Samenvatting Geschiedenis
Hoofdstuk 2, De verlichting in theorie en praktijk
Paragraaf 1
- Onmondigheid = het onvermogen je verstand zonder leiding van anderen te
gebruiken.
In 1780 was de verlichting in Europa en Noord-Amerika al meer dan een eeuw aan de gang. Sinds net
het einde van de middeleeuwen was het westerse denken nog ondergeschikt aan geloof en traditie.
Mensen geloofden dat ze volkomen afhankelijk waren van God. In de vroegmoderne tijd braken
geleidelijk andere inzichten door het gevolg van toename van kennis.
In de 17e eeuw stelden twee filosofische stromingen, het empirisme en het rationalisme, dat traditie
en geloof moesten plaatsmaken voor waarnemingen en rede.
Empirist, John Locke: stelde dat kennis voorkomt uit waarnemingen en ervaring.
Rationalist, René Descartes: zag rede als belangrijkste bron van kennis.
De werkelijkheid zat volgens Descartes logisch in elkaar en daardoor kan de mens de werkelijkheid
doorgronden met zijn verstand.
Humanisme, ontdekkingsreizen, technische vooruitgang en rationalisme empirisme droegen bij de
wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw.
De wetenschappelijke revolutie leidde vanaf het eind van de 17 e eeuw tot optimisme over de
mogelijkheden om met het verstand en met onderzoek alles te begrijpen, te verklaren en de wereld
te verbeteren. Zo ontstond de verlichting.
De verlichting = de beweging om het gebruik van het verstand toe te passen op alle terreinen van de
maatschappij.
Een onderwerp waarover tijdens de verlichting vaak werd gedebatteerd was de plaats van de
godsdienst in de samenleving. Vanouds werd gedacht dat de staat het ware geloof moest
beschermen en de kerk moest helpen om naleving van de godsdienstige wetten af te dwingen. Onder
invloed van de reformatiekwam de nadruk meer te liggen op het individuele geweten. Verlichte
denkers gingen nog een stap verder. Zij stelden dat het geloof puur een zaak van het individu was en
dat men zelf moest kunnen kiezen wat ze geloofden. Zij benadrukte vrijheid en tolerantie.
John Locke pleitte voor een scheiding van kerk en staat. Mesen konden allee zelf bepalen wat
ze geloofden, ze moeste dat iet aan de staat, de geestelijkheid of anderen overlaten.
- Jean Jacques Rousseau: de mens is van nature goed, maar de maatschappij is slecht.
Mensen werden slecht door ongelijkheid, leugens en andere valsheden in de maatschappij.
Volgens Locke was de mens bij geboorte “een onbeschreven blad”. Opvoeding en omstandigheden
bepaalden of het kind goed of slecht werd. Veel verlichte denkers hingen de vooruitgangsgedachte
aan en geloofden in maatschappelijke vooruitgang.
Verlichters meende dat armoede, gebrek en andere ellende vooral een gevolg waren van domheid
en achterlijkheid.
- Volgens de traditionele opvattingen was een rechtvaardige samenleving geordend
naar Gods wil. God had de koning soevereiniteit gegeven. Volgens de Franse koning Lodewijk XIV
betekende dit droit divin, dat absolute macht moest hebben en zich alleen moest verantwoorden
tegenover God.
Verlichte denkers dachten hier anders over. Locke en Rousseau gingen uit van natuurrechten. Zij
stelden dat alle mensen vrij en gelijk geboren zijn en een natuurlijk recht hebben op leven,
gezondheid, vrijheid en bezit. De macht van de staat was volgens Locke en Rousseau gebaseerd op
een sociaal contract.
Sociaal contract = de mensen maakte afspraken over dat ze een deel van hun vrijheid moesten
inleveren aan de overheid. In ruil daarvoor moest de overheid hun leven, bezit en vrijheid
beschermen en bij conflicten als neutrale rechter optreden. Als een regering zijn macht misbruikte of
onbekwaam was, mochten de burgers een andere regering aanstellen.
, Op basis van zijn opvatting over de “algemene wil” was Rousseau voorstander van een directe
democratie (hij vond dit beter dan vertegenwoordigde democratie). Rousseau vond ook
sociaaleconomische gelijkheid belangrijk. Alle mensen van nature gelijk en moesten individuen niet
over elkaar heersen, volgens Rousseau had “geen enkel mens natuurlijk gezag over zijn naasten” en
bracht “macht geen enkel recht voort”. De bron van het kwaad was volgens hem privébezit, dat
onderdrukking en ongelijkheid bracht. Rechtmatig gezag kon alleen bestaan met wederzijdse
toestemming -> hij wees slavernij af.
Montesqiueu -> driemachtenleer. Hij was niet tegen een monarchie maar hij vond wel dat de
macht van de koning afgezwakt moest worden. Samenleving was pas rechtvaardig als de 3 machten
van het politieke gezag gescheiden waren:
o Parlement -> wetgevende macht (controleerde regering)
o Regering -> uitvoerende macht
o Onafhankelijke rechters -> rechterlijke macht
Montesqiueu was tegen een directe democratie. Het volk was niet in staat om op een intelligente
manier meer te praten over wetten en het bestuur van een staat. Bovendien kan de
volksvertegenwoordiging volgens Montesqiueu het beste bestaan uit 2 kamers: het Hogerhuis (elite)
en Lagerhuis (gekozen door burgers).
Adam Smith zorgde met zijn ideeën over een vrije economie voor een herwaarding van de
verhouding tussen overheid en economie. Smith was tegen het mercantilisme en vond dat de
overheid alleen regels moest opstellen voor de economie en de naleving ervan moest controleren.
Het marktmechanisme van vraag en aanbod werkte dan het beste en dit zou leiden tot de grootste
welvaart voor iedereen
- Sommige heersers lieten zich beïnvloeden door de verlichting zoals koning Frederik
de Grote van Pruisen en keizer Josef II van Oostenrijk. Die zichzelf als dienaren zagen van het
algemeen belang. Ze vonden verlicht absolutisme het beste, want ze meenden dat zij het beste
konden bepalen wat goed was voor de mensen. De vergrootten de persvrijheid, werkten aan meer
tolerantie en bestreden bijgeloof en godsdienstig fanatisme, maar ze hielden wel vast aan hun
absolute macht.
Franse koningen -> verlichtingsideeën als een bedreiging. Volgens Lodewijk XIV en zijn
opvolgers was een krachtige vorst goed voor het land. Ze breidden hun centrale macht uit en
rechtvaardigden deze centralisatie met hun droit divin. Wie zich tegen hun keerde, keerde zich tegen
god.
De koninklijke censuur verbood in 18e eeuw honderden boeken.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lissaschutte. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.41. You're not tied to anything after your purchase.