Alle hoorcollege aantekeningen van het vak Ontwikkelingspsychologie. Het bevat de hoofdstukken 1 t/m 6, 9 tm 12, 15, 16, 18 t/m 21 van het boek Developmental Psychology van Slater & Bremner
Theorieën: op een systematische manier de ontwikkeling leren begrijpen, handvat bij het
evalueren van je kennis
Theorie is een geheel aan denkbeelden, hypotheses en verklaringen
- Gaat uit van vooronderstellingen (assumpties)
- Verklaart (samenhang) feiten
- Is een reductie van de werkelijkheid en is generaliseerbaar
- Maakt kennis openbaar
Wat is een goede theorie?
- Toetsbaar aan de hand van waarnemingen (bijv. niet religie)
- Blijft overeind staan in verschillende situaties (generaliseerbaar)
- Geeft consistente voorspellingen
Wanneer theorie verwerpen/vervangen?
- Als deze niet overeind blijft staan aan de hand van de waarnemingen (falsificatie)
- Als een nieuwe theorie nog meer verklaart > kleurt de geschiedenis van de
ontwikkelingstheorie
- Minor theorieën: theorie over een enkel fenomeen, bijv. leren diepte te zien
- Major theorieën: brede theorie, bijv. ontwikkeling cognitie, motoriek, sociale
vaardigheden
Wat is een goede ontwikkelingstheorie?
- Heeft betrekking op de ontogenese (ontwikkeling individu)
- Richt zich op verandering over tijd
- Verklaart het ontstaan van nieuwe eigenschappen
- Is het liefst pedagogisch nuttig
Recapitulatie theorie: Ernst Haeckel: ontogenese volgt fylogenese > ieder organisme
doorloopt tijdens zijn ontwikkeling van embryo tot volwassene (ontogenese) de stadia
van zijn evolutie (fylogenese)
- Kritiek: er zijn veel overeenkomsten tussen de ontogenese en de fylogenese maar de
stadia zijn niet functioneel (kieuwen werken niet) > Haeckel knoeide met zijn tekeningen
Spectrum aan ontwikkelingstheorieën
Nature/nurture
- Nature/endogeen: kennis is aangeboren en komt tot expressie over de loop van de
ontwikkeling
- Nurture/exogeen: alleen mechanisme om te leren is aangeboren, de rest van de
ontwikkeling wordt bepaald door de omgeving
- Beide: zowel aanleg als omgevingsinvloeden sturen ontwikkeling
Continu/stadia
- Continu: ontwikkeling verloopt geleidelijk, kind is niet kwalitatief anders dan een
volwassene, alleen ervaring ontbreekt nog
- Stadia: ontwikkeling verloop in verschillende stadia, kind is kwalitatief anders dan de
volwassene
, - Beide: ontwikkeling verloopt continue maar bepaald gedrag kan tijdelijk domineren
waardoor gedrag er stadia-achtig uit kan zien
Passief/actief
- Passief: kind speelt een passieve rol en ondergaat zijn eigen ontwikkeling automatisch
- Actief: kind speelt een actieve rol in zijn eigen ontwikkeling en construeert zelf nieuwe
kennis
- Beide: sommige processen ontwikkelen automatisch terwijl andere processen een
actieve rol van het kind nodig hebben
Motorische ontwikkeling
Mijlpalen grove motoriek: sequentie is grofweg voor iedereen gelijk, maar er zit wel
variatie in wanneer iemand een nieuwe vaardigheid bezit
Maturatietheorie van Gesell: biologisch gestuurde rijping (=maturatie), ongeacht input zie
je altijd hetzelfde patroon van ontwikkeling > filmpje kind pakt eerst 1 blokje daarna 2
blokjes als hij ouder is
- Centraal staat:
- Rijping centrale zenuwstel bepaalt de ontwikkeling van een kind,
gedragsontwikkeling volgt hieruit
- Cephalocaudale trend: van kop tot staart
- Proximodistale trend: van het centrum tot de uiteinden
- Persoonlijkheid speelt een belangrijke rol in de tempoverschillen tussen kinderen
- Rol omgeving (ouders) is om, als het kind er klaar voor is, de juiste omgeving te
bieden (niet te vroeg pushen)
- Kritiek:
- Niet ieder kind doorloopt hetzelfde patroon (achteruitkruipers bijv.)
