Samenvatting voor het vak sociaal-economische Nieuwe geschiedenis uit jaar 2. De samenvatting is logisch en duidelijk opgebouwd en volgt de lijn van het boek (dat je nu dus niet meer nodig hebt!)
Hoofdstukken 1,2,3,4,6 en 7
August 26, 2013
October 17, 2014
30
2011/2012
Summary
Subjects
nieuwe geschiedenis
demografie
sociale geschiedenis
economische geschiedenis
verzorgingsstaat
Written for
Fontys Hogeschool (Fontys)
Lerarenopleiding Geschiedenis
Nieuwe geschiedenis
All documents for this subject (3)
1
review
By: JohanRommel • 5 year ago
Seller
Follow
Nielsje88
Reviews received
Content preview
Van agrarische samenleving naar verzorgingsstaat
,Hoofdstuk 1:
1.1. Inleiding:
Bij demografische ontwikkelingen komen de verhoudingen in de omvang van de bevolking
(groei of vermindering) aan de orde.
- sterfte
- huwelijk
- vruchtbaarheid
- migratie
Zijn onderdelen van de studie van de bevolking in het verleden.
1.2. De totale bevolking:
De meeste landen kenden in de periode 1450-1750 een vrijwel ononderbroken groei. Maar
een toename van de bevolking was in de vroegmoderne periode zeker niet vanzelfsprekend.
Dit hing veelal samen met stabilisatie of groei van de economie.
1.3. Bevolkingsdichtheid en urbanisatie:
De 4 landen waren de dichtstbevolkte staten van Europa. Maar het tempo van de groei
verschilde onderling. Nederland + Engeland lagen boven het gemiddelde, Duitsland +
Frankrijk eronder.
De problemen van de demografische groei en de bevolkingsdichtheid waren het grootst in
stedelijke gebieden. Londen = “engine of growth”; dit omdat de bevolkingstoename in deze
stad spectaculair was en zij parasiteerden op het platteland.
De sterke groei in de vier West-Europese landen wijst erop dat deze staten de
mogelijkheden bezaten de problemen, verbonden met de aanwezigheid van meer inwoners,
op te lossen. Uit het feit dat de bevolking steeds kon blijven groeien, blijkt dat men in staat
bleef om steeds grotere aantallen mensen van het benodigde te voorzien.
1.4. Het klassieke demografische patroon:
In de vroegmoderne periode lag het sterftecijfer hoog bij pasgeborenen. Ook de
levensverwachting lag laag. Door wijzigingen in het huwelijkspatroon (bijvoorbeeld door
eerder te trouwen) kon men de gevolgen van de grote sterfte proberen te neutraliseren.
Frontier binnen Europese continent
Oosten: Westen:
Continueren van het feodalisme Ontstaan van een vrije boerenstand
Adel behield zijn sterke positie Dynastieke vorsten bevorderen de
staatsvorming
Agrarisch + pre-kapitalistisch Commercialisering agrarische sector + groei
nijverheid en handel
Traditioneel landschap Economische en politieke autonomie van de
staten
,1.5. Robert Malthus:
Engels demograaf + econoom. Bekend om zijn pessimistische, maar invloedrijke meningen.
Zij werk:
Malthusiaans plafond = Max. aantal dat het bevolkingsaantal kan bereiken in
verhouding tot beschikbare grond.
Malthusiaanse catastrofe = Overbevolking brengt zichzelf in evenwicht door een
verhoogde mortaliteit.
“An essay on the principle of population” = aantal inwoners is groter dan aantal
bestaansmiddelen. Bevolking groeit in meetkundige (geometrische) reeks = 1,2,4,8.
Voedselproductie stijgt volgens rekenkundige (antimetrische) reeks = 1,2,3,4.
Positive checks (gesels van de natuur) Preventive checks
Pestepidemie (+ andere ziekten) Huwelijkspatroon
Voedseltekort Migratie
Oorlogsonderhandelingen Sociale controle
De bevolking werd veelal geconfronteerd met Positive Checks. Zinvoller was het volgens
Malthus dat de bevolking gebruik maakte van de zogenaamde Preventive checks. Door
demografisch gedrag kon de groei van de bevolking worden geremd, en zo kon een
demografische ramp worden voorkomen.
