100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting inleiding tot de algemene ziekteleer semester 2 $7.06   Add to cart

Summary

Samenvatting inleiding tot de algemene ziekteleer semester 2

1 review
 65 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Dit is een samenvatting van het tweede semester van het vak "inleiding tot de algemene ziekteleer" voor marterstudenten aan de KUL.

Preview 4 out of 89  pages

  • Unknown
  • August 18, 2018
  • 89
  • 2018/2019
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: lorenzmir • 6 year ago

avatar-seller
Hoofdstuk 7 Aandoeningen van het bloed en het
immuunsysteem
7.1 Samenstelling en functie van de verschillende bloedcomponenten
7.1.1 Samenstelling van een bloedstaal
Uit het bloed gaan we van alles kunnen leren over
leverfunctie, nierfunctie, aanwezigheid van ziektes,…
Wanneer we een bloedtube centrifugeren (zwieren)
zakken de zware componenten naar beneden in de
tube (dit zijn de bloedcellen). Het vocht komt
bovendrijven (bloedplasma). Onderaan zitten rode
bloedcellen of erytrocyten(45%), witte bloedcellen of
leukocyten en bloedplaatjes of trombocyten (1%)
samen en de rest (vloeistof) is bloedplasma (55%). Dus bloedplasma is alles wat er in het bloed zit
behalve de bloedcellen. Bloedserum is als we het bloed laten stollen i.p.v. centrifugeren. Hierbij
gaan al de bloedcellen, maar ook de stollingseiwitten, een grote bloedklonter aanmaken en buiten
die klonter ontstaat er serum. Wat is het verschil tussen serum en bloedplasma? In serum zijn al die
stollingseiwitten weg, die hebben samen met de bloedcellen de bloedklonter gemaakt. Dus in
bloedplasma zitten er nog stollingseiwitten en bij bloedserum niet. Soms nemen we ook bloedserum
in het ziekenhuis als we andere parameters willen nagaan. Voorbeeld van
een afgenomen en gecentrifugeerd bloedstaal: het gele vocht (bloedplasma)
gaat men vaak onderzoeken naar de samenstelling van heel wat zaken. Je
ziet het schematisch ook als we het bloed gaan bekijken is dat een grote
verzameling van bloedplasma met rode en witte bloedcellen,
bloedplaatjes,… Dit alles circuleert doorheen de bloedbaan.

7.1.2 Bloedcellen
De meeste bloedcellen worden aangemaakt in het beenmerg
van de platte beenderen (borstbeen, bekken, ribben,
wervels). Als we een beenmergpunctie doen gaan we
prikken in het borstbeen of de heup kam. De bloedcellen
worden continu aangemaakt uit stamcellen, onder invloed
van groeifactoren (eiwitten die in het lichaam worden
vrijgezet om het beenmerg te stimuleren cellen te vormen).
Deze groeifactoren zijn:

− Erythropoetine (EPO): wordt aangemaakt in de nier en stimuleert de vorming van rode
bloedcellen. EPO kan ook aangemaakt worden in het lab en toegediend worden.
− Colony stimulating factors bevorderen de aanmaak van verschillende types witte
bloedcellen. Dit kan men ook in de kliniek injecteren bij een tekort. Omdat witte bleodcellen
een belangrijke rol spelen in de immuniteit gaat men deze groeifactoren vaak injecteren bij
kankerpatiënten.

Rode bloedcellen bevatten hemoglobine (rode kleur). Hemoglobine bindt aan O2 en CO2 voor het
transport van O2 (zuurstof) en CO2 (koolstofdioxide) van en naar de weefsels. Hemoglobine is
ijzerhoudend/bindt met ijzer. Door de combinatie van ijzer en hemoglobine kan zuurstof zich binden
aan hemoglobine en getransporteerd worden doorheen het lichaam. Bloedplaatjes spelen een
belangrijke rol bij bloedstolling en dus de vorming van bloedklonters. Bij een snee of wonde gaan
bloedplaatjes samenklitten om de bloeding te stoppen.
1

