Samenvatting verplichte hoofdstukken voor vak jeugdcriminaliteit en interventies van de master criminologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Bevat de volgende hoofdstukken: 1,2,3,5,7,111,13,14,16,17,24,25
Hoofdstuk 1 Jeudcriminaliteit: wetenschap, media en politek
De laatste jaren is er veel aandacht voor jeugdcriminaliteit. In veel landen komt het traditonele
jeugdrecht, wat gericht is op het opvoedend karakter van bemiddeling, onder druk te staan. Kinderen
die met justte in aanraking komen worden niet langer meer gezien als kinderen die hulp en zorg
nodig hebben maar als een maatschappelijke bedreiging. In vele landen (bijv. Engeland en
Nederland) is er paniek dat het de verkeerde kant opgaat met de jeugd en men wilt dat de overheid
ingrijpt. Aangezien de media en politek een toestand van nood onder de jeugd benadrukken, wordt
door het publiek gedacht dat jeugdcriminaliteit actueel is, terwijl jeugdcriminaliteit altjd al aanwezig
is geweest. Jeugdcriminaliteit is alleen tegenwoordig anders gekarakteriseerd en het heef een
aparte plaats binnen de criminologie.
Media en politek
Criminologisch onderzoek laat zien dat populaire beweringen zoals de jeugd die op steeds jongere
leefijd delicten pleegt en dat het aantal jeugdige moordenaars toenemen, op mythen berusten.
Sterker nog, er vindt een afname van jeugdcriminaliteit plaats in de westerse wereld! Het is de
Nederlandse media die enkele biases hebben waardoor er een vertekend beeld ontstaat van de
jeugdcriminaliteit.
- Ten eerste is er een te grote berichtgeving ten opzichte van het daadwerkelijke criminele
gedrag.
- Een tweede bias betref de enorme belangstelling voor ‘high impact crimes’, zoals
straatroven.
- Een derde bias heef te maken met de associate tussen Marokkaanse jeugd en het
fenomeen ‘straaterreur’.
Bronnen
Om over de ontwikkeling van jeugdcriminaliteit iets te kunnen zeggen, moet o.a. gekeken worden
naar cijfers die door de polite worden bijgehouden, zelfrapportages onder jongeren en
slachtoferenquêtes.
- Politecijfers Media en politek baseren hun beweringen op politecijfers en deze geven
inderdaad een stjging van de jeugdcriminaliteit aan. Maar deze cijfers zijn niet representatef
omdat ze worden beïnvloed door de meldingsbereidheid van slachtofers en getuigen, door
beleidsprioriteiten en door een hoge dark number (er kan maar een klein deel van de
gerapporteerde delicten van jongeren worden opgehelderd). Zo hebben bijv. misdrijven die
zichtbaar zijn (straatcriminaliteit) of daders met een negateve prognose (allochtonen) meer
kans om door de polite te worden geregisterd. Ook een verandering in de wetgeving
(meestal als gevolg van maatschappelijke aandacht voor een bepaald fenomeen) beïnvloedt
de procedure. Bovendien moet ook rekening worden gehouden met demografsche factoren
(bijv. een toename van minderjarigen in de totale bevolking). Criminologen spreken dan ook
van ‘wisselende prioriteiten’ en selectviteit van ‘sociale constructe’ van criminaliteit.
- Zelfrapportages zelfrapportages onder jongeren geven een beter beeld van de omvang en
ontwikkeling van jeugdcriminaliteit. De politecijfers zijn niet representatef omdat ze maar
een klein deel van de jongeren registeren. Als men de politecijfers vergelijkt met
zelfrapportages, blijken de cijfers van de polite 6 à 7% van de gepleegde misdaden door
jongeren te registreren. Er is hierom ook sprake van een prestate paradoe: hoe beter de
polite haar werk doet, hoe meer criminaliteit er lijkt te zijn. Er ziten wel enkele beperkingen
aan het gebruik van zelfrapportages:
, Zo kunnen er maar een beperkt aantal delicten worden opgenomen in de
zelfrapportages. Ook zijn niet alle daders makkelijk te bereiken. Verder geef het
geen goed beeld van de ernst van de delicten op bijvoorbeeld de slachtofers.
