Dit is een uitgebreide samenvatting waarin de belangrijkste informatie van 4 statistiekvakken bij de Open Universiteit (bachelor psychologie) is ondergebracht. Hieronder vallen de volgende cursussen: kwantitatieve data-analyse, kwalitatief onderzoek, literatuurstudie en psychologisch experiment. De...
1.Onderzoek verrichten
Onderzoek doen: Het systematisch verzamelen van gegevens die gebruikt worden om een vraagstelling in een
onderzoek te beantwoorden of een veronderstelling te toetsen.
Onderzoek valt grofweg in 4 fasen in te delen:
1. Onderzoeksplan: probleemstelling en theoretisch onderwerp
2. Dataverzameling: operationalisatie en dataverzameling
3. Statistische analyse: analyse van de gegevens
4. Verslaglegging: interpretatie en rapportage
2.Verslaglegging
Onderzoeken die uitgevoerd zijn, worden beschreven in onderzoeksverslagen, volgens de richtlijnen van the
American Psychological Association (APA).
Hoofdstuk 1 - De inleiding
- Aangeven wat de aanleiding van het onderzoek is en de doelstelling van het onderzoek expliciet
beschrijven.
- Theoretische achtergrond van het onderzoek uitgebreid bespreken.
- Komen tot de vraagstelling en uit de theoretische achtergrond afgeleide hypothesen of
onderzoeksvragen stellen.
Hoofdstuk 2 - Methode van onderzoek
1. Paragraaf 1: De onderzoeksgroep (participanten)
- Welke populatie wordt onderzocht.
- Onderzoeksgroep: personen worden geselecteerd + is het een aselecte dan wel een selecte
steekproef + aantal personen in de onderzoeksgroep.
- De verdeling van de respondenten over de verschillende waarden van de verschillende
variabelen die relevant zijn voor het onderzoek.
2. Paragraaf 2: Meetinstrumenten
Meestal zijn dit vragenlijsten:
- Hoe is deze tot stand gekomen
- Uit welke soort items bestaat de vragenlijst (stellingen/vragen)
- Hoeveel items werden opgenomen
- Wat zijn de antwoordmogelijkheden
3. Paragraaf 3: Procedure
Deze paragraaf is erg van belang omdat een onderzoek altijd repliceerbaar moet zijn. Elke stap in de
procedure moet worden weergegeven - vb. a.d.h.v. casus 1:
- Beschrijven welke variabelen aan de orde komen die mogelijk van belang zijn voor het
onderzoek.
- Semester waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden, kan van belang zijn.
- De tijd tussen de afloop van de cursus en de tweede meting.
Hoofdstuk 3 - De resultaten van de data-analyse
In het kort wordt steeds per hypothese/onderzoeksvraag beschreven:
- welke analyses uitgevoerd zijn
- wat de resultaten daarvan zijn
- wat deze resultaten voor de hypothese of onderzoeksvraag betekenen
Dezelfde volgorde wordt aangehouden als in de inleiding !
Hoofdstuk 4 - Discussie
- (1)De doelstelling, (2)de vraagstelling en (3)de hypothesen en onderzoeksvragen worden weergegeven
en de resultaten worden kort samengevat.
1
, - Het belangrijkste deel van de discussie is de verklaring van de resultaten. Deze verklaringen kunnen
inhoudelijk van aard zijn of methodologisch.
- De discussie eindigt met een aantal aanbevelingen voor vervolgonderzoek.
3.Onderzoeksstrategieën
Een onderzoeksstrategie geeft richting aan de concrete stappen die ondernomen moeten worden om
uiteindelijk te komen tot het ‘produceren’ van onderzoeksgegevens.
3.1.Onderzoeksstrategie kiezen
Een onderzoeksstrategie kan gekozen worden op basis van verschillende onderscheidingen:
a. Fundamenteel versus praktijkgericht onderzoek
Fundamenteel onderzoek
Studenten aan de universiteit krijgen vaak met fundamenteel onderzoek te maken. De vragen die
worden beantwoord zijn gericht op het verwerven van kennis, zonder stil te staan bij de mogelijke
toepassingen van die kennis. Fundamenteel onderzoek staat tegenover toegepast onderzoek
(praktijkgericht). Waartoe/wat/door wie/ bij wie/ zijn vragen die vooraf gesteld worden en waar de
onderzoekers een antwoord op willen krijgen.