,Witte bloedcellen zijn heel divers (granulocyten (neutrofielen, eosinofielen, basofielen), monocyten-
macrofagen, lymfocyten) en vormen de hoeksteen van de immuniteit. Ze verdedigen het lichaam
tegen virussen, bacteriën en zelfs eigen tumorcellen. Men kan tegenwoordig een bepaalde stof van
de tumor inspuiten in het lichaam van de patiënt waardoor de witte bloedcellen gestimuleerd
worden om die stof aan te vallen om zo te zorgen dat de immuniteit de kanker zelf onder controle
kan krijgen. Dit nieuw concept noemt men tumorvaccinatie en is een alternatieve methode om
kanker te bestrijden. In plaats van de tumor zwakker te maken, gaat men het lichaam sterker maken.

Er zijn verschillende types witte bloedcellen met verschillende functies. Er zijn 2 grote componenten
in het immuunsysteem waaronder deze types vallen: het aangeboren immuunsysteem en het
verworven immuunsysteem. Het aangeboren, niet-specifiek immuunsysteem is een eerste barrière
of eerste reactie tegen elke infectie of invasie. Het presenteert antigenen/moleculen/eiwitten van
de bacterie of virus aan het adaptief immuunsysteem om een meer
gericht immuunantwoord te vormen. Deze cellen circuleren in het
lichaam. Op het moment dat er een griepvirus binnendringt gaat dit
systeem het virus opslorpen. Hier zie je een granulocyt die een
uitloper maakt en een deel van de bacterie opneemt in zijn
cellichaam om het te presenteren aan meer gesofisticeerde cellen om
te vragen wat ermee te doen. Dit systeem staat dus het adaptief systeem bij. Het is niet-specifiek in
de zin dat het alles aanpakt. Elke lichaamsvreemde stof wordt opgenomen door dit immuunsysteem.
Het heeft GEEN immunologisch geheugen. Ze nemen continu alles op wat in het lichaam circuleert.
Er zijn meerdere types cellen die alles opnemen wat er rondcirculeert om het te inspecteren:
− Neutrofiele granulocyten: vormen een verdediging tegen bacteriële infecties.
− Eosinofiele granulocyten: vormen een verdediging tegen parasitaire infecties, meer
specifiek worminfecties. Ze spelen ook een rol bij het ontstaan van allergie.
− Basofiele granulocyten: ze zijn een absolute minderheid van de witte bloedcellen en spelen
ook een rol bij allergie, net als de mastcellen.
− Mastcellen/mastocyten: deze cellen produceren histamine waardoor men jeuk of rode
plekken krijgt bij allergie.
− Monocyten (bloed) en macrofagen (in weefsel): zijn het lokaal verdedigingssysteem,
opnemen en doden van micro-organismen en stimuleren een meer gerichte
verdedigingsreactie.

Het verworven, adaptief immuunsysteem is gesofisticeerd en biedt een gericht antwoord op
infectieuze organismen/invasie. Het wordt voornamelijk verzorgd door lymfocyten, die gekenmerkt
worden door een immunologisch geheugen. Wanneer een lymfocyt in aanraking is gekomen met
een virus of bacterie, gaat deze zich dat herinneren en bij een toekomstige aanraking heel gericht en
snel kunnen reageren. Lymfocyten heten zo omdat ze rijpen in en zich bevinden in het lymfeweefsel:
de thymus en de lymfeklieren. Er zijn 3 soorten lymfocyten: B-lymfocyten, T-lymfocyten en natural
killer (NK)-cellen. De B-lymfocyten of plasmocyten ontwikkelen antistoffen. Antistoffen zijn heel
specifiek gericht via dat immunologisch geheugen (humorale immuniteit). De T-lymfocyten bestaan
uit helper T-cellen (T4-cellen) en killer T-cellen (T8-cellen). Helper T-cellen helpen het immuun-
systeem en stimuleren de andere cellen om bepaalde virussen of bacteriën kapot te maken. Deze
T4-lymfocyten of CD4-positieve cellen verdwijnen bij HIV. Hierdoor hebben ze een sterk verzwakte
immuniteit. Bij HIV-patiënten gaat men het aantal helper T-cellen in het bloed ook altijd bepalen
(CD4-count). Wanneer dit erg gezakt is kan dat een indicatie zijn voor antivirale medicatie omdat dan
het risico op infecties en de evolutie naar AIDS heel belangrijk wordt. T8-lymfocyten of CD8-positieve
cellen hebben cytotoxische/giftige effecten (dus doden van) t.a.v. viraal-besmette cellen,
tumorcellen en transplantorganen (kan dus zorgen voor afstootreactie). Natural killer cellen: doden
ook viraal besmette cellen of tumorcellen.
2

