100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Inleiding in de Psychologie deel II, Hs 9-17 (P. Gray & D. Bjorklund) $6.95
Add to cart

Summary

Samenvatting Inleiding in de Psychologie deel II, Hs 9-17 (P. Gray & D. Bjorklund)

18 reviews
 524 views  37 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Complete NL samenvatting van deel II van het boek Psychology van P. Gray & D. Bjorklund (7e editie). Ik had een 8 voor mijn tentamen voor zowel deel I als deel II. De samenvatting is zeer compleet (incl. extra tabellen etc.), overzichtelijk en bondig geschreven, zodat je het boek niet meer nodig h...

[Show more]
Last document update: 5 year ago

Preview 10 out of 35  pages

  • No
  • H9-h17
  • September 9, 2018
  • January 31, 2019
  • 35
  • 2018/2019
  • Summary

18  reviews

review-writer-avatar

By: tivfenie • 1 year ago

review-writer-avatar

By: amybakker98 • 4 year ago

review-writer-avatar

By: rroudt • 4 year ago

review-writer-avatar

By: evelieneterbraake-korporaal • 4 year ago

reply-writer-avatar

By: JaneLang • 4 year ago

Translated by Google

Thank you for your review and success with your exam!

review-writer-avatar

By: yvonligtermoet • 4 year ago

review-writer-avatar

By: sophienasveld • 5 year ago

review-writer-avatar

By: diwatson95 • 5 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
Inleiding in de Psychologie (P. Gray & D. Bjorklund) deel II, Hs 9 t/m Hs 17

Hoofdstuk 9 – Geheugen en aandacht
Geheugen = alle informatie in iemands hoofd en vermogen om die informatie op te slaan en terug te halen.

Aandacht = ervaren van eigen mentale processen en anderen kunnen rapporteren daarover (filter voor geheugen)

3 soorten geheugenopslag (geheugenmodel):

Sensorische input ↓
Zintuigelijk geheugen → Grote capaciteit, bewust en onbewust (onbewuste info
vergeet je snel), analyseren op relevantie (= pre-
attentive processing).
Tijd: visuele info na 1 seconde, geluid na paar seconden
Aandacht ↓ (Attention Gate)
Korte termijngeheugen (werkgeheugen) → Gelimiteerde kleine capaciteit (maar 7+ of -2 = 5 tot 9
dingen tegelijk), bewust, actief.
(info uit zintuigelijk geheugen of lange Ongeoefende info is snel vergeten.
termijngeheugen) Duur: kort, soms maar paar seconden
↓ Coderen of terughalen ↑
Lange termijngeheugen → Ongelimiteerd grote capaciteit, onbewust, passief.
Sommige info raak je kwijt
Duur: lang
.
• Zintuigelijk geheugen: onbewust en bewust. Elke zintuig heeft eigen sensorisch geheugen (alleen zien en
horen zijn onderzocht). Info wordt heel kort vastgehouden en geanalyseerd op
relevantie (onbewust) en wel/ niet doorgestuurd naar werkgeheugen.

Bij aandacht voor input → info naar werk geheugen

• Korte termijn of werk-geheugen: bewuste gedachteverwerking. Informatie van sensorisch geheugen maar
ook terug van lange termijngeheugen! Kleine capaciteit tegelijkertijd (door oefening
vergroten), maar over periode kan het veel zijn.

Zintuigelijk geheugen en lange termijngeheugen zorgen voor ´continuous flow´ van bewustzijn.

• Lange termijngeheugen: opslagplaats voor informatie. Grote capaciteit, veel onbewust, passief (soort
boekenkast). Info kan terug gehaald worden naar werkgeheugen.

Controlleprocessen van geheugen: nodig om informatie te verplaatsen in geheugen en prestatie van
geheugen te verbeteren.

 Aandacht: 'flow' van sensorisch geheugen naar werkgeheugen ~ soort filter
voor werkgeheugen omdat de capaciteit van werkgeheugen klein is.
 Codering: verplaatsing info naar langetermijn geheugen. Soms bewust (bij leren),
meestal onbewust als bij-effect van interesse.
 Terughalen: verplaatsing info van langetermijn naar kortetermijn geheugen (herinneren).
Bewust of onbewust.

Elk proces vergt capaciteit van geheugen! Cognitieve processen, moeilijke taken → meer glucose gebruik

Cognitieve processen te verdelen in contiuum:
– Effortful processen: veel inspanning nodig = bewust, verstoord andere processen, verbeteren door
oefening, beinvloed door individuele capaciteiten als intelligentie, motivatie
– Automatische processen: weinig inspanning = zonder intentie, onbewust, verstoord geen andere
processen, verbeterd niet door oefening, niet beinvloed door individuele capaciteiten als intelligentie.

Aandacht helpt ons met 2 concurrerende behoeftes: – focussen op onze taak (zonder afleiding).
– signaleren als er iets dringender is zoals gevaar.




Pagina 1 van 35 ©JaneL

,Pre-attentive processing = analyseren op relevantie van alle sensorische input in zintuigelijk geheugen
(onbewust, in 'attention gate'). Gebeurt automatisch en soms plichtmatig (Stroop).
Door pre-attentive processing kan onbewuste sensorische info ons bewustzijn en gedrag veranderen!