Praktijkgericht onderzoek
Bij praktijkgericht onderzoek houdt de onderzoeker zich wel bezig met het oplossen van problemen uit
de praktijk. Praktijkonderzoek heeft een hogere maatschappelijke relevantie, omdat het probleem
afkomstig is uit de dagelijkse praktijk.
b. Breedte-onderzoek versus diepte-onderzoek
Breedte-onderzoek
Het onderzoek blijft vrij algemeen.
Diepte-onderzoek
Het onderzoek is zeer gedetailleerd.
c. Kwantitatief onderzoek versus kwalitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek is objectief en biedt cijfermatig inzicht en geeft veelal antwoorden op vragen die
in termen van hoeveelheid kunnen worden uitgedrukt. Ook de beoordeling van bepaalde producten of
organisaties wordt meestal kwantitatief onderzocht door bijvoorbeeld een tevredenheidsonderzoek. Om
statistisch betrouwbare en representatieve uitspraken te doen worden grote groepen mensen tegelijk
ondervraagd.
Bij kwantitatief onderzoek wordt altijd gebruikgemaakt van een (gestructureerde) enquête. In de enquête
is de onderzoeksvraag of het probleem van de opdrachtgever geoperationaliseerd in vragen aan de
doelgroep.
De resultaten van kwantitatief onderzoek worden doorgaans weergegeven in tabellen, grafieken en
percentages. Ten behoeve van het kwantitatief onderzoek wordt gebruikgemaakt van diverse methoden:
schriftelijk onderzoek, telefonisch onderzoek, face-to-face onderzoek of online onderzoek (onderzoek via
internet). Deze methodes hebben ieder andere voor- en nadelen.
Kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek is interpretatief en subjectief. Het gaat niet om feiten en cijfers, maar om de
‘waarom’ en ‘hoe’ vraag. Voorbeelden van kwalitatief onderzoek zijn: interviews,literatuuronderzoek,
observatieonderzoek en casestudies.
d. Logica van het onderzoek en onderzoeksstrategie
…
2
,3.2.Verschillende onderzoeksstrategieën nader bekeken
a.Het experiment
a1.Logica achter het experiment
Experimenteren is een gecontroleerde methode van waarneming waarbij de waarde van 1 of meer
onafhankelijke variabele worden gemanipuleerd om te kijken of er een causaal of oorzakelijk effect daarvan is
vast te stellen op één of meer afhankelijke variabelen.
Belangrijke aspecten
● Gecreëerde situatie en controle
Gecreëerde situatie is een kunstmatig karakter waarbij de onderzoeker controle heeft over wie er
deelnemen, wat er gebeurt en onder welke omstandigheden.
● Variabelen
De onderzoeker stelt een bepaalde categorie mensen bloot aan een experimentele stimulus of –ingreep
(onafhankelijke variabele; ook wel experimentele, gemanipuleerde of oorzaakvariabele genoemd). Deze
wordt gemanipuleerd door de onderzoeker om na te gaan of deze effect heeft op het gedrag of attituden
van de deelnemers. De afhankelijke variabele wordt ook wel de gevolg- of effectvariabele genoemd.
● Onderzoeksgroepen
Aan degenen die in de experimentele groep (= bevinden zich in experimentele conditie) zitten daaraan
wordt de experimentele stimulus gegeven.
Controle groep: een groep proefpersonen waarbij alles hetzelfde is behalve de experimentele stimulus.
(De controleconditie van een experimenteel ontwerp verwijst naar de personen in de controlegroep.)