,Bloedplasma (vloeibare component van het bloed) is het circulerende vloeistof in het bloed en is
ook erg gesofisticeerd. Het plasma heeft een bepaalde intern milieu met constante/continue
samenstelling/niveau van zuurtegraad/pH, osmolariteit/concentratie/dikte, glucose, elektrolyten/
mineralen/ionen (natrium, kalium, calcium, chloor,…). Het heeft dus een bufferfunctie. Het
bloedplasma moet altijd een constante spiegel hebben ongeacht wat er met het lichaam gebeurt
bijvoorbeeld bij een zware inspanning waardoor lactaat/melkzuur wordt geproduceerd in de spieren
mag het bloed niet ineens verzuren maar moet het dit kunnen opvangen zodat alles normaal blijft
werken. Het bloedplasma transporteert ook voedingsstoffen, zuurstof (in de rode bloedcellen),
hormonen en vitaminen en bloedcellen naar weefsels en organen. Het bloedplasma staat verder in
voor afvoer van afvalstoffen naar de nieren en CO2 naar de longen; en de aanvoer en afvoer van
stofwisselingsproducten van en naar de lever. Het bloedplasma bevat ook stollingseiwitten: als je
een risico hebt op bloeding dan moet deze zo snel mogelijk stoppen. Hiervoor zorgen de
bloedplaatjes tot op zekere hoogte, maar plasma heeft stollingseiwitten en deze gaan meehelpen bij
het ontwikkelen van klonters. Bij mensen met hemofilie, een ziekte waarbij het lichaam deze
stollingseiwitten niet aanmaakt is er een heel fel verhoogd bloedingsrisico. Het bloedplasma bevat
ook immuunglobulines/antilichamen: deze boosten de immuniteit om bepaalde dingen aan te vallen
7.1.3 Transfusie van bloedcomponenten
Men kan heel wat verschillende componenten van
het bloed transfereren. Rode bloedcellen is een
concentraat van enkel rode bloedcellen. Men dient
dit toe aan mensen met bv. zware bloedingen, die
een anemie hebben (tekort aan rode bloedcellen).
Bloedplasma: dit bevat stollingseiwitten. Dus als we mensen zien met hele zware bloedingen bv.
leverpatiënten die zelf geen stollingseiwitten meer aanmaken (want daar worden ze aangemaakt),
dan geven we ze bloedplasma. Bloedplaatjes: bij zware operaties, waarbij de patiënt 2-3l bloed
verliest (levertransplantatie), wanneer men enkel rode bloedcellen geeft dan krijgen ze geen stolling
en geven ze nog bloedplaatjes en bloedplasma om die stolling te verzekeren enz.

Transfusie gebeurt op basis van de ABO-bloedgroep: de bloedgroep bepaalt aan wie je bloed kan
geven en van wie je bloed kan krijgen. Er zijn vier bloedgroepen: A, B, AB of O. Er zijn 3 allelen (A, B
en O) en A en B zijn dominant. Dus als er zo eentje bij is heb je sowieso A of B. Ofwel heb je A én B
en dan wordt het AB. Of je hebt geen van beiden en dan heb je O. O kan aan iedereen gegeven
worden want O heeft geen antigenen. A mag bloed krijgen van A en O (want geen antigenen in O en
enkel antigeen A in A). B mag bloed krijgen van B en O (want geen antigenen in O en enkel antigeen
B in B). O mag bloed krijgen van enkel O (want O bevat antistoffen tegen A en B) en mag bloed geven
aan A, B en O (universele donor). AB mag bloed krijgen van A, B en O (want bevat geen antistoffen
tegen A of B) (universele receptor). Het uitvoeren van een kruisproef is nagaan dat er geen
verklontering ontstaat tussen het bloed van de donor en de receptor. Dit doet men net voor een
transfusie. Bij incompatibel bloed krijgt men een massieve afbraak van het donorbloed wat gepaard
gaat met een aantal gevaarlijke symptomen.