- Slachtoferenquêtes Een manier om te zorgen dat de ernst van het delict beter zichtbaar
wordt, is om slachtoferenquêtes te gebruiken. Een nadeel van zo’n enquête is dat het
afankelijk is van de meldingsbereidheid van de slachtofers.
Pendelbewegingen in de criminologie
Criminologie kent net als de sociale wetenschappen verschillende paradigma’s die door nieuwe
wetenschappelijke vindingen voortdurend veranderen. Deze ‘pendelbeweging’ hangt samen met
maatschappelijke en politeke veranderingen. Zo kwam na de Tweede Wereldoorlog vanuit de VS
nieuwe theorieën over (jeugd)criminaliteit, waarbij criminaliteit gezien werd als een verstoorde
aanpassing aan de heersende culturele waarden. Negateve socialisateprocessen (zoals peergroup
en school- en woonsituate) kregen veel aandacht. In de jaren 60/70 kwam er kritek op deze
benadering: onderzoek bronnen bleken vertekeningen te vertonen over bepaalde kwetsbare
groepen door selectemechanismes en stereotypering.
In de jaren 80 kwam door de opkomst van een ‘law and order’-beweging en door bewijs voor
gebrekkige efectviteit van behandelprogramma’s (‘nothing works’), een pleidooi om de
geloofwaardigheid en afschrikwekkende karakter van de strafrechtelijke intervente te herstellen.
Maar hiertegenover waren er ook bewegingen die aanbevolen om in opvoedende interventes
rekening te houden met de persoonlijkheid en speciale noden van jeugdigen. In 1987 kwam het
Internatonaal Verdrag voor de Rechten van het iind (recht- en proceswaarborging en sociale
verplichtngen). Tegen het einde van de jaren 80 was er meer aandacht voor sociale achtergronden
van jeugdcriminaliteit en hiermee werd de bindingstheorie van Hirschi populair. Deze theorie draait
om de binding van jongeren met sociale subsystemen zoals het gezin of de school. Deze binding zou
dienen as een sociale vangnet die remmend werkt op jeugddelinquente. Eind jaren 90 was er veel
kritek op polite en justte (onvoldoende waarborging van veiligheid burgers) en een aantal
incidenten kregen veel media-aandacht waardoor een beeld van ‘ernstge jeugddelinquent’
ontstond: een kleine groep jongeren die verantwoordelijk waren voor ernstge misdrijven (er was
geen duidelijke defnitei er werd alleen gesproken van de ‘harde kern’). Er kwam ook meer aandacht
voor de oververtegenwoordiging van allochtone daders. Er was meer vraag naar een efectevere
aanpak door o.a. het ontwikkelen van allerlei ‘evidence-based’ prevente en interventeprogramma’s.
Onderzoek diende de ‘risicofactoren’ te achterhalen die het ontstaan van de ontwikkeling van
jeugdcriminaliteit in de hand werken.
Levensloop
Het ontstaan van crimineel gedrag in de jeugdjaren en het meestal weer vroeg verdwijnen van dit
gedrag heef de aandacht van de criminologen getrokken. Bekend is hierbij de age-crime curve: een
snelle toename van delinquent gedrag onder adolescenten, gevolgd door een daling daarvan aan het
eind van de adolescente of halverwege jongvolwassenheid. Jeugdcriminaliteit is
adolescentencriminaliteit en dit heef door 2 ontwikkelingen veel impact:
In de afgelopen halve eeuw heef zich een ambigue ontwikkeling voortgedaan in het leven
van adolescenten in de rijke, westerse samenleving: jongeren zijn aan de ene kant langer
afankelijk (moeten bijv. langer naar school waardoor ze geen zelfstandig inkomen hebben),
maar aan de andere kant hebben jongeren tegenwoordig meer inspraak. Dit wordt ook wel de
‘maturity gap’ genoemd.
