Openbaar bestuur: beleid, organisatie en politiek 9e herziene druk, Bovens en anderen
Samengevat door: Suzanna van der Heide
Hoofdstuk 1: De wereld van het openbaar bestuur
1.3: Inleiding: de praktijk van het besturen
Het openbaar bestuur is een ingewikkeld samenspel van vele partijen die allemaal handelen volgens
een eigen logica en eigen waarden en belangen hebben. Vraagstukken kunnen politiek, ethisch,
juridisch, financieel of logistiek zijn, maar deze onderwerpen kunnen elkaar ook doorkruisen.
Openbaar bestuur is dus pittig, maar heeft wel veel invloed op het dagelijks leven van mensen.
1.4: Wat is openbaar bestuur?
Er is geen eenduidige definitie, maar het boek omschrijft ‘openbaar bestuur’ als ‘het geheel van
organisaties en activiteiten die primair zijn gericht op de besturing van de maatschappij’. Deze
definities houdt twee interpretatiemogelijkheden open (zie ook tabellen 1.1 & 1.2):
1. Beperkte opvatting: het openbaar bestuur is hetzelfde als de staat, of de overheid
2. Ruime opvatting: het openbaar bestuur bestaat ook uit organisaties met een publieke taak
of die anderszins op de maatschappij sturen, zoals ziekenhuizen of de ANWB.
Besturen houdt in ‘een koers uitzetten’ door middel van het tot stand brengen en uitvoeren van
beslissingen.
Het woord openbaar heeft te maken met reikwijdte: het gaat om de maatschappij als geheel of van
een groot gedeelte ervan, waarop wordt gestuurd. Bestuurlijke beslissingen (zoals beschikkingen,
wettelijke normen, subsidieregelingen en gemeentelijke verordeningen) hebben een bindend
karakter, wat impliceert dat naleving kan worden afgedwongen. De overheid heeft het monopolie op
geweld.
De staat, het middenveld en de markt
Grofweg zijn er drie logica’s van sturing in de maatschappij te onderscheiden:
1. Sturing van de staat: dient het algemeen belang
2. Sturing van het middenveld: streeft doelen na zonder winstoogmerk
3. Sturing van de markt: levert producten en diensten op commerciële grond
Grenzen tussen de drie velden zijn niet altijd even scherp en activiteiten of organisaties kunnen van
veld wisselen:
Staat > markt: privatisering, liberalisering of vermarkting (bijv. zorgverzekeringen)
Markt > staat: nationalisering of verstatelijking (bijv. ABN-Amro tijdens bankencrisis)
De staat. De staat bestaat uit een politieke leiding en ambtenaren. De politieke leiders zijn direct of
indirect verantwoording schuldig aan democratisch gekozen vertegenwoordigende organen.
Ambtenaren helpen de politieke leiding bij het maken en uitvoeren van beslissingen.
Maatschappelijk middenveld. Organisaties in het maatschappelijk middenveld zijn juridisch gezien
privaat, maar toch betrokken bij het openbaar bestuur. Er zijn twee typen organisaties in het
maatschappelijk middenveld te onderscheiden:
1. Organisaties die een maatschappelijke taak vervullen/in samenspraak met de overheid
bestuurstaken hebben: bv. schoolbesturen, woningcorporaties
2. Organisaties die een bepaald belang of doel behartigen: bv. vakbonden, milieuorganisaties
Het publieke karakter van het openbaar bestuur
Volgens de benadering die ‘kernaanpak’ genoemd wordt is het voornaamste verschil tussen publieke
en niet-publieke organisaties, de rechtsvorm. Publieke organisaties hebben een publiekrechtelijke
grondslag, niet-publieke organisaties hebben deze niet. Het voordeel van deze tweedeling is dat het
recht lijkt te doen aan de grote verschillen tussen publieke en niet-publieke organisaties. Nadeel is
dat veel organisaties wel een beetje van beide in zich hebben, denk aan ziekenhuizen.