Transfusie gebeurt ook op basis van de resus-bloedgroep: het gaat hier om de + of – die na de ABO-
bloedgroep staat en dit is vooral belangrijk bij zwangerschap. Het gaat hier om 2 allelen: D en d,
waarvan D dominant is, er zijn dus 3 genotypen (DD, dd, Dd) en 2 fenotypen: + (DD of Dd) of - (dd)

Wanneer resusfactor moeder en kind verschilt van elkaar moet er extra medicatie worden gegeven
om reacties te vermijden want RBC van het kind komen in circulatie van de moeder terecht waarbij
vorming is van resusantistoffen.



3

, 7.2 Aandoeningen van de rode bloedcel
De rode bloedcel is de drager van hemoglobine, en via hemoglobine ook de drager van de
zuurstofmolecule. De RBC speelt dus een belangrijke rol in zuurstof en m.a.w. energie tot alle
organen en weefsel te brengen en ze op deze manier te laten functioneren.

De rode bloedcel bevindt zich in een bloedvaatje
(haarvaatje of capillair vat), dit zijn de kleinste vaatjes
van het menselijk lichaam die zich in de diepte van de
organen dringen om op dat niveau te zorgen voor de
zuurstofuitwisseling tussen de cel die de zuurstof
brengt en het weefsel die de zuurstof nodig heeft.

1) Je kan ziektes van rode bloedcellen gemakkelijk begrijpen als je weet hoe het leven van een rode
bloedcel eruitziet. Het beenmerg is de fabriek van de rode bloedcellen, en voornamelijk het
beenmerg dat zich bevindt in de platte beenderen (heupkam en het borstbeen). Op dit niveau
kunnen er al problemen ontstaan. Er worden bv. te veel of te weinig cellen aangemaakt.

2) Een keer dat de rode bloedcel
volledig is ontwikkeld en klaar is
om te gaan functioneren wordt
deze in het bloed vrijgegeven en
in de bloedbaan overleeft de
rode bloedcel gemiddeld 120
dagen. De rode bloedcel
circuleert dus 120 dagen in het
bloed en tijdens deze circulatie
kunnen er dan problemen
ontstaan op het niveau van die
rode bloedcel, m.n. terwijl dat
die cel circuleert in de
bloedbaan kan die vroegtijdig
kapotgaan. Dus als rode bloedcellen vroegtijdig kapotgaan, dan krijg je een soort bloedarmoede ten
gevolge van bloedafbraak, dit noemt men hemolyse.

3) en 4) Wanneer een rode bloedcel 120 dagen heeft geleefd begint de kwaliteit ervan achteruit te
gaan en wordt de rode bloedcel uit de bloedcirculatie gehaald (voornamelijk door de milt en de
lever) en zo terug afgebroken en vernietigd in al zijn componenten, zodanig dat het beenmerg terug
nieuwe rode bloedcellen kan aanmaken. Ook hier in de milt kunnen er problemen ontstaan in de zin
dat de milt overmatig rode bloedcellen gaat afbreken, meer dan zou moeten, dan krijg je opnieuw
een bloedarmoedeprobleem.

Alle componenten van de rode bloedcel worden daarbij afgebroken. Het hemoglobinecomponent
wordt afgebroken, ijzer wordt vrijgezet en gerecycleerd, hemo wordt afgebroken tot bilirubine, deze
stof hebben we gezien in de lever (bilirubine wordt dan geëxcreteerd via de gal, het is een
afbraakproduct van hemoglobine). Dus als je een overmatige afbraak hebt van rode bloedcellen dan
krijg je veel bilirubine in je bloed. Je kan dus ook geel worden van een bloedprobleem, niet enkel van
een leverprobleem.




4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LilaC. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.06. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

80467 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.06
  • (1)
  Add to cart