100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
samenvatting methodologie deel 2 $5.88
Add to cart

Summary

samenvatting methodologie deel 2

 21 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Samenvatting van het vak methodologie deel 2 van zowel het kwalitatieve als het kwantitatieve deel. Het vak wordt gegeven in het tweede jaar, in de eerste semester door Prof. Maesschalk en Pleysier. Het is een samenvatting van de lessen, de slides en delen uit de handboeken die gekend moeten zijn.

Preview 4 out of 44  pages

  • February 17, 2024
  • 44
  • 2023/2024
  • Summary
avatar-seller
KWALITATIEF DEEL:

INLEIDING
1. KENMERKEN VAN KWALITATIEF ONDERZOEK
Kenmerken van kwalitatief onderzoek: kenmerken vaak aanwezig, maar niet noodzakelijk allemaal
- Onderzoeksdoelen & -vragen:
 4 doelen: beschrijven, verklaren, verkennen (exploreren) of emanciperen (actie/aanpakken)
 complexe thema’s en/of sociale processen uit dagelijkse werkelijkheid van subjecten centraal
 eerder inductief dan deductief (van data naar theorie) & infra & holistisch
 kwanti: hoeveel, hoe sterk is het verband, in welke mate, impact (ook kwali)
 kwali: hoe beïnvloedt …, hoe beleven …  proces, op welke manier


- Onderzoeksdesign:
 design is flexibel: wordt aangepast in loop van onderzoek (iteratief: herhalen)
 design is gericht op studie in natuurlijke omgeving (ervaring, specifieke context)
 design is gericht op “holistisch” begrijpen van context (gehele context)
 Toch wil men ook bij inductief kwalitatief onderzoek bij algemene uitspraken (theorie) komen


- Dataverzamelingsmethoden:
 uitgebreid gamma aan methode: vaak meerdere methoden in 1 onderzoek
 interviews, documenten, observaties, case-study,…
 vaak intens en/of langdurig contact met het veld (belangrijk voor holistisch beeld)


- Data-analyse:
 eerder teksten en of beelden dan cijfers, maar betekent niet automatisch
 cijfers wel handig voor context te scheppen OF als ppn zelf cijfers gebruikt bij betekenisgeving
 doel analyse = betekenis kennen  analyse is flexibel, weinig gestandaardiseerde procedures
 niet variabelen, maar proces staan centraal


- Rapportage:
 onderzochten worden vaak betrokken bij de lezing van de resultaten
 het handelt ook over de context (citaten, gedetailleerde beschrijving) & rapportering is langer
 expliciet rekening gehouden met de invloed van de onderzoeker


2. GESCHIEDENIS VAN KWALITATIEF ONDERZOEK:
1) De klassieke periode (1900 – 1945)
 Pre-klassiek: reisverslagen
 geen echt wetenschappelijk onderzoek (want gn antwoord onderzoeksvraag, theorie)

 Participerende observatie in de sociologie
 vb. Le play (eind 19e E) casestudies naar arbeidersfamilies in Europa, focus op 1 deel
 sterk beschrijvend, veel gebruik van statistische gegevens

 Participerende observatie in antropologie
 lange observaties van “primitieve volkeren” om inzicht te krijgen in de cultuur
 Malinowski benadrukt belang van veldonderzoek
 kritiek op antropologen nu die zich vooral op secundaire bronnen baseren

,  Max Weber: Verstehen = in diepte begrijpen  niet Erklaren
 Chicago school
 Chicago werd studieobject
 bestuderen van deviante groepen in hun natuurlijke omgeving  Park “get pants dirty”
 introduceert studie van cultuur d.m.v. participerende observatie in de sociologie
 typisch: gevalstudies met grote nadruk op participerende observatie