Bestuurskundige Barry Bozeman bedacht daarom een publicness continuum, dus de mate van
,publiekheid. Er zijn volgens dit idee geen puur publieke of puur niet-publieke organisaties. De plaats
op het continuüm wordt bepaald aan de hand van de volgende dimensies:
1. Eigenaarschap: wat is de rechtelijke grondslag?
2. Bekostiging: wie bekostigt de organisatie? (kan soms van twee kanten, bijvoorbeeld bij een
universiteit)
3. Mate van politieke controle: de invloed die politieke gezagsdragers hebben op de prioriteiten
die een organisatie kan stellen (politieke controle is hoog op grote bedrijven, als Akzonobel)
1.5: Openbaar bestuur op verschillende niveaus
Met het oog de complexiteit en vervlechting in de wereld van het openbaar bestuur, kan door middel
van het onderscheiden van een verticale en een horizontale dimensie van het openbaar bestuur wat
meer ordening worden aangebracht.
Verticale dimensie. Er zijn meerdere territoriale bestuurslagen, denk aan rijk, Europa, gemeente, wijk
Horizontale dimensie. Het openbaar bestuur is niet alleen de overheid, maar bestaat ook uit andere
organisaties.
Dit wordt wel gevat in de term multi-level governance. Besturen vindt plaats op meerdere
schaalniveaus en door meerdere partijen (vandaar niet government maar governance). Deze term
komt van Liesbeth Hooghe en Gary Marks als benoeming van de dynamiek in de EU: daar had je niet
alleen Europese instellingen en nationale regeringen, maar ook regio’s, steden, middenveld,
belangengroepen en transnationale gemeenschappen die een rol spelen. Volgens bestuurskundigen
is multi-level governance in feite niet nieuw, maar gebeurde het ook al in het Romeinse Rijk en in de
middeleeuwen.
De verticale dimensie: het huis van Thorbecke met opbouw
Voor Nederland is het openbaar bestuur formeel op de volgende niveaus georganiseerd:
Lokaal: gemeentes
Regionaal: veiligheidsregio’s, waterschappen
Provinciaal: provincies
Nationaal: regering en departementen
Europese: instellingen van de EU
Internationaal: NAVO en VN
Het lastige is hoe de verschillende niveaus met elkaar in verbinding staan: hoe hoger betekent niet
per se hoe meer macht/dominantie.
De huidige inrichting van het Nederlandse binnenlands bestuur is grotendeels door
Thorbecke geschreven in de grondwet van 1848. Het model van hem, wat het huis van Thorbecke
genoemd wordt, bestaat uit drie lagen: gemeentes, provincies en rijk.
De Nederlandse staatsvorm is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Dit betekent dat er een
uniform bestuursstelsel is met een duidelijk primaat van de landelijke overheid. Gedecentraliseerd
voegt daar echter aan toe dat gemeenten en provincies belangrijke en op bepaalde onderwerpen
zelfstandige bevoegdheden hebben. Er is dus ook een stukje decentrale autonomie.
Met de groei van de EU heeft het huis van Thorbecke nog een etage gekregen, namelijk die
van de EU. De lidstaten maken samen beleid dat vervolgens door actoren op nationaal, provinciaal of
gemeentelijk niveau moet worden doorgevoerd. Soevereiniteit wordt hier voor een deel ingeruild
voor vrede, welvaart en innovatie.
Hoe verhouden de verschillende bestuurslagen van het Thorbeckehuis + EU-laag zich tot
elkaar? Het klassieke denken zegt dat de centrale nationale overheid de meeste macht heeft. Maar
dit beeld is niet accuraat meer. Door globalisering, decentralisatie en integratie van EU-lidstaten is de
nationale overheid vaak erg afhankelijk geworden van decentrale overheden en Brussel.