Een controle groep is heel belangrijk: hiermee wordt de grondlijn aangegeven aan de hand waarvan de
experimentele stimulus wordt vastgesteld; omdat je bij de controlegroep geen verschil verwacht tussen
voor- en nameting en bij de experimentele groep wel. Het gebruiken van een controlegroep is namelijk
een poging het effect van alle mogelijke ‘storende factoren’, inclusief de factoren waarvan de
onderzoeker niet weet dat ze samenhangen met de afhankelijke variabelen, als het ware uit te
schakelen.
➔ Toewijzingsvoorwaarden
Randomiseren
Proefpersonen moeten random worden toegewezen: via toevalsprocedure worden ze
toegewezen aan de experimentele dan wel de controlegroep. Dit een voorwaarde waaraan
moet worden voldaan om van een echt zuiver experiment te kunnen spreken.
Extra controle: Met behulp van de (inductieve) statistiek kan worden nagegaan in hoeverre
verschillen op de afhankelijke variabele tussen de experimentele en controlegroep zijn toe te
schrijven aan toevalsfactoren of aan de systematische werking van de onafhankelijke variabele.
Indien er externe factoren zijn met een effect kan hiermee bij de analyse rekening gehouden
worden door er statistisch voor te corrigeren en zodoende het verstorende effect van deze
variabelen - dat ondanks de randomisatie blijft bestaan - uit te schakelen.
Matchen en homogeniseren
Naast randomiseren zijn matchen en homogeniseren andere toewijzingsprocedures.
- Matchen: gelijkmaken; hiermee wordt geprobeerd de experimentele en de
controlegroep gelijk te maken op een aantal externe bekende kenmerken die mogelijk
invloed kunnen hebben op de afhankelijke variabelen.
Er zijn twee manieren om dat te doen:
1. Precisiecontrole: hierbij probeert men voor elke proefpersoon in de
experimentele groep een proefpersoon te vinden voor de controlegroep die
op de aangegeven variabele gelijk zijn. (paarsgewijs of individueel matchen)
2. Tweede methoden om te matchen is frequentieverdeling of globale controle.
Hierbij wordt ernaar gestreefd om de verdeling van een aantal belangrijke
kenmerken in de experimentele groep en controlegroep aan elkaar gelijk zijn.
3
, - Homogeniseren; Om het eventuele effect van een externe variabele op een
afhankelijke variabele te elimineren , kan met proefpersonen ook zo kiezen dat de
groepen zo homogeen mogelijk op die externe variabele zijn.
Bij homogeniseren en matchen moet men zich beperken tot die externe kenmerken waarvan
bekend is of het vermoeden bestaat dat ze invloed hebben of zouden kunnen hebben op de
afhankelijke variabele. Deze procedure kan gezien worden als aanvulling op randomiseren
maar niet als vervanging.
Gerandomiseerd blokontwerp
Hierbij worden de proefpersonen, voorafgaand aan het eigenlijke experiment, ingedeeld in
homogene categorieën, b.v. mannen en vrouwen, als groepen worden gevormd op basis van
sekse en leeftijd (met de categorie man, vrouw en jong, middelbaar, senior en bejaard)
resulteert dat in acht groepen. Deze groepen worden blokken genoemd.
Er is sprake van een gerandomiseerd blokontwerp als:
1. aan elk blok in beginsel evenveel onderzoekseenheden of proefpersonen worden
toegewezen
2. binnen elk blok evenveel eenheden worden toegewezen aan de experimentele en aan
de controlegroep
3. de toewijzing van de proefpersonen gebeurt op basis van het toeval
Het gerandomiseerd blokontwerp is een vorm tussen precisiecontrole en
frequentieverdelingscontrole. Deze manier van toewijzing van proefpersonen wordt wel
groepsgewijs matchen genoemd.
Opmerking: Het is uiteraard mogelijk om meer experimentele en/of controlegroepen in het
experimenteel ontwerp op te nemen. In principe zijn de toewijzingsprocedures dan dezelfde.
● Replicatie
Replicatieprincipe: in een wetenschappelijk onderzoek kun je (meestal) niet volstaan met een of enkele
experimenten waarin één individu of één paar wordt betrokken, omdat de uitkomst daarvan te veel
afhankelijk kan zijn van de toevallige kenmerken van dat individu of dat paar.