Top-down Control = geselecteerde info die door Gate naar werkgeheugen gaat → feedback terug van
werkgeheugen via top-down control naar Gate (feedback is nodig voor pre-attentive
processing om info te kunnen vergelijken en checken op relevantie!)

Cocktail-party fenomeen = bewijs voor selectief luisteren (dus aandacht) → mensen kunen dit goed als er
fysiek verschil is tussen stemmen (bijv. pitch levels of lokatie).

Rock en Gutman: mensen herkennen wel het figuur in kleur die ze volgen, niet van de kleur die ze niet
volgen. Selectief kijken → makkelijker voor mensen dan selectief horen.

We herkennen wel fysieke kenmerken van stimuli die niet onze aandacht hebben, maar niet de betekenis.

Simons & Chabris: tellen witte t-shirts basketball → Gorilla. Verklaring: Inattentional blindness

Kunnen verschuiven van onze aandacht belangrijk voor overleving. Mogelijk doordat we ons sensorisch geheugen
een stukje kunnen 'terugspoelen' = terughalen van wat we moment daarvoor hebben gehoord of gezien (pre-
attentive processing nodig voor betekenis!).

Sensorisch geheugen verdeeld in horen en zien:
 Echoisch geheugen (horen) → echo = korte flard van geluid, vervliegt binnen 10 seconden
 Iconisch geheugen (zien) → icon

Aandachtscapaciteit is beperkt (weinig info komt door Gate) → kan vergroot worden door bijv. videogaming.
Let op: is niet hetzelfde als multi-tasking (verkleind nl. effectiviteit)!

Geheugenmodel verklaart echter niet hoe sensorische input onbewust gedrag en bewuste gedachte kunnen
veranderen. Dit gebeurt bijv. door deze vormen van pre-attentive processing:

 Priming = activeren van lange termijn geheugen na onbewuste sensorische input. Bijv. eend in boom
 Stroop Inference effect = plichtmatig verwerken van stimuli. Bijv de kleur van een woord benoemen
→ we kunnen het niet laten toch het woord te lezen.

3 Conclusies t.a.v. Pre-attentive processing:

1. Ook stimuli die geen aandacht hebben activeren sensorische gebieden in brein: met name in
primaire sensorisch gebied van cerebrale cortex

2. Aandacht vergroot activiteit in 'taak relevante' hersengebieden + verlagen in niet-relevante gebieden

3. Neurale mechanismen in anterior (voorgaande) delen Cortex verantwoordelijkheid voor controleren
aandacht: frontaalkwab + voorgaande delen van temporaalkwab en parietaalkwab

Spatial neglect = door hersenschade aan 1 kant niet kunnen zien → als schade links is, zie je rechts niet.

Aandacht → meer hersengebieden analyseren die specifieke stimuli (minder andere stimuli).
Hoe meer neurale activiteit een stimulus produceert → groter de kans dat we die bewust ervaren.

Werkgeheugen: proces van opslaan en transformeren van informatie van het werk-geheugen. Centrum van
bewustzijn, gedachten en perceptie.

Baddeley = werkgeheugen bestaat uit 3 gedeeltes die samenwerken:

1. Fonologische lus: verbale info, short term memory span: meestal max. 7 digits/ woorden,
afhankelijk van hoe snel iemand items kan uitspreken, vaak 2 sec. Zie verschil taal

2. Visuo-spatiële kladblok: visuele en ruimtelijke info

3. Centrale executieve systeem: coordineren van mentale activiteiten, halen van nieuwe info uit
zintuigelijk geheugen en langetermijn geheugen.

Pagina 2 van 35 ©JaneL

,Capaciteit werkgeheugen (span): gemiddelde volwassene kan 5 tot 9 dingen tegelijk actief in werkgeheugen
hebben. Capaciteit vergroot gedurende jeugd, verminderd bij ouderdom.

Capaciteit werkgeheugen (working memory span) is altijd 2 items minder dan capaciteit geheugen (memory span)!
→ indicator voor cognitieve prestaties, IQ etc.

Autorijden + cellphone experiment: beide taken vergen deel van werk-geheugen! (ook al zijn het automatische
vaardigheden). Ook inattentional blindness speelt rol. Anders met medepassagier → ervaart rit hetzelfde,
dus gesprek loopt synchroom met autorit.

Executieve Functies (uitvoerende) = proces van informatie-verwerkingsmechanisme van o.a. werkge-
heugen dat zorgt voor planning, reguleren gedrag en uitvoeren van complexe taken
(Cognitief psychologen). Executieve Functies kunnen getraind worden.
Meertaligen > betere ontwikkelde Executieve Functies dan Monolinguals.

Prefrontale cortex = controlecentrum voor Executive Functies. Bij schade; problemen met plannen,
beslissingen nemen, emoties reguleren, remmen gedachtes en gedrag. Bijv. Phineas Gage, ADHD

Executieve Functies belangrijk voor evolutie tot brein vd moderne mens!

