Volledige samenvatting van alle 15 hoofdstukken van het handboek Medieval Europe: a Short History, zoals gebruikt aan de UVA voor het vak Middeleeuwse Geschiedenis. Geschreven in het Nederlands
Hoofdstuk 1: Rome wordt Christen (31 v. Chr-430 na Chr.)
Rome werd over het algemeen geregeerd in relatieve vrede. Veel keizers waren
in staat om een enorm rijk met een enorm leger en infrastructuur goed te
besturen. Door het hele rijk werd de Romeinse cultuur en architectuur verspreid.
De meeste inwoners van het Romeinse rijk leefden in de oostelijke provincies
waar handel en beschaving al lang voor de Romeinen kwamen bestond. De
Griekse en Romeinse cultuur was zo vermengd dat de vraag was welke de ander
had beïnvloed. Deze cultuur werd overal in het rijk teruggevonden en overal
sprak de elite zowel Romeins als Grieks. De gewone man volgde echter zijn eigen
tradities en sprak zijn eigen taal. De Romeinse expansie bereikte al het land dat
bereikt kon worden en met winst kon worden gecultiveerd. De Romeinse cultuur
werd door het hele rijk verspreid onder het mom van de ‘Pax Romana’, de
Romeinse vrede. De begrippen ‘Rome’ en ‘Romeins’ vervaagde door de
Romanisering van de provincies. Meer en meer provincies kregen
langzamerhand burgerrecht tot in 212 na Chr. elke vrije burger in het Rijk
burgerrecht kreeg, ‘Constitutio Antoniniana’.
Op Rome en andere grote steden (Alexandrië, Antiochië en
Constantinopel) na leefden de meeste Romeinen in kleine steden. Deze waren
wel van belang voor de Romeinen, omdat zij het omliggende platteland
regeerden, de besluiten van Rome uitvoerden en de belasting ophaalden. De
rijkdom van het Romeinse rijk concentreerde zich in de steden, maar werd daar
niet geproduceerd. De steden consumeerden meer dan zij produceerden. Het
economisch zwaartepunt lag op het platteland. Aan het eind van de 2e eeuw ging
het slecht met het platteland, dit leidde tot verval van steden en daarmee ook de
administratieve cultuur van het West-Romeinse rijk. Romeinse boeren werkten
niet zelfstandig, maar de boerenbedrijven werden vaak georganiseerd in grote
landgoederen. Aristocraten bezaten deze landgoederen en lieten slaven hierop
werken. Toen er door een gebrek aan militaire expansie en dus krijgsgevangen
een tekort aan slaven kwam, besloten de grootgrondbezitters hun land te
verhuren aan de zogenaamde ‘coloni’. Na verloop van tijd zakten deze coloni af
tot een status gelijk aan de Middeleeuwse horigen, zij waren geen slaaf maar ook
niet vrij. Het Romeinse rijk steunde dus op de arbeid die op het platteland
verricht werd, maar het machtscentrum lag in de steden. Het is alleen niet zo
vredig als men denkt, voortdurend klopten barbaren aan de grenzen en ook de
steden zelf werden geteisterd door lokaal geweld. Alleen de Romeinse elite
profiteerde van de keizerlijke cultuur, het gewone volk was arm en vaak
ondervoed. De behoefte van de elite bepaalde het leven van velen. De Romeinse
vader was nog steeds de baas over de familie en bepaalde zelfs het lot van zijn
kinderen. Gedurende de keizertijd waren er wel enkele vrouwen die zich land
eigen wisten te maken en meer vrijheden kregen. Maar dit was de minderheid,
de meeste vrouwen werden nog steeds gedomineerd en onderdrukt door hun
man of vader. Het gewone volk had het over het algemeen beter in de steden,
maar alleen de rijke mannelijke elite profiteerde echt van de Pax Romana.