- Generaliseert niet naar andere culturen
- Omgeving speelt ook sturende rol (zie onderzoek McGraw)
- McGraw: omgeving kan motorontwikkeling sturen > tweelingonderzoek waar 1 kind
extra training kreeg in bijv. zwemmen, klimmen en deze werd zeer vaardig
Dynamische systeemtheorie (DST):
- Ontwikkeling is een complexe interactie tussen eigenschappen van het systeem en
omgeving
- Systeem is een verzameling componenten die met elkaar verbonden zijn
- Dynamisch systeem is een verzameling veranderlijke componenten die elkaar
beïnvloeden en beschrijft hoe een toestand naar een andere toestand ontwikkelt over de
tijd
- Een belangrijk kenmerk is zelforganisatie
- De effecten zijn niet-lineair: kleine veranderingen in een variabele brengt een
kwalitatieve verandering in het patroon teweeg
- Esther Theelen: DST van de motorische ontwikkeling
- Motorische ontwikkeling wordt gestuurd door ontwikkeling centrale zenuwstelsel
(nature), ontwikkeling bewegingsapparaat (nature) en omgeving (context en de taak)
> filmpje dat stappen (lopen) aangeboren is
Gesell: nature, stadia en passief
McGraw: nurture, stadia en passief
DST: nature/nurture even belangrijk, stadia en continu even belangrijk, en actief (non-
lineaire continue ontwikkeling richting tijdelijk evenwicht)
, Cognitieve ontwikkeling
Eind 19e eeuw:
- Behaviorisme: Watson, Pavlov, Thorndike
- Psychoanalyse: Freud
20e eeuw:
- Behaviorisme: Skinner
- Constructivisme: Piaget, Information processing theory, Vygotsky
Behaviorisme: grondlegger Watson: bestuderen van zichtbaar gedrag, mentale
processen (black box) zijn niet interessant, bewustzijn geen bruikbaar construct >
lijnrecht tegenover de psychoanalyse van Freud
- Kind is minivolwassene, leerprocessen in kinderen en volwassenen zijn hetzelfde >
beloning en straf
- Kind is passief in zijn ontwikkeling, omgeving stuurt ontwikkeling > geldt ook voor
psychoanalyse
Klassiek conditioneren Pavlov: associaties worden gevormd tussen stimuli door de
daaraan gekoppelde beloningen straf
- Watson voerde angst conditioneringsexperimenten uit op kinderen (Little Albert
experiment)
Thorndike: law of effect
- Consequenties van gedrag (staf, beloning) sturen toekomstig gedrag
- Beloning is sterker dan straf
- Law of recency: recent gedrag heeft een hogere kans zich te herhalen
- Law of excercise: oefening versterkt stimulus-response connecties
- Kind kan alles worden, omgeving stuurt
- Puzzel-box experimenten > grote invloed op onderwijs (met beloningen leren
verbeteren)
Skinner: moderne behaviorist > operant conditioneren
- Gedrag kan in frequentie toe- of afnemen door de koppeling met resp. beloning en straf
- Emoties als uitkomst van gedrag zijn belangrijk en kind speelt deels actieve rol > in
tegenstelling tot de klassieke behavioristen hiervoor
Constructivisme: verwerven van kennis en vaardigheden is het resultaat van
denkactiviteiten van de kinderen zelf. Kinderen leren door de nieuwe informatie te
verbinden aan datgene wat ze al weten
- Nature en nurture: kind speelt actieve rol in zijn ontwikkeling
- Jean Piaget: grote invloed jaren 70-80, ontwikkeling toetsbare theorie > 4 kwalitatief
verschillende ontwikkelingsstadia > onderzocht de omslagpunten in het beschikken van
bepaalde vaardigheden
- Wat doe je als nieuwe informatie niet past in je huidige opvattingen? Negeren > in
huidige theorie passen > nieuwe theorie vormen
Jean Piaget: - Assimilatie: inpassen in bestaande theorie
- Accommodatie: theorie aanpassen
- Equilibratie: nieuwe cognitieve structuur
- Kritiek: kwalitatieve stadia problematisch en onvoldoende rekening houden met sociale
omgeving
, Information processing theory: basis IPT ligt in de cognitieve psychologie: individu
verwerkt informatie op een vergelijkbare manier als een computer. Om gedrag te
begrijpen moet je de processen tussen input (stimulus) en output (response) begrijpen
- Ontwikkelingsproces is continu
- Kind speelt een actieve rol (zelforganisatie)
- Nature en nurture
- Vooral veel minor theorieën
Sociaal constructivisme:
- Lev Vygotsky: grondlegger socioculturele ontwikkelingstheorieën, sociale omgeving is
een kritische sturende factor in ontwikkeling
- Nieuwe vaardigheid eerst geleerd in interactie met een ander, daarna pas
geïnternaliseerd
- Het kind lost samen met een meer ervaren partner problemen op; door hulp van deze
partner krijgt het kind de kans om een bepaalde mate van intellectueel gedrag te
vertonen (bijv. tutors basisschool)
- Kind wordt geboren met elementaire mentale functies en ontwikkelt gaandeweg hogere
mentale functies (vrije wil)
- Mediatoren: psychologische gereedschappen en symbolen die denkprocessen
ondersteunen en sturen (taal, tellen, kunst, schrijven enz.) = cultureel gevoelig
- Taal speelt centrale rol: tool om instructies mee te geven aan een ander en aan jezelf
- Egocentrische spraak: op jezelf gericht monoloog helpt in de ontwikkeling
- Kinderen praten eerst nog hardop maar daarna alleen in hun hoofd (inner speech)
- Zone of proximal development: vaardigheden die net iets te moeilijk zijn maar met hulp
wel geleerd kunnen worden
- Scaffolding: instructie aanpassen aan het niveau van het kind
- Cultuur bepaalt de beschikbare mediatoren en vormt daarmee de cognitieve
vaardigheden, bijv. onderzoek Nunes & Bryant: Braziliaanse kinderen kunnen complexe
rekensommen oplossen maar falen als ze een som op papier moeten maken >
onderschat kinderen niet; hou rekening met culturele context
- Kritiek: Maar hoe vond de ontwikkeling dan plaats? Wat verandert er over de tijd? Daar
sprak Vygotsky niet over
Vroege behaviorisme: nurture, continu, passief
Late behaviorisme: meer nurture dan nature, continu, passief
Piaget – constructivisme: nature en nurture, stadia, actief
IPT – constructivisme: nature en nurture, actief (zegt niks over continu/stadia)
Vygotsky – sociaal constructivisme: nature en nurture, actief
Hoorcollege 2 – Hoofdstuk 3
Wat is evolutie?
Natuurlijke selectie: Darwin, 1859 The Origin of Species
- Stap 1: individuen verschillen > variatie
- Stap 2: er zijn meer individuen dan voedselbronnen > strijd (mensen: strijd om
voortplanten)
- Stap 3: nakomelingen lijken op hun ouders > erfelijkheid
- Stap 4: individu heeft kenmerken die helpen met overleving en reproductie > adaptaties
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maximeklingers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.