100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting inleiding tot de algemene ziekteleer semester 1 $7.02   Add to cart

Summary

Samenvatting inleiding tot de algemene ziekteleer semester 1

2 reviews
 140 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit is een samenvatting van het vak "inleiding tot de ziekteleer" aan de KUL semester 1

Preview 4 out of 82  pages

  • Unknown
  • August 18, 2018
  • 82
  • 2018/2019
  • Summary

2  reviews

review-writer-avatar

By: paulineseghers • 5 year ago

review-writer-avatar

By: lorenzmir • 5 year ago

avatar-seller
Inleiding in de algemene ziekteleer
Hoofdstuk 1 Ziekte en gezondheid in de Westerse wereld
1.1 Evolutie van ziekte in de Westerse wereld
Volgens cijfers van de WHO (wereldgezondheidsorganisatie) is de levensverwachting tussen 2010 en
2015 gestegen met 5 jaar. Dit is het snelste ooit. Hierdoor is er ook veel veroudering (‘vergrijzing van
de bevolking’). Vroeger lag de focus op een acute behandeling en op “overlijden of niet overlijden”.
Op dit moment kunnen we veel meer. De behandeling duurt langer, patiënten worden langer in
leven gehouden dan vroeger bij bepaalde ziekten, patiënten worden ouder daarom is er een
verschuiving van acute naar chronische behandeling. Chronische ziekten vergen multiepele
onderzoeken, multiepele behandelingen, langdurige chemo-therapeutische schema’s. Het brengt
ook pijnproblematiek, maatschappelijke zorg voor minder-valide patiënten, belangrijke lichamelijke-
psychische belasting voor patiënten en nieuwe uitdagingen voor het medisch team mee.

De focus van de geneeskunde is doorheen de jaren dus sterk veranderd. Als reactie op die
veroudering ontstonden er nieuwe zorgprogramma’s. Er worden volledige programma’s voor
patiënten uitgestippeld. De patiënt stapt in het programma en een heel team neemt de zorg voor de
patiënt op zich. De kwaliteit van de zorg is ook erg belangrijk. Ook accreditering werd belangrijk.
Accreditering is internationale erkenning van kwaliteit waar alle ziekenhuizen en opleidingen naar
streven. Er is nu een meer multidisciplinaire (holistische) benadering van problemen en behandeling.
Alle contexten worden in rekening gebracht. Dit kan men kaderen in steeds meer toenemende
mogelijkheden (vb. levertransplantatieprogramma).

Er is ook een sterke verandering tussen arts en patiënt. Vroeger was het meer arts-centraal
(paternalistisch: arts wordt gelooft, er worden geen andere meningen gevraagd). Nu is het meer
patiënt-centraal. Patiënten zijn kritischer, zoeken zelf meer op, bevragen zich bij andere specialisten,
er worden fora opgericht.

Mortaliteit is de sterfte binnen een bepaalde periode binnen een bepaalde populatie. Hierbij gaat
men enkel kijken naar overlijden en niet-overlijden van een bepaalde aandoening. Morbiditeit is de
fractie van de mensen die lijdt aan een bepaalde ziekte. Het is een maat voor de ‘invaliditeit’ die een
ziekte met zich meebrengt: hier gaat men niet enkel naar overlijden kijken. Men kijkt tegenwoordig
ook naar DALY’s, die zijn breder. DALY’s of disability-adjusted life years (WHO) kijkt naar het aantal
mensen dat sterft aan een aandoening + het aantal mensen dat leven met een beperking door de
ziekte. De formule bestaat uit twee delen: DALY = YLL (Years of Life Lost) + YLD (Years Lived with
Disabilities). Bijvoorbeeld psychiatrische ziekte treft jonge mensen met hoge mortaliteit en
morbiditeit dus heeft een hoge DALY! Enkele DALY risicofactoren wereldwijd:

− Ondergewicht bij kinderen
− Onveilige seks
− Alcohol gebruik
− Onveilig sanitair en water
− Hoge bloeddruk
− Tabak gebruik
− Hoge bloeddruk
− Hoge cholesterol
− ...
1

,Er is een groot verschil in moraliteit tussen verschillende inkomens. Bij landen met een laag inkomen
zijn ondergewicht bij geboorte en onveilige seks de voornaamste problemen. Bij andere inkomen
zijn dit andere dingen. Deze grafiek toont sterfte veroorzaakt door tabak doorheen de landen.

1.2 Ontstaan en types van ziekte
1.2.1 Infectieus
Infectieuze ziekten ontstaan door drie grote
categorieën: door bacteriën, door virale infecties en
door parasitaire infecties.