Hoewel in de 2e eeuw de Pax Romana alleen de elite welvaart bracht,
kwam daarna een zware tijd voor iedereen. Tijdens de 3e eeuw drongen er
voortdurend stammen het rijk binnen. Om te overleven in het rijk was militaire
1
,macht het enige middel, dit leidde ertoe dat de legioenen constant keizers
benoemden en afzetten. Deze militaire en politieke problemen zorgden voor
sociale en economische achteruitgang. Er was sprake van epidemieën,
hyperinflatie, en bijzonder hoge belastingen. Als gevolg verlieten mensen hun
land, oogsten vielen terug, steden raakten in verval en de bevolking daalde. Het
rijk werd gered door de hervormingen van de keizers Diocletianus (284-305) en
Constantijn (306-337), die de staat veranderden in een alleenheerschappij met
een enorm leger en bureaucratisch systeem. Zij versloegen de barbaren en
Perzen, herstelden de oude grenzen en herovereden verloren provincies.
Vervolgens probeerden zij de sociaaleconomische achteruitgang te stoppen door
lonen en prijzen vast te stellen en mensen te binden aan hun beroep. Ten slotte
reorganiseerden zij het keizerlijk bestuur om het verval van de steden op te
vangen. Deze keizers bestuurden het rijk op een autoritaire manier en lieten
zichzelf als god vereren. Deze nieuwe keizers waren ‘dominus et deus’, meester
en god. Diocletianus en Constantijn verdeelden om administratieve redenen het
rijk in twee delen. Het westen met als hoofdstad Rome (landelijk, minder
welvaart en meer kwetsbaar voor invasies) en het oosten met als hoofdstad
Constantinopel (stedelijk, veilig en welvarend). In 395 werd deze verdeling
officieel gemaakt en dit dreef de delen nog verder uit elkaar, wat leidde tot een
verschil in cultuur.
Het Christendom was in eerste instantie een van de vele sektes of
mystieke religies. Deze richtten zich op de mystieke eenheid tussen de
aanbidders en het goddelijk wezen, vergeving van zonden en de hoop op eeuwig
leven. Deze boden vaak alternatieven of aanvullingen op de traditionele
Romeinse religie. De heidense goden beschermden de collectieve welvaart van
politieke en sociale groepen. De nieuwe mystieke religies richtte zich op
individuele hoop en zorgen. Door de crisis van de 3e eeuw kreeg de verlossende
god, i.t.t. de civiele god veel meer aandacht. Dit leidde ook tot meer (dominante)
aandacht voor spirituele zaken. De heidense goden werden langzamerhand
overschaduwd door nieuwe goddelijke wezens. Door economische achteruitgang
en een onzekere situatie bekeerden veel armen zich. Ook de elite bekeerde zich,
maar dit was omdat hun droom van een ideale levensvorm en staatsinrichting
steeds meer op een illusie begon te lijken. Dit leidde tot een afkeer van het
wereldlijke en meer aandacht voor het leven na de dood, wat vorm gaf aan de
intellectuele wereld in deze periode. De wereldlijke cultuur werd langzamerhand
vervangen door een mystiek. Deze trend kwam naar voren in literatuur en kunst,
maar vooral in de filosofie. Het Neoplatonisme was een uitvoering van de
theorieën van Plato geassocieerd met de filosoof Plotinus (205-270), deze
schreef over één god, die alwetend, almachtig, oneindig was en alleen bereikbaar
was via mystieke ervaringen. De Neoplatonisten sloten de heidense goden niet
uit, maar zagen ze als bruikbare onderdelen van de éne ware god. Ze bliezen op
deze manier nieuw leven in de traditionele verering van bijvoorbeeld Jupiter,
daardoor werden de grenzen tussen het Neoplatonisme en de traditionele
religies vaag.
Het Christendom won het langzamerhand van de andere mysterieculten,
het Christendom kent een aantal gebruiken die reeds bekend waren bij andere
oude religies (doop, dood en wederopstanding verlosser). Toch verschilde het
Christendom op twee cruciale punten. Ten eerste de stichter, Jezus, was een
historisch figuur. Ten tweede was de Christelijke god niet de beste van meerdere
2
,goddelijke wezens, maar de enige, exclusieve god voor iedereen. Jezus werd
geboren en stierf als Jood in Judea, toen onder Romeinse controle. Voor Judea
was de Romeinse overheersing nieuw en ervoeren dit als slecht. De Romeinen
vonden Judea, vanwege politieke turbulentie en het Joodse monotheïsme, een
lastige provincie. Jezus wordt afgeschilderd als een warme, charismatische
leider die de Joodse wetten niet verbood maar aanvulde. Zijn ideeën sloegen
vooral aan bij arme Joden. Hij leidde een simpel leven, volledig geweid aan god.