Doel
Het doel van een experimenteel onderzoek is meestal het toetsen van één of meer causale hypothesen, in het
kader van een (fundamenteel) toetsend onderzoek of een (praktijkgericht) evaluatie-onderzoek.
Om de doelstelling van een experimenteel onderzoek te kunnen realiseren moet in sommige gevallen aan bepaalde
toetsingsvoorwaarden worden voldaan. In een laboratorium wordt een kunstmatig omgeving gecreëerd om een causaal
verband tussen een experimentele stimulus of ingreep en een afhankelijke variabele aan te kunnen tonen.
● Causaal verband (nomothetische interpretatie)
Om een causaal verband vast te stellen, moet aan drie voorwaarden voldaan zijn. De drie voorwaarden
houden het volgende
in:
1. Voorwaarde
1: er moet een
statistisch
significante
invloed zijn
van de
onafhankelijke
variabele (X)
op de
afhankelijke
variabele (Y).
4
, 2. Voorwaarde 2: de onafhankelijke variabele (X) moet in de tijd voorafgaan aan de afhankelijke
variabele (Y).
3. Voorwaarde 3: de relatie tussen de onafhankelijke variabele (X) en de afhankelijke variabele
(Y) mag niet spurieus of wel schijnbaar zijn. Dat betekent dat het effect van X op Y niet
verklaard kan worden door een derde, onbekende variabele (Z) die als het ware tussen de
onafhankelijke (X) en afhankelijke (Y) variabele ligt.
Als dat wel zo is, dan verklaart X verschillen in Z, en verklaart Z op zijn beurt verschillen in Y. In
dat geval is er weliswaar een effect van X op Y, maar dat komt omdat er een effect van X op Z
is en een effect van Z op Y. De schijnbare relatie tussen X en Y wordt dan (deels) verklaard
door Z. In het Engels worden dergelijke Zvariabelen ook wel ‘confounds’ of ‘confounding
variables’ genoemd. Z-variabelen zijn storende variabelen die een geldige toetsing van causale
hypothesen verhinderen.
Experimenten voldoen meestal aan bovengenoemde drie voorwaarden, mits ze ‘zuiver’ van opzet zijn.
- Ten aanzien van punt 1 zullen statistische toetsingen – zoals een t‐ of een F‐ toets – aangeven
of er sprake is van een effect van X op Y.
- Wat punt 2 betreft, moet X uiteraard voorafgaan aan Y, wat overigens niet altijd evident is.
- Bij punt 3 over de invloed van Z-variabelen is het essentieel dat respondenten via
toevalsprocedures (randomisatie) aan experimentele condities zijn toegewezen. Correcte
randomisatie voorkomt dat Z‐ variabelen een effect hebben op de afhankelijke variabelen.
Indien er geen mogelijkheid tot randomisatie is, dan is er sprake van een quasi‐ experiment. In quasi‐
experimenten kunnen de storende of buitenexperimentele variabelen, zoals de onderwijzer, als
controlevariabelen opgenomen worden in de statistische analyse van data. Dergelijke controlevariabelen
worden covariaten genoemd.
Figuur 2 geeft de rol van storende of buitenexperimentele Z‐ variabelen en de relatie met valide
toetsingen van causale hypothesen schematisch weer.
- rood: Z-variabelen verstoren de causale relatie tussen X en Y
De Z-variabelen vormen een serieuze bedreiging van de interne validiteit van het experiment,
omdat ze een onbekende, misschien wel systematische invloed op Y uitoefenen.
- groen: Z-variabelen staan wel onder onderzoekscontrole
Er is geen sprake van systematische invloed van de Z-variabelen op Y; Deze invloed kan
onder controle worden gehouden door randomisatie, door a-selectie of door de variabele in de
analyse op te nemen als controlevariabele (covariaat).
5
, Een experiment, en dan met name een zuiver experiment is de meest adequate onderzoeksstrategie om
aan de genoemde voorwaarde te voldoen, omdat:
1. Het statische verband makkelijk is na te gaan door scores op de afhankelijke variabele van de
experimentele en de controlegroep met elkaar te vergelijken.