3 Onderdelen Executieve Functies:
1. Updating (werk-geheugen): monitoren of snel toevoegen/verwijderen inhoud werk-geheugen.
2. Switching: wisselen tussen verschillende taken of mind sets (flexibel)
3. Inhibition (remmen): voorkomen van cognitieve reactie of weghouden van ongewenste info uit mind
(zie ook Stroopeffect)

4 Conclusies Executive Functies (Miyake & Friedman):
1. Eenheid en diversiteit: alle 3 onderdelen (zie boven) correleren met elkaar, als je goed bent in
updating ben je vaak ook goed in switching of inhibition
2. Genetische component: erfelijkheid voor Executive Functies groter dan bij IQ of persoonlijkheid
3. Voorspelbaar a.h.v. klinische en maatschappelijke indicaties: bijv. ADHD → lagere inhibition.
Gedragsproblemen, zelf-discipline indicator voor functioneren Executieve Functies.
4. Stabiele ontwikkeling: kind met goede Executive functies → scoort hoog op functies als volwassene

(Lange-termijn) Geheugen = alle opgeslagen info in het brein en het vermogen om die info op te slaan en
terug te halen.

Tulving:
– Expliciet geheugen → – Episodisch geheugen
Geheugen → verklarend, bewuste gedachte eigen ervaringen = autonoetic (zelfbewust),
ook wel declarative memory verleden.
Niet verbonden aan context. – Semantisch geheugen
Kunnen ook vrijwillig buiten de originele Algemene info: betekenis woorden, feiten,
context opgeroepen worden (flexibel) alg. kennis = noetic (weten/bewust)
– Impliciet geheugen → – Klassieke conditionering effecten
kan niet omschreven worden (non-verbaal) geconditioneerde emotionele reacties
= anoetic (onbewust), nondeclarative memory
Vaak verbonden aan bepaalde context – Proceduraal geheugen
motorische vaardigheden, gewoonte

Laat effect automatisch zien binnen – Priming
context van bepaalde stimuli, problemen, impliciete activatie v concept in lange-
taken termijn geheugen

 Episodisch geheugen: eigen ervaringen = autoneutic (zelfbewust) instabiel en minder vast dan
semantisch geheugen. Sommige herinneringen vergeten we na verloop van tijd,
maar onthouden wel de opgedane kennis ervan.
 Semantisch geheugen: algemene kennis, niet verbonden aan persoonlijke ervaring/episode (dus
bijv. ook geboortedatum!). = noetic (weten)

 Proceduraal geheugen: motorische vaardigheden, gewoontes. Vb Artifical Grammars (Frensch,
Ruger): letters in juiste volgorde zonder uitleg X-....


Pagina 3 van 35 ©JaneL

,  Priming: helpt ons om gedachtestroom logisch te laten lopen. Bij zien van object wordt dat deel van
semantisch geheugen geactiveerd → makkelijker terug te halen naar werkgeheugen.

Spreading-activation model (Collins, Loftus): m.b.v. mentale associaties onthou je informatie. Door activering
van 1 concept → activeer je nabijgelegen concepten in het netwerk. Bijv. kers →
rood → brandweer. Is verklaring voor Priming. Hoe korter de link → sterkere associatie (=
grotere overlap van circuits in Cerebrale Cortex). Grotere afstand verkleind activatie.

Case of H.M. (Henry Molaison): delen temporaalkwab, limbisch systeem (Hippocampus) aan beide zijde
verwijderd (temporal lobe amnesia) → kon geen nieuwe expliciete lange termijn
herinneringen meer opslaan. Herinnert zich wel alles van voor zijn operatie, maar nieuwe
ervaringen vergat hij op het moment dat zijn aandacht naar iets anders ging.

Nieuwe info (gezond brein) → verhoogde activiteit temporaalkwab en Hippocampus.
Hippocampus → essentieel voor opslaan episodisch langetermijn geheugen.

Patienten met problemen expliciet geheugen → vaak normale score bij impliciete geheugentests!
Patienten met lichte vorm Amnesia → vaak meer gebrek in episodisch geheugen dan semantisch!

Ontwikkelings amnesie = bilaterale schade Hippocampus (niet daar buiten) bij geboorte → ernstige
problemen episodisch geheugen. Kunnen normaal praten, lezen etc. maar niet
herinneren wat er een uur geleden is gebeurt.

 Hippocampus centrale rol voor episodisch geheugen, niet semantisch geheugen!
 Patienten met problemen semantisch geheugen hebben niet alleen schade Hippocampus, maar ook
temporaalkwab
 Kinderen vergaren eerste 4 jr enorm veel semantisch geheugen, weinig/geen episodisch geheugen!
 Episodisch geheugen ontwikkelt zich langzamer dan semantisch geheugen bij kinderen

Infantiele amnesie = slecht episodisch geheugen bij jonge kinderen (0-4 jr). Verklaringen:
 beperkte verbale capaciteit bij jonge kinderen (Simcock, Hayne)
 langzamere ontwikkeling van Prefrontale Cortex bij kinderen
 nog geen ontwikkeld zelfbeeld.

Prefrontale Cortex → bij kinderen + oude mensen niet optimaal → meer probleem met episodisch
dan semantisch geheugen.

2 Verschillende vormen van repeteren (onthouden):
 Maintenance rehearsal = informatie lang in werk-geheugen houden

 Encoding rehearsal = coderen informatie naar lange-termijn geheugen. Door:
 elaboreren; dieper overdenken, linken info
 organiseren; chunking, hierarchisch organiseren
 visualiseren; visuele herinnering toevoegen aan verbale + chunking + Mental Walk

Elaborative rehearsal: onthouden door het te verbinden aan bestaande info in lange-termijn geheugen. Bijv.
Stalagtieten hangen. Belangrijk voor leren!