 Florian Znaniecki
 kwalitatieve analyse van hoofdzakelijk geschreven bronnen
 “analytische inductie”: -vaststellen van causale relaties in kwalitatief onderzoek
 normaal via experimenteel onderzoek vastgesteld
-veel nadruk op de procedure van bewijsvoering
 inductie = van data naar theorie & analytisch = analyseren


2) Verdrukking & vernieuwing (’50 tot ’70)
 Vanaf eind jaren ’40: dominantie van (neo) positivisme en kwantitatieve benaderingen
 veel geloof in gestandaardiseerde surveys
 steeds minder vertrouwen in kwalitatief onderzoek
 door oorsprong in antropologie denkt men kwali bedoeld is voor ideologische vragen
 toch 2 kiemen van vernieuwing: focusgroepen & grounded theory

 Focusgroep:
Ontstaan jaren ’20 – ’30: als alternatief voor soms directieve (sturend) interviewstijl
 tijdens WOII: veel onderzoek door Lazarsfeld & Merton
 tussen WOII en jaren ’80: vooral in de marketing: *motivatie van consumenten
*gespecialiseerde marketingbureau’s
hebben eige databank voor mense

 Grounded theory:
Ontwikkeld om geloofwaardigheid van kwali tegenover kwanti onderzoek te versterken
 inspiratie voor onze manier van analyseren, maar wij werken meer deductief
 kwalitatief onderzoek moet systematischer zijn, zodat het orderlijkere resultaten krijgt
 zeer inductief doordat ze empirie halen uit databanken en dan komen tot theorie

 Glaser & Strauss (1967): the discovery of grounded theory
 Strauss: gevormd in Chicago school: aandacht voor veldwerk om tot theorie te
komen
 Glazer: gevormd in Columbia university, invloed door Lazarsfeld (aandacht systematik

 uitgangspunt: *ontwikkelen van een theorie
*theorie gefundeerd in de empirie
*aandacht voor procedure

 Strauss & Corbin vs. Glaser:
 Glaser: blijft bij grounded theory, veel nadruk op inductie
 Strauss & Corbin: meer open voor deductie

 Recentere stromingen
 Charmaz: constructivistische benadering die nadruk legt op het handelen van individuen
 Clarke: situationele analyse: met kaarten om positie, relaties en verband te visualiseren

, 3) De heropstanding jaren 70 & 80
 Hernieuwende interesse in kwalitatief onderzoek (vb. Birminham school: cultural studies)
 aandacht voor Populaire cultuur, massamedia, subculturen bij jongeren,…
 feministisch geïnspireerd onderzoek & postkolonialisme: aandacht voor etniciteit

 methodologisch:
 veel technieken die als nieuw worden voorgesteld, maar vaak klassieke kwalitatieve
technieken die gekoppeld worden aan nieuw theoretisch kader
 zet zich sterk af tegen de dominantie van kwantitatief onderzoek


4) Postmodernisme en consolidatie
Doorgedreven pluralisme (relativisme)
 onbepaaldheid: geen vaststaande betekenissen, grote verhalen, ideologieën, vaste W&N
 zeer kwalitatief onderzoek, maar radicale visie maakt kwalitatief onderzoek onmogelijk
 geen vaststaande betekenissen: impliceert ook dat er gn bruikbare concepten meer zijn


Consolidatie (= verder bouwen wat al bezig was): aanvaarding kwalitatief onderzoeksmethod
 sterke Angelsaksische grond (vb. Strauss & Corbin: grounded theory, maar met deductie)
(vb. Miles & Huberman: kwantitatief jargon gebruiken
En gebruik van grafische voorstellingen)


3. WELKE ONDERZOEKSVRAGEN:
 Beschrijvend:
 Diepgaand inzicht in leef- en denkwerelden
 Inzicht in processen en betekenissen
 Enkel dit type vragen in het onderzoek voor werkcollege in methodologie 2 en 3

 Verklarend:
 identificeren van causale relaties kan ook in kwalitatief onderzoek
 waarom kent iemand een bepaalde betekenis toe aan iets?
 welke causale mechanismen en processen liggen achter een bepaald verband?