2. De tijdsvolgorde heeft de onderzoeker in de hand, aangezien hij zelf de experimentele
variabele of conditie ‘toedient’.
3. Door selectie van de proefpersonen in de experimentele en controlegroep via een
toevalsprocedure worden eventuele effecten van externe kenmerken gereduceerd tot
toevalsfouten.
Wanneer is een experiment een adequate onderzoeksstrategie?
(a)Uit de ‘logica’ van het experiment en het doel van een experiment valt te destilleren dat een experiment een
adequate onderzoeksstrategie is voor vragen naar een causaal verband tussen twee (of meer) kenmerken.
(b)Vraagstellingen waarin expliciet of impliciet de manipulatie van een onafhankelijke variabele besloten ligt,
lenen zich voor een experimenteel onderzoek.
(c)Zowel vraagstellingen in fundamenteel onderzoek volgens de empirische cyclus als vraagstellingen in meer
praktijkgericht onderzoek volgens de regulatieve cyclus kunnen aanleiding geven tot het gebruik van een
experiment als onderzoeksstrategie.
vb’en:
- “Leidt X tot Y?”
- Veroorzaakt X Y?”
- Heeft X als effect Y?”
Soorten experimenten
● Laboratorium experiment:
6
, De proefpersonen in de experimentele conditie zijn er zich niet van bewust dat er een controleconditie is.
Het is wel gebruikelijk om na afloop van een experiment de proefpersonen te informeren over de
doelstelling en vraagstelling van het onderzoek.
De onderzoeker kan ook medewerkers inzetten als onderdeel van de experimentele ingreep. Het is
duidelijk dat een onderzoeker bij een laboratoriumexperiment als een film- of toneelregisseur de
uitvoering van een experiment domineert en stuurt, met de controle over wie, wat, hoe en ook waar. De
deelnemers kennen het script niet en worden soms misleid.
Opmerking: Tegenwoordig gebeurt onderzoek vaak met vrijwilligers. Hierbij is het zo (ook zogenoemde
naïeve proefpersonen) dat ze, mede door de vooraf gegeven informatie, ongetwijfeld bepaalde
vermoedens hebben over de bedoeling van een experiment en op grond daarvan bepaalde
verwachtingen als men aan het experiment gaat deelnemen.
● Veldexperiment:
Bij een veldexperiment wordt door de onderzoeker niet een situatie of omgeving gecreëerd maar zoekt
de onderzoeker een geschikte locatie of omgeving uit voor een experiment met de bedoeling bepaald
gedrag uit te lokken. Ook bij een veldexperiment grijpt de onderzoeker bewust in en kan hij controle
houden op de onderzoekssituatie.
Veldexperiment vs veldonderzoek
Tussen een veldexperiment en veldonderzoek zijn er gelijkenissen en verschillen.
Bij een veldexperiment kiest de onderzoeker Bij een veldonderzoek betreedt de onderzoeker
een geschikte locatie met de bedoeling een min of meer blanco de gekozen locatie met de
bepaald gedrag uit te lokken. Hij induceert een bedoeling een bestaande, alledaagse
experimentele stimulus en wil zoveel mogelijk
onderzoekssituatie met gebeurtenissen te
controle houden over de onderzoekssituatie.
bijschrijven en te interpreteren.
a2.Experimentele ontwerpen
OXO-notatiesysteem: Hiermee kunnen verschillende proefopzetten op een overzichtelijke
manier worden weergegeven:
- De ‘O’ staat voor het observeren, vragen of meten van de afhankelijke variabele.
- De ‘Y’ staat voor de afhankelijke variabele.
- De ‘X’ staat voor het ondergaan van de onafhankelijke variabele of de behandeling; ook wel aangeduid
met ‘stimulus’ of ‘treatment’.
- De ‘R’ staat voor gerandomiseerd.
- De ‘t’ staat voor het tijdstip waarop de meting plaatsheeft; aangegeven als bijvoorbeeld t1, t2, t3, t4 en
t5.
Voorbeelden van dit notatiesysteem zie je hieronder...
