SSQ Cíara Seefat week 2 Brain and cognition
Neurale transmissie – Hoofdstuk 4
1. Geef voor elk van de onderstaande ionen aan of de concentratie binnen in de cel hoger is dan
buiten de cel wanneer het neuronale membraan in rust is.
a. Natrium
b. Chloor
c. Kalium
d. Calcium (niet genoemd in hoofdstuk 4, maar probeer het toch eens)
a. Nee, de concentratie is juist hoger buiten de cel in plaats van binnen de cel bij natrium
ionen wanneer het neuronale membraan in rust is.
b. Nee, de concentratie van chloride ionen is buiten de cel hoger dan binnen de cel wanneer
het neuronale membraan in rust is.
c. Bij kalium is de concentratie binnen in de cel inderdaad hoger dan buiten de cel wanneer
het neuronale membraan in rust is.
d. Bij calcium (Ca+) is de concentratie buiten de cel hoger dan binnen de cel wanneer het
neuronale membraan in rust is.
2. Welke functies, relevant voor het creëren en behouden van de rustpotentiaal, worden uitgevoerd
door eiwitten in het neuronale membraan?
a. Ionen uit het neuron laten diffunderen.
b. Ionen in het neuron laten diffunderen.
c. Ionen uit het neuron pompen.
d. Ionen in het neuron pompen.
a. wel
b. wel
c. wel
d. wel
3. Welke van de volgende stellingen over de natrium-kaliumpomp is onjuist? Leg uit waarom.
De natrium-kaliumpomp
a. is een actieve ionenpomp die energie verbruikt
b. creëert ionenconcentratiegradiënten
c. helpt het rustmembraanpotentiaal te behouden
d. pompt natrium de cel in
, e. pompt kalium uit de cel
A. juist
B. juist
C. Juist
D. Onjuist: natrium-kaliumpomp voorkomt juist dat natrium de cel ingepompt wordt door de
natriumkanalen te sluiten.
E. Onjuist: Kalium wordt juist de cel ingepompt door de natrium-kaliumpomp.
4. Kies de juiste bijvoeglijke naamwoorden (positief/negatief).
Wanneer kaliumionen uit een neuron bewegen,
a. verliest het neuron positieve/negatieve ionen, en dus
b. wordt het membraanpotentiaal positiever/negatiever.
a. positieve
b. negatiever
5. Beschouw twee compartimenten gescheiden door een membraan dat alleen doorlaatbaar is voor
chloor- en natriumionen. De enige elektrisch geladen deeltjes in de twee compartimenten zijn
kaliumionen. Het rechter compartiment bevat twee keer zoveel kaliumionen als het linker
compartiment. Wat gebeurt er als we één chloorion en één natriumion aan het linker compartiment
toevoegen?
a. Beide ionen zullen naar het rechter compartiment gaan.
b. Het chloorion zal naar het rechter compartiment gaan; het natriumion blijft in het linker
compartiment.
c. Het chloorion blijft in het linker compartiment; het natriumion zal naar het rechter
compartiment gaan.
d. Beide ionen blijven in het linker compartiment.
B is juist: het chloorion zal naar het rechter compartiment gaan; het natriumion blijft in het linker
compartiment.
In de volgende vragen zal ik de term "omkeerpotentiaal" gebruiken, een term die niet in het boek
staat. Het omkeerpotentiaal is het rustmembraanpotentiaal dat men zou waarnemen als er slechts
één ion zou zijn dat zich door het membraan kan bewegen, in plaats van drie (kalium, natrium en
chloor). Met andere woorden, het omkeerpotentiaal is het ion-specifieke rustpotentiaal. Het
omkeerpotentiaal is het potentiaal over het membraan dat men zou waarnemen (1) voor een
Neurale transmissie – Hoofdstuk 4
1. Geef voor elk van de onderstaande ionen aan of de concentratie binnen in de cel hoger is dan
buiten de cel wanneer het neuronale membraan in rust is.
a. Natrium
b. Chloor
c. Kalium
d. Calcium (niet genoemd in hoofdstuk 4, maar probeer het toch eens)
a. Nee, de concentratie is juist hoger buiten de cel in plaats van binnen de cel bij natrium
ionen wanneer het neuronale membraan in rust is.
b. Nee, de concentratie van chloride ionen is buiten de cel hoger dan binnen de cel wanneer
het neuronale membraan in rust is.
c. Bij kalium is de concentratie binnen in de cel inderdaad hoger dan buiten de cel wanneer
het neuronale membraan in rust is.
d. Bij calcium (Ca+) is de concentratie buiten de cel hoger dan binnen de cel wanneer het
neuronale membraan in rust is.
2. Welke functies, relevant voor het creëren en behouden van de rustpotentiaal, worden uitgevoerd
door eiwitten in het neuronale membraan?
a. Ionen uit het neuron laten diffunderen.
b. Ionen in het neuron laten diffunderen.
c. Ionen uit het neuron pompen.
d. Ionen in het neuron pompen.
a. wel
b. wel
c. wel
d. wel
3. Welke van de volgende stellingen over de natrium-kaliumpomp is onjuist? Leg uit waarom.
De natrium-kaliumpomp
a. is een actieve ionenpomp die energie verbruikt
b. creëert ionenconcentratiegradiënten
c. helpt het rustmembraanpotentiaal te behouden
d. pompt natrium de cel in
, e. pompt kalium uit de cel
A. juist
B. juist
C. Juist
D. Onjuist: natrium-kaliumpomp voorkomt juist dat natrium de cel ingepompt wordt door de
natriumkanalen te sluiten.
E. Onjuist: Kalium wordt juist de cel ingepompt door de natrium-kaliumpomp.
4. Kies de juiste bijvoeglijke naamwoorden (positief/negatief).
Wanneer kaliumionen uit een neuron bewegen,
a. verliest het neuron positieve/negatieve ionen, en dus
b. wordt het membraanpotentiaal positiever/negatiever.
a. positieve
b. negatiever
5. Beschouw twee compartimenten gescheiden door een membraan dat alleen doorlaatbaar is voor
chloor- en natriumionen. De enige elektrisch geladen deeltjes in de twee compartimenten zijn
kaliumionen. Het rechter compartiment bevat twee keer zoveel kaliumionen als het linker
compartiment. Wat gebeurt er als we één chloorion en één natriumion aan het linker compartiment
toevoegen?
a. Beide ionen zullen naar het rechter compartiment gaan.
b. Het chloorion zal naar het rechter compartiment gaan; het natriumion blijft in het linker
compartiment.
c. Het chloorion blijft in het linker compartiment; het natriumion zal naar het rechter
compartiment gaan.
d. Beide ionen blijven in het linker compartiment.
B is juist: het chloorion zal naar het rechter compartiment gaan; het natriumion blijft in het linker
compartiment.
In de volgende vragen zal ik de term "omkeerpotentiaal" gebruiken, een term die niet in het boek
staat. Het omkeerpotentiaal is het rustmembraanpotentiaal dat men zou waarnemen als er slechts
één ion zou zijn dat zich door het membraan kan bewegen, in plaats van drie (kalium, natrium en
chloor). Met andere woorden, het omkeerpotentiaal is het ion-specifieke rustpotentiaal. Het
omkeerpotentiaal is het potentiaal over het membraan dat men zou waarnemen (1) voor een