A. Bacterieel
Een bacterie is een eencellig organisme in staat tot
zich te delen en te vermenigvuldigen. Er zijn lichaamseigen en niet-lichaamseigen bacteries. Een
bacteriële infectie kan acuut (vb urineweginfectie) of chronisch (vb tuberculose) zijn. De behandeling
is meestal symptomatisch, met antibiotica, maar onnodig gebruik leidt tot resistentie (1 mutatie
overleeft waardoor enkel de resistente zich blijven delen want de anderen worden afgebroken door
antibiotica, door het delen creeërt men een populatie van resistente bacterieën). Transmissie
gebeurt aerogeen, faeco-oraal of seksueel. Aerogeen (Meningokokken) is via de lucht overgebracht,
we ademenen het in. Faeco-oraal (Salmonella) betekent dat via de mond binnen komt. Seksuele
overdracht (Neisseria gonorrhoe) gebeurt vooral via geslachtsgemeenschap zonder voorbehoeds-
middelen. De diagnose gebeurt door kweken, door detectie van antistoffen in het bloed of door
antigenen in lichaamsvochten. Wanneer we antistoffen in het lichaam vinden die enkel ontwikkeld
worden tegen bepaalde bacteriën weten we dat ze de bacterie hebben. igM wordt meteen
ontwikkeld, igG ontwikkeld later maar blijft heel het leven aanwezig, bij igM kan men iets zeggen
over de tijdstip van de infectie, bij igG niet meer, maar waarschijnlijk is het dan al even aanwezig.
Een vaccin bevat
inactieve bacteria, deze
kunnen je niet ziek
maken maar zorgen
ervoor dat het lichaam
wél die antistoffen gaat
aanmaken. Wanneer je
besmet geraakt zijn de
antistoffen al aanwezig waardoor de bacterie niet de kans krijgt om zich te ontwikkelen. Kweken kan
via bloedkweek (hemocultuurflessen), urinecultuur en sputumcultuur. Bij kweek gaat men een
staaltje nemen van een lichaamsvloeistof waarvan we denken dat het besmet is. We laten de
bacteriën groeien om ze te identificeren. Hemocultuur is het kweken van bloed en het kweken van
en detecteren van bacteriën in het bloed. Bij cultuur gaat men een staaltje uitstrijken op een schaal,
de bacteriën groeien op een schaal, en dat leidt tot een antibiogram. Men plaatst antibiotica op de
schaal. Zo kan men kijken voor welke antibiotica de bacterie het meest gevoelig is. Op die manier
kan men resistentie en de beste werking nagaan.

De incubatieduur (ook bij viraal en parasitair): op het moment dat de bacterie in het lichaam komt
zijn er nog niet meteen symptomen, pas wanneer het heeft kunnen delen, en het aantal groot
genoeg is kan het symptomen veroorzaken. Die tijd tot symptomen is de incubatietijd. Bijvoorbeeld
malaria heeft een incubatietijd van 2 weken; HIV heeft een incubatietijd van jaren, daarna pas kan
men vaststellen of de ziekte aanwezig is of niet.



2

,B. Viraal
Een virus is veel kleiner dan een bacterie. Het is geen
volwaardige cel, maar een klein infectieus partikel met een
beetje genetisch materiaal en een proteinekapsel. Een virus kan
niet op zichzelf ontstaan. Het heeft nood aan een cel van de
gastheer om zich hierin te repliceren. Een virus kan ook acuut (vb
respiratoir syncytiaal virus) of chronisch (vb HIV) zijn. De
behandeling is ofwel ‘symptomatisch’, ofwel met antivirale
middelen, niet met antibiotica. Antivirale therapie wordt niet
veel gegeven. Het wordt vooral toegediend bij een chronische
infectie wanneer er een belangrijke impact is op het overleven
en op de morbiditeit van de patiënt. Er wordt vooral
symptomatisch behandeld. Transmissie kan weer aerogeen (influenza virus), faeco-oraal (norovirus)
of seksueel (HIV). De diagnose gebeurt door detectie van antistoffen in het bloed, door antigenen of
door PCR (moleculaire techniek met directe meting van virale replicatie). Virussen kunnen niet
groeien op zichzelf, we detecteren ze daarom door de antistoffen in het bloed. Een andere manier is
door een PCR (polymerase). Via deze techniek kan men nagaan of het virus aanwezig is en of het
sterk aanwezig is. Dus ook de ernst kan hiermee bepaald worden.

C. Parasitair
Parasitaire infectie kan gaan van ééncellige organismen (giardia lamblia, malaria) tot macro-
organismen (oxyuren: aarsmaden). Ze worden behandeld met antiparasitaire middelen. Een speciaal
type infectie is de ‘opportunistische infectie.’ Deze treffen normale gezonde patiënten niet.
Virulentie is de mogelijkheid van een bacterie om een ziekte te veroorzaken. Opportunistische
infecties zijn infecties met minder virulente kiemen die bij de gezonde patiënt geen infectie
veroorzaken, maar wel bij patiënten met verminderde immuunafweer. Bijvoorbeeld patiënten onder
immuunonderdrukkende medicatie of patiënten met HIV of patiënten die chemotherapie krijgen.