Zuiver experiment
Zuiver experiment (variant 1 - alleen nameting, met controlegroep)
Soms is een voormeting erg storend omdat mensen vaak in de gaten hebben waar het experiment over gaat. Er
wordt dan gebruik gemaakt van het volgende schema.
tijdstip t1 t2
Experimentele R X O1 Experimentele
groep (groep 1) groep
Controlegroep R O2 Controlegroep
(groep 2)
7
,Opmerkingen:
- Voordeel: Door een voormeting kunnen proefpersonen in de gaten krijgen waar het om gaat in een
experiment hetgeen het effect op de experimentele stimulus kan verdoezelen.
- Nadeel van geen voormeting is dat er geen startscores zijn. Bij een voormeting is er sprake van een
plafondeffect. Minder bezwaarlijk bij een opzet waarbij de experimentele groep de experimentele
stimulus b.v. nieuwe therapie krijgt toegediend.
Zuiver experiment (variant 2 - klassieke experimentele ontwerp/ voor- en nameting, met controlegroep)
Hierbij is de mate van controle op de wie, wat en hoe groot. Een zuiver experiment bevat in ieder geval de
volgende kenmerken:
- Om het effect van ‘X’ te controleren wordt er gebruik gemaakt van twee groepen proefpersonen:
1. Een experimentele groep waarbij ‘X’ wordt gemanipuleerd.
2. Een controlegroep waarbij ‘X’ niet wordt gemanipuleerd.
- De groepen moeten gerandomiseerd zijn samengesteld; ze moeten met elkaar zijn te vergelijken.
Tijdstip
Groep I R O1 X O2 Experimentele groep
Groep II R O3 X O4 Controle groep
Zuiver experiment (variant 3 - Solomon vier-groepenontwerp)
Met de Solomon vier-groepenontwerp is het mogelijk in meer uitgebreide zin uitspraken te doen over de
oorzaken van veranderingen in de afhankelijke variabele.
Tijdstip T1
Groep I R O1 X O2 Experimenteel
Groep II R O3 X O4 Controlegroep
Groep III R X O5 Experimenteel
Groep IV R X O6 Controlegroep
Opmerkingen:
Bij het Solomon vier-groepenontwerp bekijk je het verschil tussen 1 en 2. Als er een verschil bestaat, dan kan je
dat toeschrijven aan de onafhankelijke variabele. Dat is ook zo als er een verschil is te zien tussen groep 3 en 4.
Als de voormeting mensen alert maakt en de resultaten van het experiment verkleuren, dan zie je dat terug in een
verschil tussen groep 3 vergeleken met groep 1, én tussen groep 4 vergeleken met groep 2. We spreken dan
over een interactie-effect tussen de voormeting en de experimentele variabele (onafhankelijke variabele).
● Interactie-effect: De voormeting heeft een indirect effect of een interactie-effect, namelijk een effect op
de invloed van de experimentele stimulus.
De Solomon vier-groepenontwerp heeft de voorkeur boven de andere twee experimentele ontwerpen, alleen kost
het meer tijd en geld om het uit te kunnen voeren. Daardoor kiezen onderzoekers toch vaak voor ontwerpen 1 en
2.
Zuiver experiment (variant 4 - meer experimentele groepen, controleroep)
Het meer experimentele groepenontwerp: Een onderzoeksvraag impliceert vaak onafhankelijke variabelen die
variëren in de mate waarin een experimentele stimulus wordt toegediend. Denk bijvoorbeeld aan de vraag hoe
intensief een therapie moet zijn om te resulteren in een beoogde gedragsverandering. Zie het ontwerp hieronder.
8
, Tijdstip T1
Groep I R O1 X1 O2 Experimentele
groep 1
Groep II R O3 X2 O4 Experimentele
groep 2
Groep III R O5 X3 O6 Experimentele
groep 3
Groep IV R O7 O8 Controlegroep
Noot:
X1 tot en met X3 verwijzen naar een oplopende intensiteit van een onafhankelijke variabele.
