sparen


2.5.1 Special Drawing Rights (= SDR)
▪ De rekeneenheid voor bepaalde transacties kan de vorm aannemen van een abstracte munt
₋ Dit is meestal een muntkorf of muntcocktail
₋ Deze munt bestaat uit vaste hoeveelheden van valuta die rekeneenheid samenstellen
₋ SDR worden gebruikt voor operaties binnen en met het Internationaal Muntfonds (= IMF)


▪ SDR = speciale trekkingsrechten
₋ Internationale munteenheid die wordt toegewezen aan landleden van IMF in verhouding tot
hun quotum.


2.5.2 Het Internationaal Monetair Fonds (= IMF)
IMF vervult een drievoudige opdracht:
▪ Toezicht op en beoordeling van het macro – economische en wisselkoersbeleid van de landenleden
▪ Verlenen van technische bijstand aan de landenleden
▪ Verlenen van financiële steun aan landenleden die problemen hebben met hun betalingsbalans
- Quotum = IMF beschikt namelijk over een ‘fonds’ van valuta’s van alle lidstaten omdat
deze verplicht zijn een bepaald bedrag bij het IMF te storten
- Quotum van elk land is afhankelijk van relatieve gewicht van dat land in de internationale
economie



4

,3 Financiële activiteit en liquiditeit
3.1 Financiële activa in het algemeen
▪ Moderne financiële stelsels bevatten wijd spectrum van financiële activa, zoals:
₋ Aandelen
₋ Obligaties
₋ Schatkistcertificaten
₋ …

▪ Financiële activa kunnen niet rechtstreeks als betaalmiddel worden gebruikt
₋ Hun vermogenswaarde moet eerst worden gemobiliseerd, verzilverd of liquide gemaakt

▪ Financiële activa zijn veel meer liquide dan reële activa
₋ Bijvoorbeeld: woningen, gronden of schilderijen


3.2 Liquiditeit
Het begrip liquiditeit komt in nogal uiteenlopende betekenissen voor. Een onderneming is liquide
indien ze over voldoende betaalmiddelen beschikt om haar schulden op vervaldag te vereffenen. Een
aandeel op de beurs is liquide indien er een ruime handel in dat aandeel staat.

▪ Verschillende betekenissen van liquiditeit
₋ Omzetting naar contant geld
₋ Omvang van de handel in bijvoorbeeld aandelen
₋ Liquiditeitsbeheer
 Onderdeel van het beleid van ondernemingen en financiële instellingen in het bijzonder
 Liquiditeitsbeheer vormt essentiële dimensie van verschillende financiële instrumenten
₋ Liquiditeit van een onderneming
 Hoe gaat slaagt onderneming erin om haar schulden op korte termijn terug te betalen


3.3 De geldvoorraad of geldmassa in enge en ruime zin
Er is geen eensluitende definitie voor begrip geld. De diversiteit van quasi – geld en vele innovatieve
formules bemoeilijken hun precieze afbakening t.a.v. geld in de enge zin. De vraag is welke definitie
van geld moeten we hanteren bij voeren van monetair beleid?

M1 = chartaal geld en zichtrekening
M2 = M1 + termijnrekening + spaarinlagen
M3 = nog ruimer begrip


3.4 Verschil tussen Keynes en Friedman
▪ J.M. Keynes
₋ Overheid moet stimuleren om de economie op het juiste pad te krijgen
₋ Niet bang zijn van inflatie
₋ Vanaf 1930

▪ M. Friedman
₋ Pleit voor minder overheid inmenging, vrije markt, strijd tegen inflatie
₋ Vanaf 1970


5

, 4 Financiële markten
▪ Plaats waar financiële activa verhandeld worden
▪ Twee marktpartijen:
₋ Koper
₋ Verkoper
▪ Indeling in markttypes:
₋ Primaire en secundaire markten
₋ Georganiseerde en informele markten
₋ Concrete en abstracte markten
₋ Geld – en kapitaalmarkten
₋ Fixing – en continumarkten
₋ Prijs – of ordergedreven markten
₋ Contant – en termijnmarkten
₋ Open en gesloten markten


4.1 Primaire en secundaire markten
▪ Primaire markten
₋ Emissie – of primaire markt
₋ Op deze markt ontstaan financiële activa en passiva en worden in omloop gebracht
 Belegger of investeerder die intekent op uitgifte van aandelenkapitaal of bedrijfskapitaal
verwerft een financieel actief
 Onderneming die intekent op uitgifte van aandelenkapitaal of bedrijfsobligatie verwerft
een financieel passief

▪ Secundaire markten
₋ Verhandelings – of secundaire markt
₋ Op deze markt worden bestaande effecten doorverkocht
₋ Financiële activa kunnen verkocht worden voor voorziene vervaldag
₋ Veel vraag en aanbod
₋ De koers (=prijs) die op deze markt tot stand komt, is meestal verschillend van oorspronkelijke
uitgifteprijs
 Op secundaire markten bieden doorlopende prijsnoteringen van financiële producten vele
voordelen. Beleggers krijgen in ‘real time’ inlichtingen over koersverloop zodat zij hun
orders snel kunnen moduleren.


4.2 Geld – en kapitaalmarkten
▪ Geldmarkten = Money markets
₋ Financiële instrumenten die bij uitgifte een looptijd hebben van max. 1 jaar
₋ Geldmarkt ondergaat het snelst de impact van monetaire overheidsmaatregelen
 Invloed centrale banken: inkomens en productie indirect beïnvloeden
₋ Geldmarkt slechts toegankelijk voor financiële instellingen en particulieren kunnen er niet
opereren

▪ Kapitaalmarkt = Money and capital markets
₋ Financiële instrumenten met een langere looptijd




6

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Studente456. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $10.74. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$10.74  3x  sold
  • (0)
Add to cart
Added