1.2.2 Genetisch-congenitaal
Congenitaal duidt op een ziekte die bestaat bij de geboorte, ongeachte de oorzaak. Dit kan een
genetische ziekte zijn, maar het kan ook gaan om een geboortetrauma (zuurstoftekort tijdens
geboorte, schouderbreuk tijdens geboorte, …). Genetisch duidt op een ziekte die veroorzaakt wordt
door een afwijking in het genetisch materiaal (DNA). Dit is per definitie ook (in meerdere mate
direct) overerfbaar. Het genetisch materiaal van de cel is gebundeld in chromosomen en genen. Een
chromosoom is een hele lange draad DNA
(dubbele helix). DNA is een codering die we
hebben die aanleiding geeft tot het vormen van
eiwitten, alles zit vervat in onze DNA. Een DNA
string is een lange draad van suikermoleculen
(desoxyribose) met daaraan vier basen. Deze
staan in een specifieke opvolging. Aan de
overkant is er een kopie van die draad. De basen(-
paren) of nucleotiden bestaan uit: A, T, C, G
(adenine, guanine, cytosine en thymine). Bij de deling van de cel wordt het DNA gekopieerd. Deze
basenparen kunnen coderen (afgelezen worden) en per drie basenparen (samen een codon) wordt 1
bepaald aminozuur aangemaakt. Per drie wordt er dus gecodeerd voor één aminozuur. Al die
aminozuren samen vormen één eiwit. Eiwitten zijn de bouwstenen van cellen en weefsels. Volgens
de volgorde dat het DNA aangeeft worden de aminozuren achter elkaar geplaatst: deze aminozuren
vormen dan samen een specifiek eiwit. kkk
3

, De lichaamscellen bestaan uit 46
chromosomen (23 chromosomenparen). 1
chromosoom van moeder, 1 van vader. 22 van
de 23 paren zijn autosomen. 1 paar zijn
geslachtschromosomen. 1 gen is een stuk van
de DNA ketting dat aanleiding geeft tot 1 eiwit.
Dit betekent dus dat voor hetzelfde gen,
telkens twee kopieën bestaan: één van vader
en één van moeder (‘allelen’). Die twee allelen
zijn gelijk of verschillend. Bij homozygoot zijn de twee allelen hetzelfde. Bij heterozygoot zijn de
twee allelen verschillend. Dit is relevant voor genetische of congenitale aandoeningen. Een gen met
een mutatie, die aanleiding geeft tot een foutief eiwit, kan ofwel enkel van 1 ouder worden
overgeërd, of van beiden. Je hebt 2 allelen die aanleiding geven tot het vormen van hetzelfde eiwit.
Als een van de 2 foutief is kan het dat je een ziekte krijgt of niet. Wanneer je een ziekte krijgt bij één
foutieve heb je een dominante genetische aandoening. Soms kan je ook functionioneren met één
goede en één foutieve. Dan ontwikkel je geen ziekte. De ziekte komt dan enkel tot uiting wanneer
beide foutief zijn, dan heb je een recessieve genetische aandoening. Dit geeft aanleiding tot een
ander patroon van overerving.

Bij een autosomaal dominante ziekte: Vader heeft twee goede
allelen, moeder heeft een goede en een slechte allele. Vader geeft
telkens een goede, moeder geeft in de helft van de gevallen (.50)
de goede en in de andere helft van de gevallen (.50) de slechte. Elk
kind dat één slechte ontvangt van de moeder heeft de aandoening.
Bij een autosomaal recessieve ziekte is het patroon helemaal
anders. Vader heeft 2 gezonde
allelen, moeder heeft een gezonde
en een ongezonde allele. Vader
geeft telkens een goede door,
moeder geeft .50 keer de goede
door en .50 keer de slechte door.
Na de eerste generatie is er geen
probleem, want de kinderen die een goede en slechte allele krijgen
ontwikkelen de aandoening niet. Pas in de derde generatie kan het
voorkomen dat er 2 foutieve allele doorgegeven worden. Dan
moeten beide ouders over een slechte allele beschikken. Dan kan het
voorkomen dat de foute allele door zowel de moeder als vader
doorgegeven wordt. Dan ontstaat de aandoening wel.

1.2.3 Immunologisch-inflammatoir
Het immuunsysteem omvat cellen en eiwitten die een rol spelen in de verdediging van het lichaam
tegen infecties en andere ‘lichaamsvreemde’ substanties. Het immuuunsysteem kan echter
ontsporen. Een antigen is een moleculaire structuur waartegen een specifiek immuunantwoord kan
worden gevormd. Een antigen is eigenlijk de indringer. Een antistof is een eiwit, aangemaakt door de
plasmacellen in het menselijk imuunsysteem gericht op de herkenning van lichaamsvreemde
antigenen. De lichaamsvreemde antigenen binden aan de antistoffen waardoor ze herkend worden.
De antistoffen gaan dan binden aan lichaamscellen die erop gericht zijn de lichaamsvreemde cellen
af te breken. Dit is het principe achter antigen-antistofinteractie.

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LilaC. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.02. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67096 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.02
  • (2)
  Add to cart