Chunking = aantal items in kortetermijn geheugen vergroten door een groep items te onthouden als 1 item.
Bijv. tv-tas i.p.v: Texel, Vlieland, Terschelling etc. Vorm van organiseren, daardoor
makkelijker te encoderen naar lange-termijn geheugen.

Lange-termijn-werkgeheugen = professioneel geheugen van bijv. schakers of andere specialisten. Info in lange-
termijn dat makkelijk terug te halen is naar werk-geheugen tijdens oplossen van probleem. Mogelijk door
Chunking, dus linken aan bestaande info in lange-termijn geheugen.

Mental Walk = onthouden door een mentale route te visualiseren en items te linken aan lokaties op de route.

Anterograde amnesie = geen nieuwe lange termijnherinneringen vormen (na beschadiging).

Retrograde amnesie = geheugenverlies van eerdere termijngeheugen. Vaak eerder bij gebeurtenissen van kort
geleden (bijv. vlak voor de beschadiging).


Pagina 4 van 35 ©JaneL

,Informatie na verloop van tijd in 2 fases opgeslagen in lange-termijn geheugen:
 Labiel: 1e fase, info is instabiel en makkelijk verstoord, neurale verbindingen Hippocampus
 Stabiel: 2e fase, hergecodeerd naar stabiele vorm (= Consolidatie) of vergeten, neurale
verbindingen Cerebrale Cortex (zonder hippocampus).

Consolidatie = proces van hercoderen van labiele informatie → stabiele vorm in lange-termijn geheugen.

Langetermijn geheugen is dynamisch: elke keer als herinnering wordt opgehaald → tijdelijk naar labiele fase, kan
hier worden gemodificeerd (versterkt/verzwakt/aangepast) → geconsolideerd naar stabiele vorm.
Functie: opruimen overbodige info, bijv. onnodig om te onthouden waar je 's ochtend auto hebt geparkeerd.

Slapen (slow-wave, non-REM): helpt om geleerde info te consolideren + verbetert kwaliteit. Hippocampus
activeert geheugenspoor → consolidatie. Slaap na training → beter inzicht
(zie experiment wiskundesommen).

Associaties = manier waarop info in lange-termijn geheugen is opgeslagen. Netwerk van associaties die met
elkaar verbonden zijn.

Stimulus (retrieval cue)→ activering associatie → verbonden associaties tijdelijk geactiveerd of primed

Retrieval Cue = Stimulus of gedachte die een andere gedachte primed (ontdekt via gedragswetenschap).
Kan bijv. ook omgeving of bepaalde context zijn!

Association by Contiguïteit (Aristoteles) = zaken met elkaar associeren als je ze samen ziet.

Association by Similarity = zaken met elkaar associeren door gemeenschappelijke overeenkomsten.

William James: similarity is afgeleide van associatie by contiguiteit → metafysisch denken van de mens

Appel → Rood (= contiguiteit) → Roos (= contiguiteit)
Appel → Roos (= similarity)
Dus hoe meer mentale associaties je maakt → beter info terughalen!

Construeren van herinneringen door:

Vervorming van herinneringen (distortion) = herinneringen vaak fragmenten, zelf invullen van gaten met onze eigen
'logische' gedachte. Herinnering is dus meer reconstructie uit verschillende 'bronnen'.

Schema theorie (Bartlett) = Iemands gegeneraliseerde concept van dingen, gevormd door bijv. cultuur. Bijv.
herkennen van een woonkamer door objecten.

Schema's helpen ons dingen herkennen en te labelen + beïnvloeden manier waarop we dingen onthouden.

Script = Serie gebeurtenissen in tijdsvolgorde. Bijv. verjaardag.

Schema's + scripts vertegenwoordigen onze algemene kennis en overtuiging. Beinvloeden coderen + terughalen
geheugen. Ondersteunen geheugen, maar kunnen het ook vervormen!

Valse ooggetuigen = Herconstructie van geheugen na codering door suggestie en/of aanmoediging (door
bijv. gebruik van suggestieve woorden)

Valse jeugdherinneringen = door suggestie of verbeelding. Kinderen nog gevoeliger voor verbeelding.

Oorzaken vals geheugen: – Bron verwarring: mixen van eigen ervaring, met andere gebeurtenissen/verhalen
– Sociale druk speelt ook grote rol (druk door ondervrager)

Retrospectief geheugen = gebeurtenissen uit het verleden
Prospectief geheugen = onthouden dat je iets gaat doen = Episodisch geheugen.