De etages zijn ook niet zo los van elkaar als ze lijken. In de afgelopen jaren zijn allerlei extra
bestuurlijke arrangementen ontstaan die vaak de verantwoordelijkheid voor één of enkele
beleidsterreinen dragen, denk aan veiligheidsregio’s of metropoolregio’s voor mobiliteit.
, Bestuurskundige Rod Rhodes spreekt in dit kader van ‘uitholling van de nationale staat’,
waarmee bedoeld wordt dat de nationale overheid een lege huls dreigt te gaan worden. Het
zwaartepunt van strategisch beleid gaat namelijk naar supranationale organisaties, terwijl het voor
de burger gewenste maatwerk vorm krijgt in subnationale verbanden.
Ondanks dit alles, blijft de nationale overheid wel een belangrijke taak hebben. Zij zorgt voor
uitwisseling en afstemming tussen de lagen. En de nationale overheid heeft veel zeggenschap over
wat er op lagere niveaus gebeurt. De niveaus lopen dus door elkaar heen.
De horizontale dimensie: de overheid doet het niet alleen
Je kunt de besturing van de maatschappij alleen begrijpen met een governance-bril op. Aan
maatschappelijk middenveld en deels het bedrijfsleven worden niet alleen bindende voorschriften
opgelegd, maar er wordt ook op een gelijkwaardige manier samengewerkt. Formeel heeft de
overheid dus het mandaat, maar voor sturing is de inzet van veel maatschappelijke partijen nodig.
1.6: Openbaar bestuur als good governance
De VN heeft een model van acht good governance criteria. Deze criteria zijn (zie ook fig. 1.3):
onpartijdig en open; rechtszeker; consensusgericht; participatief; vraaggericht; effectief en efficiënt;
politieke verantwoording; transparant. Besturen is dus balanceren tussen deze normen en
verwachtingen. Het boek zelf hanteert een ander systeem van good governance criteria met vier
dimensies:
1. Democratie, responsief bestuur: een democratie gaat uit van volkssoevereiniteit. Volgens dat
beginsel reageren politici, bestuurders en overheidsorganen in de naam van het volk. Het
systeem van verkiezingen moet deze responsiviteit in stand houden: slecht afgestemd beleid
betekent minder stemmen. Kritiek hierop is dat burgers geen regering(sleider) kunnen
kiezen, burgers hebben alleen invloed op de kabinetsformatie. Verder kenmerkt responsief
bestuur zich door openstaan voor maatschappelijke initiatieven. Bestuurlijke
besluitvormingsprocessen moeten doorzichtig en toegankelijk zijn.
2. Rechtmatigheid, bestuur gebonden aan het recht: het recht controleert en perkt de macht
van de overheid in (denk aan belastingen mogen heffen, geweld mogen gebruiken). Iedere
publiekrechtelijke bevoegdheid heeft daarom een wettelijke grondslag. Wetten kunnen
gezien worden als gestolde moraliteit, vormen een belangrijke toetssteen voor het handelen
van gezagsdragers en beschermen burgers tegens overheidswillekeur. Een burger die zich
door de overheid onheus bejegend voelt kan bezwaar maken en daarna beroep aantekenen.
Rond het rechtmatigheidsbeginsel doen zich in de praktijk spanningen voor. De invloed van
rechtsregels en rechterlijke instanties (juridisering) op het openbaarbestuur is met de tijd
steeds groter geworden, geïllustreerd door:
a. Meer rechtsbescherming tegen de overheid
b. Hogere juridische eisen aan het optreden van het openbaar bestuur (algemene
beginselen van behoorlijk bestuur liggen voor groot deel vast in Awb)
c. Minder terughoudendheid bij rechters om de overheid aan te pakken: overheden
moeten bijvoorbeeld grote schadevergoedingen betalen die ze wel degelijk voelen in
de begroting.
Het nadeel hiervan is volgens bestuurders dat ze risicomijdend en formalistisch worden, en
dit bemoeilijk effectief bestuur.
