INLEIDING EN KADERING BINNEN HET ORTHOPEDAGOGISCH GRONDPLAN
H1 SOCIALE WAARNEMING
1.1 Hoe vormen we een beeld van mensen?
1.2 De eerste indruk.
1.2.1 Waarop baseren we ons voor deze eerste indruk?
Percept= zintuigelijke waarneming van
Uiterlijk, lichaamstaal, gedrag
=>concept= geven betekenis aan de waarneming, invulling
individueel
=>gedrag
MAAR 1e indruk bepaalt niet alles !!! -> kan nog veranderen
MEHRABIAN: 7-38-55 regel
- boodschap: 7% bepaald door woorden (inhoud), 38% bepaald door toon (intonatie), 55%
door lichaamstaal
MAAR enkel als intonatie – inhoud elkaar tegenspreken
Incongruentie tussen boodschap – lichaamstaal/ manier waarop iets gezegd wordt
inhoud komt niet binnen, enkel lichaamstaal blijft hangen
MAAR als boodschap – lichaamstaal: komen overeen
50% boodschap, 50% lichaamstaal blijft hangen
DAAROM: vaak miscommunicatie bij sms/ mail
1.2.2 Spontane beeldvorming
e
1 indruk = automatisch, zonder moeite/ aandacht, kan je niet tegenhouden, hangt vaak samen met
stereotype
bewust van zijn, kritisch zijn
Cognitieve schema’s= innerlijke structuren over de wijze waarop bepaalde zaken/ gebeurtenissen
samenhangen
= manier waarop concepten samenhangen
Bv. Bij het horen van het woord ‘kerst’ automatisch denken aan kerstboom
- Schema: op basis van ervaringen (zien, horen, meemaken)
- Schema 3 functies (zie cursus p. 9 voor voorbeelden)
Schijnwerper: wat nu relevant is, wat meest relevant is + aandacht voor juiste zaken
Bv. George is drugsverslaafd + zit in leefgroep komt na de avond terug DUS focussen
op kijken hij drugs gepakt heeft of niet
Bv. Ziet treinconducteur met bakje pakt automatisch treinkaart
Gatenvuller: momenteel beperkt aantal informatie DUS info uit schema halen om verder
aan te vullen, ontbrekende info invullen vanuit schema’s
Bv. George ziet er nerveus uit => automatisch denken dat hij drugs gepakt heeft
Bv. Ziet persoon in het blauw op de trein denkt dat het de treinconducteur is
Gedragswijzer: door informatie te activeren weten we hoe we ons moeten gedragen
Bv. George een drugtest laten doen
- Voordeel: snel en gemakkelijk reageren op prikkels
, - Nadelen
Accuraatheid daalt
Stereotypering stijgt
MAAR je kan er bewust van worden bestrijden (= tegengif)
1.2.2.2 Welke schema’s worden gemobiliseerd?
Aantal belangrijke factoren die richting van schema’s bepalen
- Negatieve stimuli krijgen voorrang
= dingen die sneller aandacht trekken, schijnwerper valt op iets dat zorgt voor
gedragswijziging
Bv. Er is gepraat achteraan nu kan ik mij niet meer concentreren
- Cultuur (werkcultuur, schoolcultuur, huiscultuur, tijd, ..)
Culturele verschillen
Bv. Verschil in kledij op school – kledij op vergadering
- Particuliere ervaringen (eigen ervaringen)
= iets associëren met eigen ervaringen (positief/negatief)
bv. Net in breakup + hoort een liefdeslied gaat het lied stom vinden
- Actuele gemoedstoestand
= humeur bepaalt hoe we dingen gaan interpreteren, ernaar kijken, hoe we gaten opvullen
soort priming, maar van interne aard
Bv. Verliefd persoon luistert op een andere manier naar liefdeslied dan heartbroken persoon
- Persoonlijkheidseigenschappen
= naargelang persoonlijkheid zullen andere schema’s actief worden
Bv. Optimisten zien andere dingen dan pessimisten
- Situatie
Tijdens carnaval vind je het niet raar dat er iemand rondloopt in een berenpak, maar als het
geen carnaval is wel
- Priming
= recente gebeurtenis verhoogt toegankelijkheid van bepaald schema voor bepaalde tijd
Bv. Net zwanger gaat alleen maar baby’s zien
Bv. Veel artikels over mishandeling in kinderopvang gaat denken dat dit bij alle opvangen
is
1.3 Attributie
= neiging om gedrag te verklaring, toeschrijven van een oorzaak aan gedrag/ iemand
Bv. Ziet een dakloze -> denken: eigen schuld dikke bult
4 soorten attributie (-> examen: welke 2 soorten attributie ?)