2 soorten prospectief geheugen:
 Event-based: onthouden bepaalde actie, bijv. straks boodschap doen.
 Time-based: onthouden dat je iets na bepaalde tijd doet, bijv. binnen 10 min mailen
Retrospectief + Prospectief: slecht bij kinderen, ontwikkelt zich bij volwassene, neemt af bij ouderdom

Pagina 5 van 35 ©JaneL

,3 Fases Prospectief geheugen:
1. Intentie vormen; bijv. op terugweg melk kopen
2. Uitvoeren intentie; bijv. de melk daadwerkelijk kopen
3. Switchen naar lopende taak; bijv. naar huis rijden

Prospectief geheugen mogelijk door Executieve functies: plannen, reguleren denken + gedrag, switchen (allemaal
cognitief) → neemt ruimte in Werk-geheugen! Vereist ook zelfbewustzijn = autonoetic (jezelf in de toekomst kunnen
plaatsen), ook wel Episodic Future Thougt


___________________________

Hoofdstuk 10 – Intelligentie en redenering
Dual-processing theory = mens hanteert 2 manieren (intuïtief) om problemen op te lossen:

 Fast; automatisch, onbewust en intuitief, niet te trainen (zie automatisch proces). Bijv. 2+2=?
Vaak lastig om 'Snelle' systeem te negeren → zie Stroop-effect of visuele illusies. Beïnvloedt
dus ook hoe we met problemen omgaan. Snelle systeem komt ook bij dieren voor.

 Slow ; inspannend, bewust en opzettelijk, verbeterd door oefening (zie effortful proces). Is ook
beredeneren en algemeen intellect, uniek voor de Mens.

2 Soorten van Redeneren (William James), identificeren van overeenkomsten:

– Analogie = overeenkomsten tussen situaties, dingen of gebeurtenissen die voor de rest van elkaar verschillen. In
de psychologie: overeenkomsten in gedrag, functie of relatie. Basis voor wetenschappelijke
theoriën. Worden gebruikt in politiek, rechtspraak en bij tests.

Miller Analogy Test = woordbetekenissentest: PLANE is to AIR as BOAT is to ….
Raven's Progressive Matrixes test = visuele patronen aanvullen → meten vloeibare IQ

Bij duidelijk zichtbare overeenkomsten → Snel denken, bij moeilijkere Slow → samenhang met
Executieve functies!

– Inductie = nieuwe stellingen halen uit observaties of feiten ~ Hypotheseconstructie. Inductie eigenlijk redeneren
o.b.v. analogieën (gevolgtrekking doen n.a.v. meerdere overeenkomsten). Verschil met analogie is
dat zaken op meerdere fronten overeenkomen!

Wetenschappelijk redeneren = vorm van inductie. Kan bij sommigen worden getraind. Hoog niveau
metacognition (reflecteren o.b.v. kennis) voor nodig.

3 Systematische vooroordelen (Bias) bij inductief redeneren:
 Availability bias (toegankelijkheid): sterk richten op informatie die makkelijk toegankelijk is. Kan oorzaak
zijn foute diagnoses huisartsen.
 Confirmatiebias: geneigd om alleen te richten op info die onze hypotheses bevestigen. Kan ook oorzaak
zijn foute diagnoses. Hypotheses kunnen nooit bewezen worden!
 Predictable-world-bias: zo gericht op orde en regelmaat dat we dingen zien die er niet zijn, doordat we op
willekeurige zaken inductief gaan redeneren. Bijv. bijgeloof of niet-bestaande patronen.

Dobbelspel: maximizing door te anticiperen op kansberekening. Meesten
doen matching = keuze aanpassen aan verwachte resultaat.

Deductie = tot logische conclusie komen doordat je bepaalde aannames voor waar aanneemt. Top-down.
Bijvoorbeeld wiskunde → slow

Syllogisme: grote aanname + kleine aanname combineren om te concluderen of iets klopt of niet.
Is vorm van deductie. Bijv.: all chefs are violinists, Mary is a chef....

Jean Piaget: kinderen > 13 jr deductie door toepassing abstracte, logische principes. Niet waar!; onderzoek toont
aan dat we beter problemen oplossen in concrete termen dan abstracte → deductie door reflecteren van
onze praktische kennis i.p.v. toepassen logische wetten.


Pagina 6 van 35 ©JaneL

, Bias: we gebruiken eerder (ervaren) kennis ipv logica + we denken eerder inductief dan deductief!

Wason's selectietaak: welke kaarten omdraaien om hypothese te bevestigen? Deductief denken nodig! = lastig

Deontic Reasoning = redeneren over wat men mag, moet en hoort te doen (sociale regels). Zelfs kinderen kunnen
dit makkelijker dan descriptief of indicatief redeneren (o.b.v. feiten). Variant op Wason's
selectietaak door Tooby en Cosmides o.b.v. alcohol → is makkelijker

Inzichtproblemen = problemen die moeilijk op te lossen zijn totdat je ze van een ander perspectief bekijkt. Vaak
combinatie van inductie en deductie nodig. Grote rol 'Fast' thinking zonder werkgeheugen! (bijv.
door priming).

Lastig door Functional fixedness = onvermogen om voor object andere functie dan normaal te bedenken.

Design stance = objecten gemaakt voor bepaalde functie → adaptatie vd mens (zie experiment lepel).
Apen zijn hier flexibel in, maar daardoor minder efficient in gebruik van bekend voorwerp.