3. Doeltreffendheid en doelmatigheid, presterend bestuur: als het openbaar bestuur de vooraf
geformuleerde doelstellingen ook daadwerkelijk haalt, is het doeltreffend (effectief). De eis
van doelmatigheid of efficiency is hieraan gekoppeld en houdt in dat bestuurders met zo min
mogelijk middelen (geld + schaarse middelen als expertise, tijd, energie) doelen bereiken.
Door afnemende budgetten is doelmatigheid steeds belangrijker geworden. Het
doelmatigheidsbeginsel kan ook worden toegepast op de bestuurlijke indeling zelf (denk aan
het samenvoegen van gemeentes). Kritische noot is wel dat de vraag is of het echt (gelijk)
efficiënt is, omdat kosten van reorganisaties doorgaans ook hoog zijn.
, 4. Integriteit, onkreukbaar bestuur: politici, bestuurders en ambtenaren behoren integer te zijn.
Om dit te bewerkstelligen is er integriteitsbeleid in de vorm van principes en professionele
maatstaven. Om naleving te bevorderen, zijn er meldpunten en klachtenlijnen. Het ministerie
van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties is belast met de bewaking van de integriteit
van de overheid.
Spanningsvelden
democratie:
repsonsiviteit en
participatie
-
doeltreffendheid en
rechtmatigheid:
doelmatigheid:
wetmatigheid en behoorlijk
doelbereiking en
bestuur
middelenbeheer
integriteit: ethisch
verantwoord
Doelmatigheid vs. rechtmatigheid: het recht tot bezwaar over grote projecten vertraagt de uitvoering
wat ten koste gaat van de doelmatigheid
Democratie vs. rechtmatigheid: in tijden van toegenomen terrorisme, vinden veel burgers het goed
dat de politie meer opsporingsbevoegdheden krijgt of criminele informanten gebruikt. Toegeven aan
deze wens van de burger kan botsen met strafrecht.
Integriteit vs. democratie: veel uitvoeringsinstanties hebben een dubbele functie van het verlenen
van diensten en het controleren, dit kan op gespannen voet staan. Iemand die gaat over milieuzaken
die dan, in ruil voor geld, een vergunning geeft aan een bedrijf dat niet aan eisen voldoet, dient
lokale werkgelegenheidsbelangen, maar is corrupt.
1.7: Een veranderd openbaar bestuur
Het openbaar bestuur van vandaag is het product van historische ontwikkelingen. Het boek
onderscheidt drie fasen (zie figuur 1.5):
1. Regenten, nachtwakers en verzorgers (1648-1930): tijdens het openbaar bestuur in de
Republiek der Verenigde Nederlanden waren er nauwelijks ambtenaren. De politieke macht
lag meer bij de zeven provincies, die in feite onafhankelijke staten waren. Zij hadden
beslissingsmacht in de Staten Generaal. De politieke bestuurders (de regenten) voerden zelf
ook een deel van de taken uit, zoals buitenlands beleid (oorlog/vrede), maar zaken als
belastingheffing en infrastructuur lagen bij de provincies of steden. Er waren altijd veel meer
regenten dan ambtenaren (soms wel 10x zoveel). Besluitvorming was gebaseerd op
consensus (en daarmee pragmatisch). Lokale organisaties, zoals gilden, kerken en
waterschappen hadden een grote mate van zelfregulering.
Nachtwakers in de eenheidsstaat. Met de komst van de Bataafsche Republiek (1795) en het
Koninkrijk der Nederlanden (1814) ontstond een centraal overheidsapparaat en werd de
, macht van provincies en steden ingeperkt. Het recht werd gecodificeerd en er kwamen
centrale staatsorganen. In het begin was het openbaar bestuur wel sterk monocratisch, de
hegemonie lag bij Willem I. Democratische controle was er nauwelijks. Willem I voerde
actieve handelspolitiek en ging aan de slag met de infrastructuur. Halverwege de 19e eeuw
zie je een kentering ontstaan door een liberale stroming en ontstaat de nachtwakerstaat. De
overheid hield zich in die tijd vooral bezig met klassieke taken als BuZa, defensie en justitie.