, Er is de laatste jaren veel onderzoeksinteresse voor de adolescente vanuit de psychologie,
psychiatrie, sociologie en pedagogiek wat een golf aan wetenschappelijke vindingen op dit
gebied tot gevolg heef gehad.
Conteet en levensstil
Nieuw is de nadruk op context waarin we de ontwikkeling van de adolescent moeten zien en de
nadruk op de problematsche ontwikkeling. De laatste jaren is er meer besef van het efect van
gebeurtenissen in de omgeving op macroniveau (bijv. het tjdperk waarin jongeren leven), op het
niveau van directe gezinsomgeving (bijv. werkloosheid ouders) en een nóg directere omgeving (bijv.
verslavingen en geweld). Ook is er recent meer aandacht voor levensstjlen en de wisselwerking
hiervan met individuele karaktereigenschappen. De belangstelling voor omgeving is samen met de
belangstelling voor de ontwikkeling op lange termijn (‘life course’ onderzoek) ontstaan. Een
belangrijke conclusie uit de levensloopcriminologie is dat er geen algemene oorzaak is voor het
ontstaan van criminaliteit. Ook het idee dat er een screening mogelijk is voor het achterhalen van
potentële jeugdige delinquenten in een vroeg stadium, neemt af.
De recente ontwikkeling van de kinderpsychopathologie heef ertoe geleid dat er meer oog is voor
verschillende ontwikkelingstrajecten en voor de balans tussen ‘risico-‘ en ‘beschermende factoren’.
De opvoeding van kinderen in moeilijke levensomstandigheden heef geleid tot beter inzicht in de
wisselwerking tussen individu en omgeving en in de rol van veerkracht bij jeugdigen. Wanneer het
echt mis gaat blijken meerdere risicofactoren een rol te spelen. Om een opeenhoping van negateve
factoren goed te doorkomen, is contnuïteit op ten minste één levensdomein (bijv. een goede vriend)
vereist. Dan wordt gesproken van een ‘veilige plaats’. Sommige onderzoekers neigen toch naar
determinisme en wijzen op de complexiteit van de wisselwerking tussen risicofactoren (deze is
moeilijk te voorspellen). Sociologische georiënteerde onderzoekers wijzen op het belang van de
sociale context waarin jeugdcriminaliteit tot stand komt.
De relate met het strafrecht
Door alle ontwikkelingen op het gebied van criminologie, is het belangrijk om jeugdcriminaliteit een
aparte plek te geven binnen dit domein. Een zo’n reden gaat over de karakter van jeugdcriminaliteit.
Criminologen hebben gewezen op de beperkingen van strafrechtelijke defnites. Er zijn vele
pogingen gedaan om alternateve defnites te vinden zodat een strafrechtelijke defnite sterk
selectef werkt en hiermee gedragingen als pesten niet als crimineel gedrag worden gerekend.
Voornamelijk voor jeugdcriminaliteit is dit belangrijk aangezien overlast, hindering en ongepast
gedrag tegenwoordig al als aanleiding voor overheidsingrijpen wordt gezien. Belangriik is dat de
ieugdcriminologie met een goede strafrechteliike defnite ervoor zorgt dat er niet allerlei vormen
van overlast onder ieugdcriminaliteit komen te vallen (zeker omdat er de komende tjd door de
vergrijzing eerder een toe- dan afname zal zijn van het gevoel van onveiligheid).
Hoofdsiuk 2 Een himisiorimisch perspectef op jeugdcrimimiminatimiieimii
Wanneer vanuit historisch perspectef naar jeugdcriminaliteit wordt gekeken, vallen gelijk twee
verschuivingen op:
- Hinderlijk, onaangepast gedrag ‘straatschenderij’ en vechten werd veel minder
gecriminaliseerd. Geweld hoorde er veel meer bij in het straatbeeld, maar ook in de
opvoeding. Het cruciale verschil ligt in de houding van de omgeving (de grote bereidheid van
het publiek tot ingrijpen)
- Een prominentere rol van de overheid en een verandering in het karakter van de
overheidsbemoeienis met jeugdcriminaliteit. Tot begin 20 ste eeuw werden minderjarigen nog
vervolgd voor een gewone rechtbank, als een gewone misdadiger. Hij kon gewone sanctes
, verwachter, weliswaar verminderd naar gelang de leefijd. ond de eeuwwisseling maakte
straf plaats voor opvoeding. In NL werden minderjaren vanaf 1905 bestraf met aparte,
relatef lichte sanctes en procedures. Vanaf 1921 kwamen delinquente minderjarigen in NL
voor een aparte kinderrechter. In België werd het moto zo radicaal opgevat, dat
minderjarigen tot 16 jaar sinds 1912 niet meer gestraf werden.