Wanneer de bevolking toenam of daalde, gebeurde hetzelfde met de voedselprijs. Het
systeem was ‘homeostatisch’, dus gesloten, want het kwam steeds weer op hetzelfde punt
uit. Ook is het typerend dat nieuwe factoren, zoals een afname van de sterfte als gevolg van
betere zorg, geen rol van betekenis speelden.
1.6. Sterfte: De Positive checks:
Epidemieën (zoals de zwarte dood), behoren onder de korte-termijncrises. Andere
sterftepieken zijn als een gevolg van een bestaanscrisis.
Bij een mortaliteit die 2 a 3 x hoger was dan normaal spreken we van een bestaanscrisis (we
spreken hier niet van i.v.m. een epidemie). Een stijgende voedselprijs en schaarste van graan
zijn perfecte voorbeelden van een bestaanscrisis. Wanneer de prijzen stegen, werden
minder kinderen verwekt. Nadat de graanprijs was gedaald, nam het aantal concepties toe
tot een niveau dat enigszins hoger lag dan voor de bestaanscrisis: een soort ‘inhaaleffect’.
De bestaanscrisis trad vooral in beide continentale samenlevingen op (dit vanwege de lage
agrarische productie en de beperkte koopkracht van de bevolking). We kunnen nu dus
spreken van 3 korte-termijncrises:
1. Epidemieën
2. Voedseltekort (ofwel bestaanscrisis).
3. Oorlog
Het kwam ook voor dat een hoge mortaliteit het gevolg was van meerdere oorzaken. De
invloed van de korte-termijncrises was in de beide West-Europese landen al in de loop van
de 17e eeuw afgenomen. Waarschijnlijk kwam dit door een verbeterde agrarische productie.
,1.7. Sterfte: structurele kenmerken:
De levenskansen in de stad waren slechter dan op het platteland. In de stad was de
mortaliteit onder jeugdigen lager in een elite-gezin dan in een arbeidersgezin. Er traden in de
loop van de tijd veranderingen op in de mortaliteit op jeugdige leeftijd. Hiervoor wordt de
zuigelingensterfte in 2 delen gedeeld:
Endogene zuigelingensterfte Exogene zuigelingensterfte
Sterfte tijdens of direct na de geboorte Mortaliteit van zuigelingen tussen een
maand en een jaar na de geboorte
Oorzaken: Oorzaken:
- Erfelijke factoren - Slecht voedsel
- Onvoldoende hulp bij bevalling - Ongunstige hygiënische omstandigheden
- Afwijkingen bij moeder of kind - Verspreiding van infectieziekten
Het aandeel van de exogene sterfte was groter dan dat van de endogene sterfte. In het
mortaliteitspatroon van volwassenen zijn ook verschillen:
De levensverwachting verschilt per sekse (vrouwen worden ouder)
Door het zware leven sterven vrouwen eerder (kinderen baren + opvoeden terwijl
werkzaam in het gezinsbedrijf).
Woonplaats.
De mortaliteit van zuigelingen en volwassenen daalde in de eerste helft van de achttiende
eeuw. Op lange termijn een goed voorbeeld van de modernisering van de agrarische
samenleving.
In de 18e eeuw speelde de positive checks nauwelijks nog een rol. Hierdoor bleef het
sterftecijfer dalen. Perioden met voedseltekorten leidden tot honger die niet zelden de dood
tot gevolg hadden. Hoge prijzen kon men neutraliseren door substitutie, het kopen van
minder duur voedsel. Zoals bij het westen van Nederland waar men niet aangewezen was op
de productie van graan maar op de invoer ervan.