- Intern: gedrag toeschrijven aan persoon zelf (Bv. Ik ben geslaagd want ik ben slim)
- Extern: gedrag toeschrijven aan factor buiten de persoon (Bv. Ik ben geslaagd want het
examen was makkelijk)
- Stabiel: vaststaand (Bv. Die man is lui)
- Variabel: kan variëren (Bv. Hij had vandaag even pech, energiecrisis )
Intern Extern
Stabiel Persoonlijkheidstrekken, Systemen, structuren,
talenten, gebreken,… persoonlijkheid van anderen,…
Bv. Hij kan dat niet want hij heeft een Bv. Gemakkelijke docent, ze gebruikt
, fysieke beperking, ze gebruikt drugs want drugs want is in haar jeugd misbruikt
ze is zwak
Variabel Fysieke en mentale toestand, Geluk, toeval, gedrag en
gedrag,… toestand van anderen,…
Bv. Ik heb goed geslapen dus ik was Bv. Ik had geluk met de vragen, ze
gemotiveerd, hij heeft een lief want gebruikt drugs want ze gaat om met
hij trakteert veel de verkeerde mensen
Extern stabiel: mensen met een beperking
Extern variabel: griep hebben
Intern stabiel: sociale angsten
Belang van attributie
Manier waarop we iets verklaren bepaalt hoe wij met iets omgaan/ hoe we ons gaan gedragen
bv. Verschil: “ik heb een buis omdat ik lui was” vs “ik heb een buis omdat het een moeilijk examen
was”
bv. Probleemjongeren in leefgroep: gedrag verklaren door te zeggen dat hij niet wilt meewerken
=>geen moeite doen om die wel te doen meewerken
1.3.1 Spontane attributie versus intentionele attributie
Spontane attributie= automatisch, spontaan attribueren
- Activeert vooral een eigenschap
Bv. We zien iemand een grote fooi geven -> denken automatisch: gul, rijk
Intentionele attributie= bewust gedrag verklaren, intentionele gevolgtrekking omdat we doel willen
bereiken
zoeken naar oorzaken van iemands al dan niet succesvol gedrag in vorige situatie
- Bewust eigenschap toeschrijven aan persoon
Bv. Obersvatiegroepen, sollicitatie
!! meest gemaakte fout: intern stabiel
Bv. Dat is een zure vrouw, dat is een studieknobbel
1.3.2 De corresponderende inferentietheorie van Jones en Davis. ->examen: 1v
Jones + Davis: We maken vaak een interne attributie fout DUS aantal
= we attribueren anders ALS er 3 variabelen zijn
- Keuze:
Weten dat iemand iets doet vanuit eigen keuze => sneller intern attribueren
Bv. Gemotiveerde student want ik ga naar niet verplichte les, Dochter kijkt graag pawpatrol
dus moeder kijkt mee (maar is niet haar keuze)
- Situatie:
Hoe meer gedrag iemand stelt dat past binnen situatie => minder intern attribueren
Bv. Aanschijven in rij in winkel -> mensen gaan niet denken “amai, das een brave” want past
binnen de situatie. IPV iedereen voorbij steken -> mensen denken “onbeleefde mevrouw”
- Gevolgen:
Hoe positiever gevolgen van iemands gedrag => minder intern toeschrijven
Bv. Gemotiveerde studenten want wij zitten hier gratis/ vrijwillig,
1.3.3 Het covariatiemodel van Kelley -> examen: 3 vragen
Covariatiemodel: 3 variabelen waar je ALTIJD rekening mee moet houden
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller vanveltomjessie. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.97. You're not tied to anything after your purchase.