o Men wilde hiermee zowel kinderen die over de schreef waren gegaan beschermen
tegen de maatschappij als de maatschappij tegen hen. Er kwam een aparte
wetgeving voor kinderen die gericht was op heropvoeding en bescherming. ond
1900 werd niet alleen de bestrafng van jeugdigen veranderd maar kwam er ook een
nieuwe defniiring van ieugddelinuuente. Hierbij heerste voornamelijk de vraag
waar de grens tussen criminaliteit en ongepast en zorgelijk gedrag ligt. De tweede
verschuiving betref de kijk op jeugdcriminaliteit zelf. Zaken als vechtpartjen en
ongepaste gedrag van jeugdigen werden in het begin van de 20ste eeuw een stuk
minder gecriminaliseerd dan in de latere eeuwen.
19e eeuw
In de 19e eeuw is er in de Westerse wereld een sterke toename van zorg en bemoeienis met het kind
zichtbaar, die enerzijds tot stand is gekomen door de verlichte ideeën over de vormbaarheid en
opvoedbaarheid van kinderen en anderzijds door de romantsche ideeën over de kwetsbaarheid van
kinderen. Als gevolg van de verlichte ideeën ontstond klassikale onderwijs en
beschermingsbewegingen tegen uitputende werkdagen, arbeidsomstandigheden en verwaarlozing.
- Sociale enquêtes en criminele statsteken
o Door ofciële enquêtes werden mensen gealarmeerd over de slechte
arbeidsomstandigheden van kinderen en ontstond er vrees voor een slecht verloop
van de ontwikkeling van de jeugdigen. Vanaf de jaren 80 komen dan ook de eerste
weten tegen kinderarbeid tot stand.
o Deze enquêtes speelden ook een belangrijke rol in het beeld dat gevormd werd van
jeugdcriminaliteit doordat ze bijvoorbeeld de leefomstandigheden, gewoontes en
zeden in beeld brachten. De kijk op jeugdcriminaliteit kan samengevat worden met
de slagzin: classes laborieuses – classes dangereuses (Werkende klassen- de
gevaarlijke klassen). Er werd gedacht dat delinquent gedrag onder jeugdigen
verklaard kon worden door een ‘slechte’ milieu. Statsteken gaven tevens een
toenemend beeld van jeugdcriminaliteit aan waardoor jeugdcriminaliteit in de eerste
helf van 19e eeuw een maatschappelijk probleem werd en de politeke agenda ging
bepalen.
o Zowel in Nederland als in België ontstond de behoefe om minder mild te reageren
op sociale overtredingen en minderjarigen minder vrij te spreken van lichte
overtredingen zoals kleine diefstallen. In België ontstond een nieuw tendens:
‘correctonalisering’: een verzachtng van het straflimaat om vrijspraak van kleine
delicten tegen te gaan en vervolging en bestrafng te realiseren. Ook het
gevangenisklimaat baarde zorgen: in die ‘besmetelijke omgeving’ zouden kinderen
alleen maar dieper vallen. Hierdoor werden er aparte jeugdgevangenissen opgericht.
Langzaam resulteerden de ideeën die aan het begin van de 19e eeuw tot stand waren gekomen in
ideeën over een speciale behandeling van jeugddelinquenten.
o Van plateland naar grote stad De aandacht voor hervorming en correcte richte
zich vooral op de slechte gezinsomstandigheden van de armen die van het plateland
naar de grote steden trokken op zoek naar werk. Echter bleek uit Antwerpse
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Wendyyr. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.58. You're not tied to anything after your purchase.