1.8. Het huwelijk: een preventive check:
Vergeleken met de moraliteit was het huwelijk, of ‘nuptialiteit’, in de vroegmoderne tijd
vaak een nog belangrijker factor. In de vroegmoderne periode kwam een nieuw soort
reproductiesysteem voor in de 4 landen. Dit noemen we het West-Europees
huwelijkspatroon. Dit systeem had 2 kenmerken:
1. Een relatief hoog percentage van mensen dat nooit trouwde
2. De hoge leeftijd waarop het huwelijk werd gesloten
Huwelijksleeftijd:
Mensen trouwden pas op het moment dat zij over bestaansmiddelen beschikten en een
gezin konden onderhouden. In de stad trouwde men veel jonger dan op het platteland (dit
had te maken met de lagere kosten om een beroep uit te oefenen). Het West-Europees
huwelijkspatroon werkte alleen als er een derde factor meespeelde. Dit hield in dat
‘reproductie’ uitsluitend in het huwelijk plaatsvond. Als ongehuwde vrouwen ook kinderen
zouden baren, was een succesvolle beheersing van de vruchtbaarheid niet mogelijk.
, 1.9. Geboorte en vruchtbaarheid:
De huwelijksvruchtbaarheid was bij tieners laag en steeg in de volgende leeftijdsgroep (20-
24) en daalde daarna heel geleidelijk.
Tussen verschillende sociale groepen bestonden grote verschillen in de
huwelijksvruchtbaarheid. Godsdienst werkte als een soort “Frontmentaliteit”(Religieuze
minderheidsgroeperingen proberen door een hoge fertiliteit (vruchtbaarheid) een numeriek
sterke positie te verwerven). Hieruit blijkt dat een natuurlijke vruchtbaarheid, een feriliteit
die niet op een of andere manier werd geregeld, eigenlijk niet bestond.
1.10. Leeftijdsopbouw:
Alle 4 landen vormden een klassieke leeftijdsopbouw (piramide). Ondanks deze
leeftijdsopbouw waarbij kinderen kwantitatief een belangrijke plaats innamen, was de
afhankelijkheidsgraad, de verhouding tussen de economisch afhankelijken en de
economisch productieven, laag. Dit kwam omdat men op jonge leeftijd ging werken, terwijl
bejaarden vaak nog lang aan het arbeidsproces bleven deelnemen.
1.11. Twee demografische systemen:
Low-pressure systeem High-pressure systeem
Engeland + Nederland Duitsland + Frankrijk
Lage geboorte- en sterftecijfers Hoge geboorte- en sterftecijfers
In het High-pressure systeem kunnen we zien dat Positive checks een veel grotere rol spelen
dan de preventive-checks. In het Low-pressure systeem is dat andersom.
1.12. Migratie:
Een stad had om in stand te blijven of te groeien jaarlijks grote stromen van migratie nodig.
Economische factoren speelden een belangrijke rol in de migratie. Vele Duitse staten waren
betrekkelijk arm en kenden dan ook een hoge emigratie. Buiten economische redenen
vormde religieuze achterstelling of het verbod om een bepaald geloof te belijden ook een
reden om te emigreren. Niet alleen de stad, maar ook het platteland kende een grote
immigratie. Behalve permanente migratie bestond er ook seizoensmigratie.
1.13. Tolerantie en sociale controle:
Steden en dorpen hadden soms grote problemen met het opnemen van allochtonen. Deze
mensen moest men bepaalde voorrechten toestaan. Er bestond een spanningsveld tussen
materiele noodzaak en sociale tolerantie. Daarom voerde de overheid een politiek van
‘tolerantie onder toezicht’. Men probeerde de nieuwe bewoners in bepaalde buurten te
concentreren.
1.14. Het klassieke gezin:
Extended families (familiegezinnen) = Echtparen bleven met hun kinderen bij hun ouders
wonen. Deze waren een uitzondering. Veel vaker kwamen kerngezinnen (= Ouders met
kinderen zonder verdere verwanten) voor. Het kerngezin was typerend voor West-Europa.
Toch waren er verschillen in de mate waarin het kerngezin in de 4 landen voorkwam.
Mensen woonden in gezinnen die nog weleens van samenstelling veranderden. Een typisch
kenmerk van het stedelijk huishouden was de aanwezigheid van kostgangers.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Nielsje88. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.58. You're not tied to anything after your purchase.