Beter in inzichtproblemen (minder goed in syllogismes) → meer creatief
Beter in deductie → meer werk-geheugen capaciteit

Oplossing inzichtproblemen:
 Incubation period = probleem even loslaten en iets anders doen → faciliteert inzicht doordat info in brein
onbewust wordt gereorganiseerd. Geen deductie want is Slow, bewust, effortful.
 Happy mind → beter in inzichtproblemen oplossen, eigenlijk speelsheid → leren + creativiteit

Verbreden-en-bouwentheorie (Frederickson) = Positieve emoties verbreeden je perceptie, gedachten en
creativiteit. Negatieve emoties vernauwen en focussen op emotie-opwekkende object.

Verschillen tussen culturen:
 Westers → Abstract. Ordenen op basis van taxonomie (= indelen in groepen). Kijken naar individuele
kenmerken.
 Niet-Westers (ongeschoold) → Praktisch, functioneel. Ordenen naar functie. Kijken naar geheel.

 Aziaten → onthouden hele scene (geheel, holistisch) met de relaties daarin (geïntegreerde vis)
 Amerikanen → focus op belangrijkste individuele objecten, aparte entiteiten los van de achtergrond

Jonge kinderen hebben holistische kijk, va. 6 jr vormen cultuurverschillen.
Va. 6 jaar: Aziatische kinderen → verdelen hun aandacht, Amerikaanse → focussen aandacht
Niet genetisch! Oorzaak waarschijnlijk Griekse filosofie versus Confuciaanse basis.

Intelligentie = Vermogen om te redeneren, problemen oplossen en nieuwe kennis vergaren. Herinneringen en
ervaringen zorgen ervoor dat we overeenkomsten kunnen zien.

Galton: grondlegger intelligentietest en idee dat intelligentie erfelijk is. Onderzocht verband tussen basic
zintuigelijke en cognitieve vaardigheden. Grondlegger van correlatie met cognitieve vaardigheid en IQ:
Inspection Time (tijd benodigd om stimuli in je op te nemen) en IQ, dus snelheid is ook factor IQ!

Binet: intelligentie verzameling mentale vermogens van hogere orde en wordt gevormd door interactie met
omgeving. Verschil met Galton's ideeen.

Binet-Simon intelligence scale (1905) = Model voor onze moderne intelligentietesten. Test was gericht op
vaardigheden die nodig zijn voor schoolwerk. Herziende versie: Stanford-Binet scale. Eerste veelgebruikte
test in VS.

Wechsler test = Wordt nu gebruikt. Is ingedeeld in verbale subtests en prestatietests. Geeft een IQ-score:
gestandaardiseerde maat, waarbij 100 gemiddelde is. Bij kinderen -> vergelijken met scores van
leeftijdsgenoten. Is valide: correleert met schoolprestaties (maar ook gezondheid en levensverwachting).
IQ groeit, en dan met name op vloeiende intelligentie. Komt door culturele veranderingen.

WAIS-IV: volwassenen (Wechsler Adult Intelligence Scale)
WISC-IV: kinderen 7 – 16 jr (Wechsler Intelligence Scale for Children)
WPPSI-IV: kinderen 2-7 jr (Primary Scale of Intelligence)


Pagina 7 van 35 ©JaneL

, 4 Subtests Wechsler:
 Verbale begrip; vocabulair, overeenkomsten, kennis
 Perceptuele organisatie; block design, matrixen, visuele puzzels
 Werk-geheugen; digit span, arithmetic (wiskundige problemen oplossen)
 Verwerkingssnelheid; symbol search, digit-symbol coding

Spearman: General Intelligence is enkel factor g. Verschillende mentale tests. Conclusie: de resultaten correleren.
Ongeveer zelfde prestaties op de ene test als op de andere test = Positive Manifold. Spearman's conclusie:
General Intelligence (uitgedrukt als g) is onderliggen vermogen (wiskundig berekend via factor analysis).
Elke subtest meet deel van g, dus meerdere tests nodig. In lijn met Wechsler IQ-test.

Cattell: 2 soorten intelligentie:
 Vloeibare: relaties kunnen ontdekken, onafhankelijk van eerdere training of instructie (bijv. Raven's
progressive matrixes test). Alleen bekende woorden (dus niet regatta! P395). Indicator voor Executieve
Functies.

 Gekristalliseerde: mentale vaardigheid verkregen uit eerdere kennis en ervaringen (kennistest).
Intelligentie heeft ook te maken met werkgeheugen: hoe sneller je informatie kan verwerken, hoe meer
items je kan gebruiken om problemen op te lossen. Drie-terug-test: digitspan meten.

Net als Spearman gebaseerd op verschillende mentale tests: raw reasoning + geleerde info
Vloeiende intelligentie piekt rond 20-25 jr, neemt daarna af! Gekristalliseerde intelligentie neemt geleidelijk toe tot
50 jr en evt langer! Onderscheid tussen vloeiend en gekristalliseerd, maar ook positieve samenhang: mensen met
hoog vloeibaar IQ → ook hoger gekristalliseerd IQ (kunnen beter leren/onthouden)

Mogelijke basisfactoren voor g:
 Inspection Time (zie Galton), snelheid
 Executieve Functies: werk-geheugen + zelf-regulatie belangrijke indicator voor academische
prestaties! Best meetbaar in vloeibare IQ tests!

Sociale vaardigheden en EQ correleren niet met vloeiende of gekristalliseerde IQ!