 Explorerend:
 als er nog niet veel bekend is over een bepaald fenomeen
 doe grondige literatuurstudie
 kan beschrijvend (vaak) en verklarend (nieuw onderwerp verklaren = moeilijk) van aard zijn


4. KWALITATIEVE GRONDVORMEN
 Kwalitatieve survey (bevraging zou beter zijn): interviews & focusgroepen
 Participerende observatie
 Gevalstudie: omvat allerhande types van onderzoek
 Inhoudsanalyse: zowel kwantitatieve als kwalitatieve benaderingen

, KWALITATIEVE STEEKPROEFTREKKING

1. DE KWALITATIEVE STEEKPROEF: INLEIDING
Als je 1000 mensen een enquête stuurt, dan kun je met een bepaalde graad van zekerheid, dat
wat gevonden hebt bij die 1000 mensen ook geld voor 11 miljoen Belge (kwantitatief onderzoek)
 wel essentieel: randomiseren (ad random trekking, iedereen evenveel kans, niet biased)

Bij kwalitatief onderzoek kan je geen lotje trek doen:
 aantal zal klein zijn: als je een korps hebt van 300 man en 10 interviews kan doen (te weinig)
 risico: heeft geen zin want geen representativiteit
 risico: sampling van eenheden die geen relevante informatie aanleveren
 hoeft ook niet: het is niet de bedoeling van kwalitatief onderzoek om met een
representatieve steekproef te komen
 geen generalisering naar populatie, maar ontwikkeling van theorie
 Wil niet generaliseren van 10 interviews naar 300 korpsleden (populatie)
 Wil wel veralgemenen van 10 interviews naar theorie taal omzetten (inzicht krijgen)

 DOEL: streven theoretisch/analytisch generalisering: resultaten in algemene taal formuleren


Wie wel: mensen die iet interessant te vertellen hebben = doelgerichte, “purposive” steekproef
 bewust selecteren op kenmerken i.p.v. ze te neutraliseren
 alle relevante aspecten van het onderwerp moeten afgedekt zijn
 binnen de vooropgestelde criteria moet er nog voldoende variatie overblijven
 ook proberen variëren: wie wil ik vergelijken in dit onderzoek, gebruiken het onderwerp
anders, hoe beïnvloedt hun mening hierover het onderzoek (hun meningen vergelijken,…)
 evolueert vaak nog door het onderzoek en staat niet helemaal vast met wie je praat



2. STEEKPROEFMETHODEN:
1) Geen selectie:
 case is bij deze al beslist, heb niet moeten selecteren
Vb. praktijkonderzoek met door opdrachtgever vastgelegde cases
Vb. populatie is klein & kan volledig onderzocht worde: ‘comprehensive sampling’

2) Typische cases:
“normale situatie” in kaart brengen & vooral bij onderzoek in nieuw terrein
De normale personen eerst nemen  niet direct naar de uitbundige of hater gaan
Hoe gaat de gemiddelde/normale/typische mens hierover  outliers vermijden


3) Heterogeniteit of maximale variatie:
Bij onderzoek in reeds onderzocht domeinen, waarbij bijkomende case weinig nieuw oplevert
 na enkele interviewen bij dezelfde soorten mensen, zullen zelfde antwoorde terugkomen
 Variatie op belangrijke ‘onafhankelijke variabelen’
 kwantitatief onderzoek hier relevant: toont belangrijk criteria: onafhankelijk variabelen
 Wat ondanks heterogeniteit toch constant blijft is belangrijk
 Outliers vaak relevant want zij zeggen iets dat anderen niet vertellen
 Zo breed mogelijk zicht
 Vraag hier is “waar is het interessant om te variëren”

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mariekedries. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.88. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53022 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.88  1x  sold
  • (0)
Add to cart
Added