De Romeinen vonden hem vooral lastig. Toen Jezus zich uitriep tot koning van de
Joden, zagen de Romeinen dit als verraad tegen de keizer en kruisigden hem in
30 na Chr.. Jezus’ grootste wonder was zijn wederopstanding. Hij keerde kort
terug op aarde, gaf zijn discipelen instructies en steeg daarna op naar de hemel
met de belofte om terug te keren om alle zielen te beoordelen en de wereld tot
een einde te brengen. De meeste vroege Christenen aanbaden Jezus als de zoon
van God. Jezus onderscheidde zich meerdere malen van god, maar maakte ook
duidelijk dat hij en ‘de vader’ één waren. Hierover ontstond veel controversie. In
de 2e eeuw zeiden de ‘gnostici’ (van gnosis, kennis) dat Jezus niet menselijk was,
maar een goddelijke geest, omdat de fysieke wereld slecht was en god zich niet
tot dit niveau zou verlagen. In de 3e eeuw verklaarden de Arianen (naar hun
leider Arius) dat Jezus niet volledig goddelijk en niet gelijk aan god was. De
Monofysieten verklaarden dat Jezus’ goddelijke natuur zijn menselijke
overheerste. Uiteindelijk gaf men toe dat Jezus zowel volledig menselijk als
goddelijk was. De Christenen deelden de goddelijkheid in drieën: De Vader, de
Zoon en de Heilige Geest. Jezus was het tweede maar desondanks maakte hij deel
uit van één god. Dit werd later bekend als Orthodoxie, andere opvattingen waren
onorthodox of zelfs ketters.
In de eerste eeuwen van het Christelijk geloof werd het aangepast aan de
Grieks-Romeinse cultuur. Jezus’ eigen apostelen waren hierdoor weinig
beïnvloed en waren van plan om het Christendom binnen het Jodendom zelf te
houden. Paulus, zowel Jood als Romeins burger, slaagde erin om het
Christendom te verspreiden onder niet-Joden. Hij bond het Christendom niet
vast aan Joodse gebruiken (besnijdenis) en maakte de religie toegankelijk voor
iedereen. Sommige bekeerden boden de nieuwe Christelijke gemeenschappen
geld en huisvesting aan. Het volk accepteerde een simpele verlosser, die als
timmerman gewerkt had, contact had met alle bevolkingslagen en uiteindelijk
gekruisigd door de autoriteiten, snel. Dit ook omdat hij verlossing aan iedereen
beloofde. Vanaf het begin kwamen de Christenen samen voor het heilige maal,
brood en wijn, de Eucharistie. Deze rituelen waarbij men dichter tot god kwam
werden sacramenten genoemd. Omdat bij de doop alle zonden vergeven werden,
besloten veel mensen dit pas op hun sterfbed te doen. Christenen werden ook
geïnspireerd door heiligen. Deze werden op een informele wijze benoemd. De
levens van heiligen werden voortaan opgeschreven, dit wordt Hagiografie
genoemd. Naarmate de tijd verstreek begonnen de Christenen zich meer te
organiseren, niet langer in huizen maar in kerken. Er ontstond een verschil
tussen de clerici en de leken. De geestelijken werden onderverdeeld in
verschillende rangen. Bisschoppen, die de leiding hadden over de priesters en
gemeenschappen. Deze werden weer geleid door Aartsbisschoppen. Bovenaan
de hiërarchie stonden de Bisschoppen van de grootste steden van het Romeinse
rijk (Rome en Alexandrië etc.), deze stonden bekend als Patriarchen.