Professionals in de verzorgingsstaat. Na 1870 vroeg de voortgaande industrialisering steeds
meer om overheidsingrijpen. Gevolgen van de industrialisatie zoals verstedelijking en
groeiende armoede in de steden leiden tot beleid voor bijvoorbeeld nutsbedrijven,
huisvestingsbeleid en sociale zekerheid. Denk verder aan groeiende invloed op onderwijs en
gezondheidszorg.
2. De groei van de verzorgingsstaat (1930-1973): als indirect gevolg van de economische crisis
van de jaren ’30, breidde de moderne verzorgingsstaat zich uit. De crisis die begon in de VS
sloeg over naar Europa en volgens de ideeën van econoom Keynes moest de overheid
bedrijvigheid in tijden van crisis stimuleren. Vanuit deze gedachte startte de overheid met
grootschalige werkgelegenheidsprojecten.
Wederopbouw: technocratisering. De visie van Keynes is ook zichtbaar na WWII: de overheid
kende zichzelf een centrale rol toe in de wederopbouw. Het idee was dat de samenleving
maakbaar was als de overheid maar genoeg middelen had en werkte vanuit expertise. De
overheid hield zich bezig met verzorging (werkloosheid, ziekte) als ook met verheffing
(cultuur, sport, bibliotheken). Hiervoor was brede maatschappelijke en politieke steun.
3. Van zorgen voor, naar zorgen dat (1973-nu): na 1970 ontstond er echter kritiek. Door de
crisis van de jaren ’80 vroeg men zich af of overheidssturing echt wel zoveel kon bereiken.
New public management kwam op, een stroming die stelde dat de markt het voorbeeld zou
moeten zijn voor de overheid. De overheid moet niet zelf roeien, maar slechts aansturen op
hoofdlijnen. Het bedrijfsleven vond ook dat de overheid zich minder met hen moest gaan
bemoeien, want dit was nadelig voor de concurrentiepositie. Naast de inhoudelijke afname
van overheidsambitie, zou er ook kostenbesparing kunnen plaatsvinden. De overheid moest
goedkoper, kleiner en slagvaardiger. Financieel-economische afdelingen van de overheid
werden belangrijker. Tijdens de jaren ’90 kwam ook het thema bestuurlijke vernieuwing op.
Dit uitte zich enerzijds om een betere kwaliteit van de dienstverlening ten opzichte van
burgers (geen loketten meer, maar een ontvangstruimte) en anderzijds in het verhogen van
het werktempo.
Van government naar governance. De erkenning voor het idee dat de Staat als centraal
bestuursorgaan voor de samenleving niet bestaat, groeide. Er is meer sprake van
onderhandelend bestuur. Dit wordt ook wel netwerk management genoemd. Bestuurders en
ambtenaren zijn niet meer zo te kenmerken als beleidsbepaler en dienstverlener, maar meer
als procesmanager. Binnen de Eu probeert men echter ook steeds meer tot
beleidsafstemming te komen als het gaat om bijvoorbeeld onderwijs, gezondheidszorg en
sociale zekerheid (meer beleidscoördinatie en convergentie). Governance past alleen lastig in
het traditionele systeem van de nationale parlementaire democratie.
Van verzorgingsstaat naar voorwaardenscheppende staat. Het sociaal beleid is tegenwoordig
van een sociaal vangnet veranderd in een springplank: mensen moeten zo snel mogelijk
terug de maatschappij in. Teveel terugtred van de overheid blijkt ook niet altijd goed uit te
pakken: efficiency maatregelen waren niet altijd goed voor de kwaliteit van de thuiszorg, het
onderwijs of de volkshuisvesting. De overheid is daarom veranderd in een regulatory state:
taken zijn geprivatiseerd of gedecentraliseerd, maar de overheid reguleert het door
bijvoorbeeld inspecties en autoriteiten.