Door in dit ontwerp de resultaten van de experimentele groepen bij de nameting met elkaar te vergelijken, kan
nagegaan worden of de verschillen in intensiteit bij de onafhankelijke variabele leiden tot verschillende effecten bij
de afhankelijke variabele.
Quasi-experiment
Quasi-experiment (variant 1 - Voor- en nameting met controlegroep; geen randomisatie)
Lijkt veel op een zuiver experiment ontwerp en komt veel voor in praktijkgericht onderzoek. Hierin wordt er niet
random proefpersonen toegewezen.
Opmerkingen:
- Voordeel is dat een onderzoeker kan aansluiten bij bestaande groepen in een natuurlijke situatie.
Als besloten wordt bij middelbare schoolleerlingen een experiment uit te voeren naar het effect van een
voorlichtingsfilm over asielzoekers kan de onderzoeker zelf bepalen welke klassen de film wel te zien
krijgen en welke klassen niet; manipulatie van de experimentele variabele en random toewijzing van de
experimentele conditie zijn dus mogelijk. Random toewijzing van onderzoekseenheden aan de
experimentele dan wel aan de controlegroep is niet mogelijk; het gaat immers om reeds bestaande
groepen.
- Nadeel: de controle van storende externe factoren is in mindere mate mogelijk.
Opmerking:
De horizontale stippellijnen (zie cursus) in de schema’s geven aan dat groepen 1 en 2 niet zonder meer
uitwisselbaar zijn, doordat randomisatie niet mogelijk is.
Quasi-experiment (variant 2 - Enkelvoudige tijdreeks)
Hierbij worden bij dezelfde onderzoekseenheden op verschillende tijdstippen zowel vóór als na introductie van de
experimentele variabele (onafhankelijke variabele) metingen verricht op de onafhankelijke variabele.
Dit type leent zich goed voor onderzoek bij één enkele eenheid. Denk bijvoorbeeld aan de meting van het effect
van psychotherapie bij één patiënt of aan het effect van een verkeersmaatregel op het aantal ongelukken in de
stad.
Opmerkingen:
9
, - Het voordeel is hier dat de conclusie over het effect van een experimentele stimulus niet gebaseerd
hoeft te worden op één voor- en nameting, maar op een eventuele verandering of variatie in de
metingen die bij dezelfde onderzoekseenheden op verschillende tijdstippen zijn verricht. Zie hieronder.
Quasi-experiment (variant 3 - meervoudige tijdreeks; geen randomisatie)
De meervoudige tijdreeks: Hierbij worden bij zowel een experimentele groep als bij een controlegroep, op
verschillende tijdstippen zowel vóór als na introductie van de experimentele variabele (onafhankelijke variabele),
metingen verricht op de onafhankelijke variabele. Dit geniet de voorkeur omdat hier gebruik wordt gemaakt van
een controlegroep. Zie hieronder.
Bij een enkelvoudige tijdreeks wordt alleen een experimentele groep in het onderzoek betrokken. Daarom is het
bij de meervoudige tijdreeks mogelijk om één van de storende factoren onder controle te krijgen en bij de
enkelvoudige tijdreeks niet.
Pre-experiment
We noemen een ontwerp pre experimenteel als
- er geen enkele of slechts één vergelijkingsbasis is (of een voormeting of een controlegroep)
- er geen gebruik wordt gemaakt van een randomisatieprocedure.
Opmerkingen:
- Voordeel: onderzoeker kan aansluiten bij bestaande ingrepen in een natuurlijke situatie. Er wordt dan
ook veel gebruik gemaakt van pre-experimentele ontwerpen in praktijkgericht onderzoek.
- In vergelijking met quasi-experimentele ontwerpen, is er bij deze ontwerpen nog minder controle op
allerlei storende externe factoren en zijn de mogelijkheden nog geringer om uitspraken te doen over
causale verbanden.
- Wordt ook wel ‘natuurlijke experiment’ of ‘veldexperiment’ genoemd. Hierbij is de mate van controle op
de wie, wat en hoe minimaal.
Voorbeelden
10
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marielaurehendrickx. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.34. You're not tied to anything after your purchase.