Week 1
Hoofdstuk 1 Ondernemingen en hun functie in de economie
Hoofdstuk 3 Financiële overzichten
Waarom?
Hoofdstuk 1 Waarom? Leerdoelen H1 (pagina 36 tabel 1.2): Niet 1.5 en 1.6.
• - Kan de verschillende rechtsvormen benoemen (1.4);
• - Kan aangeven wat de algemene redenen zijn voor de keuze van een specifieke rechtsvorm (1.4);
• - Kan de in de hand-out genoemde specifieke vastgoed gerelateerde rechtsvormen (cv en fbi)
benoemen in relatie met de hierboven
genoemde redenen.
Hoofdstuk 3 Waarom? Leerdoelen H3:
• Kan een balans, resultatenrekening en liquiditeitenrekening (alleen de directe methode) lezen,
begrijpen, toelichten en opstellen;
• Belangrijke begrippen o.a. voorzieningen, herwaarderingsreserve, EBIT en toelichten en toepassen
in een voorbeeld.
H1 1.4 Rechtsvormen van onderneming
- Ondernemingen met rechtspersoonlijkheid;
- Ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.
Commanditaire vennootschap (CV):
Een CV is een samenwerkingsverband waarbij vennoten op basis van hun inleg participeren. In een
CV wordt voor gezamenlijke rekening en risico belegd in commercieel onroerend goed met als doel
exploitatiewinst te realiseren. De vennoten, oftewel participanten brengen het benodigde eigen
vermogen bijeen aangevuld met een hypothecaire geldlening teneinde het onroerend goed aan te
kunnen schaffen.
,Fiscale beleggingsinstelling (FBI)
Een fiscale beleggingsinstelling is een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap of een
fonds voor gemene rekening, met de volgende eigenschappen:
- Het doel en de feitelijke werkzaamheden bestaan uit het beleggen van vermogen.
- De instelling voldoet aan een aantal voorwaarden. Een belangrijke voorwaarde is dat de
winst binnen 8 maanden na afloop van het boekjaar wordt uitgekeerd aan de
aandeelhouders.
Coöperatie
Een coöperatie (coöperatieve) oefent een bedrijf uit ten behoeve van haar leden. De leden van een
coöperatie doen zaken met hun coöperatie. De aard van dit zakendoen kan verschillend zijn:
- Bij een Productiecoöperatie zijn de leden leverancier van grondstoffen voor het
productieproces. Bij een coöperatieve zuivelfabriek leveren de boeren de melk aan, bij een
suikerfabriek de suikerbieten.
- Bij een inkoopcoöperatie nemen de leden producten van de coöperatie af, zoals pootgoed of
kunstmest
- Bij een coöperatieve bank lenen de leden geld aan en van de bank.
Verschil BV en NV
- Bv’s kennen alleen aandelen op naam, terwijl het bij nv’s ook mogelijk is dat aandelen aan
toonder uitstaan, hetgeen wil zeggen dat ze op juridisch eenvoudige wijze van eigenaar
kunnen wisselen. Beursgenoteerde ondernemingen zijn daarom altijd nv’s.
- In de statuten van een bv kan een blokkeringsclausule worden opgenomen, die beperkingen
oplegt aan de aandeelhouder bij de verkoop van zijn aandelen. Zo kan bijvoorbeeld bepaald
zijn dat de aandeelhouder zijn aandelen eerst ter verkoop moet aanbieden aan zijn
medeaandeelhouders. Bij een nv mag de vrije overdraagbaarheid niet beperkt worden.
- Voor de oprichting van een nv is een minimum beginkapitaal van €45.000 euro vereist, bij de
bv is er geen minimumkapitaal.
H3 Financiële overzichten
Vaste activa: Bewijzen gedurende langere tijd (meer dan een jaar) hun diensten aan de
onderneming. Voorbeelden hiervan zijn: bedrijfsgebouwen, transportmiddelen en beleggingspanden
Vlottende activa: Ontstaan en gaan teniet binnen een jaar. Voorbeelden hiervan zijn: voorraad en
vorderingen.
Verschillen tussen eigen en vreemd vermogen: Tabel 3.1 in het boek.
Eigen vermogen Vreemd vermogen
Ter beschikking gesteld door: Eigenaar Schuldeisers (bank)
Duur terbeschikkingstelling: Onbepaalde tijd Tijdelijk
Vergoeding: Afhankelijk van de winst Normaliter vast (rente)
Karakter: Risicodragend Risicomijdend
Afschrijvingen
Om de jaarlijkse afschrijving te kunnen bepalen, dient een schatting te worden gemaakt van de
levensduur en van de eventuele restwaarde, en moet een afschrijvingsmethode worden gekozen. Er
zijn een aantal verschillende afschrijvingsmethodes:
- Lineaire afschrijving; Elk jaar hetzelfde bedrag dat wordt afgeschreven
- Degressieve afschrijving: kan gebruikt worden als het productiemiddel in de eerste jaren
meer nut oplevert dan in latere jaren. Dit zorgt ervoor dat de afschrijvingen in de beginjaren
hoger zijn dan in de latere jaren.
, Degressieve afschrijving
Deze kent twee methoden om dit te bereiken: (zie voorbeelden in het boek)
- Sum-of-the-years-digitsmethode; waarbij de jaarlijkse afschrijving bepaald wordt door een
afnemende wegingsfactor, namelijk de resterende levensduur in jaren.
- Boekwaardemethode, waarbij een vast percentage van de boekwaarde wordt afgeschreven.
H3 3.1 Investering en financiering
De balans: overzicht van bezittingen en vermogen
• Bezittingen (activa/ debet, debiteuren/ investeringen/ kapitaalstructuur)
• Vermogen(passiva/ credit, crediteuren / financieringen/ vermogensstructuur)
Waarderingsgrondslag: Is de basis waarop een waardeoordeel wordt uitgesproken, bijvoorbeeld de
waardering van een balanspost.
Twee bijzonderheden:
1. Herwaarderingsreserve
Een herwaarderingsreserve is een term waarmee wordt aangeduid dat bepaalde activa van een
onderneming of instelling in waarde zijn gestegen, waardoor er een reserve van financiële middelen
is ontstaan.
Een toename van de herwaarderingsreserve houdt in dat het eigen vermogen van de onderneming
stijgt. Anderzijds kunnen activa ook in waarde dalen. De boekwaarde moet in dat geval negatief
worden bijgesteld. Men spreekt in dat geval ook wel van een negatieve herwaarderingsreserve.
2. Voorzieningen
Mogelijk toekomstige verplichtingen die zich als gevolg van de bedrijfsuitoefening in het afgelopen
jaar kunne voordoen.
Een voorbeeld
Wanneer mag je een voorziening maken? Met redelijke zekerheid een eenmalige toekomstige
uitgave.
• Onderhoudsvoorziening. 100.000,-- 1 x in de 10 jaar.
Jaar 1: boeking?
+ 10.000 Voorziening
- 10.000 Eigen Vermogen
Deze boeking 10 jaar lang.
Einde jaar 10 boeking?
- 100.000,-- Voorziening
- 100.000 Liq middelen
Voorzieningen eigen vermogen? Of vreemd vermogen?
A. Vreemd vermogen bij continuïteit van de onderneming.
B. Eigen vermogen bij faillissement. Pas op niet alle voorzieningen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller wesselrensen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.03. You're not tied to anything after your purchase.