Sternberg: intelligentie door mental Self-Government = efficiënt gebruik van mentale bronnen voor probleem-
oplossing (goed gebruiken van 'Slow' thinking/executieve functies).

Intelligentie: nature of nurture? Nee, combinatie van erfelijkheid en omgeving. Genen spelen wel relatief grote rol,
maar familie heeft ook invloed. Ook cultureel gebonden. Ligt er ook aan welke groepen je vergelijkt.

Erfelijkheid = Mate waarin variatie in kenmerken zijn verworven door genen of omgeving.

Erfelijkheids Coefficiënt = 0 – 1.0 (0 = geen verschil in kenmerken geërfd, 1.0 = 100% van specifieke trekken
geërfd)

Let op!: erfelijkheid zegt niets over de genetische factor, alleen welk % in uitzonderlijke kenmerken gemiddeld kan
worden toegekend aan erfelijkheid. Is daarom hoger binnen groep in zelfde omgeving. (zie p400). Hoe groter
variatie in omgeving binnen populatie → < lager de Erfelijkheids coëfficient!

Correlatie groter bij grotere genetische overeenkomst (bijv. monozygote tweelingen)!

Heritability = (r identieke tweelingen – r non-identieke tweelingen) x 2*
(* vermenigvuldigd x 2 omdat tweeling maar helft vd genen heeft)

Genetische variatie (within-group):
 Tweelingen: 0.52 bij kinderen, oftewel 52% van verschil IQ is toe te kennen aan
genen (% hoger bij volwassenen)
 Gescheiden tweelingen: 30 – 50% bij kinderen en > 50% bij volwassenen

Rowe: verbale IQ .57 = 57% heritability bij onderzoek naar milieu. Bij hoog opgeleide klasse zelfs 74%, bij
laag opgeleide klasse 26% → mate erfelijkheid stijgt bij beter milieu (omdat schadelijk factoren de
ontwikkeling van bepaalde trekken sterk beperken)

 Vloeiende en gekristalliseerde IQ → zelfde mate erfelijk


Pagina 8 van 35 ©JaneL

,  genetisch verschillende siblings: positieve correlatie IQ als kind (0.25), correlatie valt weg bij ouder worden
(-0.01). Hoe groter de genetische band, hoe kleiner de terugval!

 Openstaan voor nieuwe dingen, brede interesse, onafhankelijke geest draagt bij aan intelligentie.
Openheid correleert met vloeiende en gekristalliseerde intelligentie.
 Intellectuele betrokkenheid vergroot kennis + traint het brein.

Kohn & Schooler: Veeleisende baan → vergroot intellectuele flexibiliteit, routinewerk → verkleind flexibiliteit
Geldt ook voor vrijetijdsbesteding! Effect wordt groter naarmate men ouder wordt (>58 jr)

Within-group Heritability Coefficiënt niet van toepassing op Between-group verschillen!

IQ verschillen zwart-wit: geen bewijs voor relatie tussen afkomst en IQ, waarschijnlijk sociale achtergrond
– Test is biased, gericht op meerderheid. Verschil wordt kleiner als 'culture-fair' tests (bijv. nonverbale
test zoals Raven's Progressive Matrices) wordt gebruikt.
– Steriotype bedreiging: Gekleurde mensen presteren slechter vanwege negatief steriotype

Ogbu: – Vrijwillige minderheden; zelf geëmigreerd in de hoop op een beter leven. Bijv. Italianen, Chinezen.
Beschouwen zichzelf niet als outcast – geen effect IQ
– Gedwongen minderheden; minderheden ontstaan door slavernij, kolonisatie etc. Als je outcast
voelt → presteer je slechter (Vb. Baruku in Japan, presteren het zelfde na emigratie VS!)

Flynn effect = IQ gemiddelde stijgt met 9-15 punten per 30 jaar wereldwijd. Grootste stijging in vloeiende IQ.
Oorzaak: moderne leven incl. technologie etc.

___________________________


Hoofdstuk 11 – De ontwikkeling van denken en taal
Ontwikkelingspsychologie = bestuderen van veranderingen in vermogens en karakter die plaatsvinden als
iemand ouder wordt. Voornamelijk in de kinderjaren. Hier ligt de aanleg voor de latere vorming als
volwassene.

Prenatale periode verdeeld in 3 fases:
1. Zygote: Vermenigvuldiging van 23 genen vd moeder + 23 vd vader in de baarmoeder. Duurt ca. 2 wkn, tot
zygoot zich in de baarmoederwand nestelt → begin van embryo. Celdeling, zygoot groeit in
omvang, nog geen vorming van structuren.

2. Embryo: Ontwikkeling van alle belangrijke organen. Duur 3e tot 8e wk na bevruchting. Voeding, anti- en
afvalstoffen via de navelstreng en placenta. Specificatie van cellen: aanleg grootste deel
centrale zenuwstelsel , organen, zintuigen en ledematen. Aan het eind begint embryo zich te
bewegen en kan stimuli ontvangen.

3. Feutus: Groei en verfijning organen en lichaamsbouw. Duur 9e tot 38e wk. Belangrijkste structuren
gevormd (alleen externe genitaliën + centrale zenuwstelsel nog in ontwikkeling).

