1.3 Zouten + kleine (an)organische moleculen
Anorganische bestanddelen met een specifieke functie:
Mg2+ = kan enzymen activeren
Ca2+ = bloedstolling
Fe2+ = hemoglobine
Na+ en K+ = integriteit celmembraan
EDTA: neemt bepaalde configuratie aan waardoor het ijzer en
andere zware metalen kan binden, het wordt dan ook gebruikt
om:
- Het lichaam te ontgiften van zware metalen (lood, kwik,
cadmium,…)
- Ontstollingsmiddel aangezien het Ca2+ kan binden
2. Soorten bindingen
In een organisme wordt er voortdurende aan oxidatie gedaan om
moleculen om te zetten
Te kennen moleculen:
Zie pagina 7-9
2.1 Acetyl CoA
Een SH-groep op het einde = een lege molecule = CoA
, Een functionele (acetyl) groep op het einde = een volle molecule
= Acetyl CoA
3. Gluciden
Glucose: de belangrijkste molecule in het lichaam, heeft
uiteenlopende functies:
Als gluteiwit: is een glucosetransporter, haalt glucose naar
binnen om de concentratie glucose buitenaf te verlagen.
Glucose wordt omgezet naar glycogeen (glycogenine
katalyseert de aanmaak van glycogeen)
Glycolyse = het omzetten van glucose naar pyruvaat en
vervolgens naar CO2
Dit is een oxidatie
Aan de buitenkant van het membraan = proteoglycanen;
kunnen veel H2O binden
In een bacteriële celwand = peptidoglycanen
3.1 Alfa- en bèta glucose
Bèta = afwisselend een H naar boven en naar onder
Je telt de koolstoffen met de klok mee, je begint bij de rechtse C
Alfa- glucose is makkelijker om te knippen
3.2 Monosachariden en disachariden
Sacharose = glucose + fructose
Maltose = 2 keer glucose
3.3 Polysachariden
= Alfa 1,4- bindingen (= glycosidebindingen) en af en toe een
alfa 1,6-binding (= een vertakking)
De vertakkingsgraad geeft veel info over de moleculen
3.3.1 Voorbeelden:
Pectine: in middenlamel celwand, kleeft cellen samen =>
vormen geleien
Lignine: houtstof in hout, vezels, nootschalen => versteviging
Chitine: in skelet schaaldieren en insecten en in celwand van
schimmels
3.3.2 Belangrijke polysachariden
Dextran: plasmavervangingsmiddel, wordt gegeven aan
mensen die hevig bloeden voor ze de mogelijkheid hebben tot
een transfusie
Inuline: in sommige plantenwortels, heeft geen zoete smaak
maar de afbraakproducten wel
, Goed oplosbaar in water
Kan niet opgenomen worden in de dunne darm door
afwezigheid enzym maar wel in de dikke darm
Agarose: agar gewonnen uit zeewier
3.3.3 Glycoproteïnen en glycolipiden
0-gebonden N-gebonden
Covalent gebonden aan OH Covalent gebonden aan N
Bv. Glycolipiden, Bv. Glycoproteïnen en
glycoproteïnen (ser,thr),…. nucleosiden (mannose rijk
of complexe vorm)
3.4 Verwante moleculen aan gluciden
Glycerol: viskeuze, zoete, niet giftige stof
Ethyleenglycol: giftig
PEG: soms staat er een getal naast de PEG, dit wijst op de
molecuulmassa
= eiwitten in bloed langer actief
Pyruvaat: pyrodruivenzuur
Lactaat: melkzur
Glycerolaldehyde-3-fosfaat
Calciumpyruvaat: om sportprestaties te verbeteren
3.5 Biologische rol van gluciden
Koolstofbron Synthese celcomponenten
Energiebron ATP
Reserve Zetmeel, glycogeen
Structuurelement Cellulose, chitine
Regulatie en herkenning Glycoproteïnen in membraan
waterbinding Proteoglycanen, agarose,
dextran
4. Lipiden
Apolair: triacylglyceriden, sterolesters
Amfipatisch: fosfolipiden, galzuren en cholesterol
Cholesterol: voor aanmaak gal, steroïde hormonen en opbouw
celmembranen => stevigheid membranen
Steroïde: kunnen tekenen (pagina 15)
4.2 Homeostase tussen lever, bijnier en pancreas
Bijnier
Heeft een merg dat noradrenaline en adrenaline produceert
Heeft een schors die corticosteroïden produceert
Pancreas
Bevat bèta-cellen die insuline produceren => zetten de
levercellen aan om insuline op te nemen
lever
bevat ong 150g glycogeen (in de spieren nog eens 200 gram
glycogeen)
= verantwoordelijk voor de opslag van suiker
Hoofdstuk 3: pH en buffermengsels
1. Voorbeelden van veel gebruikte buffers
- Kaliumdiwaterstoffosfaat
- Dinatriumfosfaatdihydraat
2. Buffers
= belangrijk want alle reacties in cel vinden plaats in buffermilieu
Sterk zuur bij buffer = daling van pH
Buffercapaciteit: ∆C/∆pH (zie grafiek pagina 19)
Zuiver water + CO2 = H20 wordt zuurder; als je zuiver water wilt
moet je het rechtreeks van de machine nemen
3. pH in menselijk lichaam
normaal: tussen 7,35 en 7,45
alkalosis: >7,45; kan veroorzaakt worden door hyperventilatie =
verhoogde H+ afgifte
acidosis: <7,35; kan veroorzaakt worden door hypoventilatie =
verlaagde H+ afgifte
systemen om de pH op pijl te houden
- buffers (vangen schokken van H+ en OH- op)
- longen (uitscheiden CO2)
- nieren (uitscheiden zuren)
vorming H+ in het lichaam
H+ halen we uit ons eten en door inademen want CO2 + H20 ->
HCO3- + H+
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller amber50. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.97. You're not tied to anything after your purchase.