3
, Van deze Patriarchen resideerde alleen de bisschop van Rome in het westen, hij
claimde superioriteit over de andere gebieden. Dit omdat Petrus, Jezus’ meest
vooraanstaande apostel, zijn laatste jaren in Rome doorbracht en daar ook de
eerste bisschop was, de eerste paus. De andere patriarchen hebben dit nooit
geaccepteerd en het duurde ook vele eeuwen voordat de Westelijke Christenen
de pauselijke macht accepteerden.
Het vroege Christendom werd gevormd door Joodse en Griekse tradities.
Volgens Philo van Alexandrië, die in een grote Joodse gemeenschap woonde,
hadden alle concrete verhalen in de Bijbel een abstracte betekenis, het idee van
allegorie. Ook bouwden de Christenen voort op de ideeën van het Neoplatonisme.
Deze twee ideeën gaven de Christenen een belangrijk middel om hun geloof uit
te leggen in intellectuele termen. Andere Christenen verwierpen het idee om hun
geloof met intellectuele termen uit te leggen. Met name Tertullianus kreeg veel
volgelingen door te stellen dat het Christendom niets te vrezen had van heidense
cultuur of filosofie. Sterker nog, dit was allemaal onderdeel van Gods plan.
Hoewel de eerste Christenen een kleine groep waren, die beweerden de
waarheid in pacht te hebben en deze ooit zou overwinnen, waren zij toch zeer
druk bezig met het bekeren. Ook sloten zij i.t.t. andere contemporaine geloven
andere religies en goden uit. De Christenen waren bereid om te leren van de
heidense cultuur, maar wilden zich er niet aan toewijden. Verder waren zij ook
niet bereid om de staatsgoden te vereren, wat tot vervolging leed. De meeste
Christenen leefden in stilte samen met de heidense meerderheid. De keizerlijke
vervolging heeft nooit tot een uitroeiing van het Christendom geleid. Sterker nog,
de Christelijke martelaars hielpen juist het geloof te verspreiden. Onder keizer
Diocletianus vonden de meeste vervolgingen plaats, maar hij slaagde er niet in
het Christendom uit te roeien. Het Romeinse rijk had geen andere keuze dan zich
aan te passen aan deze nieuwe religie. In 313 verleende keizer Constantijn de
Christenen officieel bescherming en tolerantie. Hij werd pas op zijn sterfbed
gedoopt. Constantijn kreeg in een visioen het beeld om onder het symbool van
Christus oorlog te voeren en boekte successen. Dit leidde ertoe dat het
Christendom actief gestimuleerd werd. Constantijn kreeg steun van de kerk en
werd gezien als de dertiende apostel. Zijn opvolgers organiseerden kerkelijke
concilies om problemen binnen het geloof op te lossen. Ondanks het (door
keizerlijke steun) sterk opkomende Christendom, bleef het heidendom nog lang
bestaan. Bisschoppen en patriarchen kwamen voortaan uit rijke adellijke
families. Vrouwen bleven meer op de achtergrond. Onenigheden binnen de
doctrine werden een kwestie van orthodoxie en ketterij en Christelijke keizers
kregen een behoorlijke vinger in de pap. Keizer Theodosius verbood het
heidendom, Arianisme en maakte het Christendom tot staatsreligie. Toen het
Christendom meer een gevestigde orde begon te worden, hielden de Christenen
zich meer en meer bezig met debatteren over de betekenissen van hun geloof.
Onenigheden binnen de kerk werden opgelost in concilies. Bijvoorbeeld het
concilie van Nicaea, waar werd besloten dat Christus zowel geheel menselijk als
goddelijk was, een gelijk onderdeel van de heilige drie was en op enig moment in
menselijk vorm op aarde was neergedaald. Deze creatie van orthodoxie leidde bij
een aantal toch tot ontevredenheid. Het zorgde ook voor het einde van debat en
ketterij. De Arianen, die geloofden dat Christus niet volledig goddelijk was en een
mindere was van de heilige drie, bleven op hun eigen manier geloven. Veel
barbaren bekeerden zich tot deze versie van het Christendom. Deze twee
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller RyanACM. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.