Cephalocaudal development = Verschil van lichaamsverhoudingen tussen kind en volwassene. Bij geboorte is
hoofd van baby 20% t.o.v. Het lichaam. Bij volwassene 12%

 week 3: start aanleg organen
 week 8: embryo kan bewegen
 week 9: start aanleg vd externe genitaliën richting man of vrouw (klaar in wk 12)
 week 12: – alle organen gevormd en in proportie, functioneren alleen nog niet goed
– externe genitaliën gevormd
– toename bewegingsactiviteit (vaak voelen in 4-5e mnd)
 6 maand: feutus reageert op geluiden, hartslag en taal!

Teratogenen = schadelijke eigenschap van een stof of ziekte die de prenatale ontwikkeling verstoren als de moeder
daarmee in aanraking komt. Bijv. drugs, antidepressiva etc. Ook ziektes als AIDS, mazelen, herpes
simplex. En vervuilende stoffen als kwik, lood, nicotine.



Pagina 9 van 35 ©JaneL

, Effect afhankelijk van moment tijdens ontwikkeling: tussen 3e-8e wk meest schadelijk ivm aanleg
organen! Als orgaan of lichaamsdeel eenmaal is gevormd dan heeft teratogeen weinig invloed
meer (zie thalidomide).

Voeding en stress ook van invloed:
 Te weinig voeding → babies met ondergewicht, later obesitas als kind
 Veel stress hormonen → angstig, impulsief, verminderde executieve functies, agressie,
concentratieproblemen.

Infancy: eerste 18-24 maanden na geboorte, grootste ontwikkelingsverandering. Fundament voor verdere
ontwikkeling. Omdat hoofd bij mens te groot wordt voor geboortekanaal → verdere ontwikkeling hersenen
eerste maanden na geboorte (bij andere zoogdieren voor geboorte)

Ontwikkeling lymfen, hersenen en voortplantingsorganen lopen niet synchroom (zie p418). Voortplantingsorganen
gaan zich pas ontwikkelen nadat de lymfe (-klieren) pieken rond 12e jaar.

Puberteit = ontwikkelingsfase waarin klieren betrokken bij voortplanting, vergoten en veranderingen
veroorzaken in gedrag en uiterlijk. Fase voorafgaand aan adolescentie. Duurt 4-5 jr.

Bij jongens: androgenen, in bijzonder testosteron → groeispurt, emoties en gedrag
Bij meisjes: estrogenen en progesteron → groeispurt, emoties en gedrag (eerder dan bij jongens)

11 jr: begin borstgroei bij meisjes (tot 15/16 jr)
12 jr: start groeispurt bij meisjes (skelet volgroeid rond 14/15 jr)
11-12 jr:ontwikkeling testikels bij jongens
13 jr: eerste menstruatie bij meisjes (= menarche)
13-15 jr:baard in de keel bij jongens
14 jr: eerste zaadlozing bij jongens
15-16 jr:gezichtsbeharing bij jongens
15-16 jr:meisjes vruchtbaar (eerste paar jaar vaak geen eitjes)

Menarche = 1e menstruatie, dalende trend maar laatste 50 jr redelijk stabiel. Gemiddeld 12,6 jr (caucasian)
Oorzaak: voeding.

Opvallend is dat borstgroei en schaamhaar laatste jaren wel is gedaald naar 9,96 jr! (caucasian, 8,87 jr Afro)
Oorzaken: passief roken, insecticiden, arsenicum, chemische stoffen uit plastic + hormonale veranderingen door
gewichtstoename.

Zuigelingen: alle zintuigen functioneren bij geboorte, alleen ogen nog onderontwikkeld.

– Voorkeur voor nieuwe stimuli → hebben blijkbaar vaardigheid perceptie en geheugen!

Habituation = aandacht van de baby neemt af als object/patroon al langer gezien heeft
Dishabituation = hebben grotere aandacht voor nieuwe objecten/patronen → voorkeur nieuwe stimuli! (test
Friedman,: babies 1 dag oud en schaakborden)

– Zoeken controle op hun omgeving; diverse testen bijv. boos als verbinding Sesamstraat niet werkt. Controle dus
factor in elke fase van menselijke ontwikkeling → nodig voor overleving mens

– Ontdekken met handen en ogen: in de eerste 3 mnd vooral met mond (zoals andere zoogdieren).
Vanaf 5-6 mnd: onderzoeken = ontdekken van objecten op geavanceerde manier. Mentale focus voor
nodig → babies waren minder af te leiden bij felgekleurde objecten.

Onderzoeken door: kijken, voelen, schudden, knijpen en drukken. Gaat automatisch onafhankelijk
van culturele achtergrond of aanmoediging. (idem zie !Kung San babies Botswana)

– Gebruiken sociale aanwijzingen bij onderzoeken: Vb. Gaze-following vanaf 6 mnd. Helpt bij spotten gevaar +
taalontwikkeling (benoemen object). 6 mnd: handelingen met objecten nabootsen van volwassenen.

Vanaf 9 mnd identificeren zuigelingen Intentional Agents = mensen die iets voor ze kunnen doen
(moeder → melk). Wordt zichtbaar als zuigelingen kunnen participeren in shared attention met iemand
anders.



Pagina 10 van 35 ©JaneL

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller JaneLang. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.95. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

55628 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.95  37x  sold
  • (18)
Add to cart
Added