Bewegende verhoudingen. De verhoudingen tussen de markt, de overheid en de
gemeenschap zijn door de tijd heen altijd in beweging geweest (zie fig. 1.6).
,H2: Beleid en sturing
2.3: Maatschappelijke sturing en beleid
Beleid is de poging van een bestuursorgaan om een maatschappelijke toestand doelgericht te
beïnvloeden. Het gaat dus om maatschappelijke sturing.
Maatschappelijke sturing als ordering van het samenleven
Maatschappelijk sturen gaat over het ordenen en sturen van samenlevingsproblemen.
Maatschappelijke sturing is nodig voor:
Samenlevingsproblemen. Deze ontstaan doordat mensen samen leven en elkaar
beïnvloeden. Vb. is dat de één iets gebruikt waardoor de ander het niet kan gebruiken.
Mensen hebben behoefte aan een brug, maar wie regelt en onderhoudt ‘m
Het beschermen van groepen tegen elkaar. Denk aan de rechtstaat en bescherming voor
minderheden.
Voorzieningen waar iemand belang niet van inziet, maar die toch goed zijn voor die persoon.
Zoals preventieve medische zorg en onderwijs.
Of er maatschappelijk gestuurd wordt, is afhankelijk van politieke keuzes. Maar samenleven leidt
onvermijdelijk tot samenlevingsproblemen.
2.4: Sturen op publieke waarde
Het boek bespreekt een aantal concepten om duidelijk te maken waar maatschappelijke sturing op
gericht is/kan zijn.
Publieke waarde. Publieke waarde is het collectieve beeld van wat de samenleving ervaart als
waardevol. Een publieke waarde is bijvoorbeeld goed onderwijs, of minder werkeloosheid. Publieke
waarde is vaak moeilijk in geld uit te drukken, bijvoorbeeld als het gaat om een voedselpakket bij de
voedselbank, dan is de waarde veel meer dan alleen de prijs van het eten. Aangezien publieke
waarde, waarde is voor de samenleving, lijkt het logisch om te zeggen dat de publieke waarde van de
één niet te veel ten koste moet gaan van de publieke waarde voor de ander. De verdeling van
publieke waarde is een belangrijk onderwerp, maar er is geen eenduidige formule voor de juiste
verdeling ervan. Publieke waarde kan ook immaterieel zijn, zoals gelijkheid voor de wet.
Publieke goederen. Publieke goederen zin goederen die niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend zijn. Met
andere woorden: het gebruik ervan door de één schaadt het gebruik door de ander niet en je kunt
iemand niet van het gebruik weerhouden. Zuivere publieke goederen zijn eigenlijk alleen defensie en
schone lucht. Het tegenovergestelde van een publiek goed is een privaat goed. Private goederen zijn
wel uitsluitbaar en rivaliserend. Er zijn nog twee mengvormen mogelijk. Club-goederen zijn goederen
die niet-rivaliserend, maar wel uitsluitbaar zijn. Een voorbeeld is een concert: je kan alleen naar
binnen met een kaartje, maar iedereen die binnen is hoort hetzelfde. Commonpool-goederen zijn
goederen die niet-uitsluitbaar maar wel rivaliserend zijn. Een voorbeeld hiervan is de visserij: in
principe kan iedereen de vis vangen, maar als ie gevangen is, is ie weg. Dit maakt visserij op korte
termijn aantrekkelijk, maar op lange termijn kan het probleem ontstaan dat door bepaalde groepen
(ivm economische belangen) teveel is gevist waardoor de visstand uit balans is. Dit wordt door
Ostrom de tragiek van de collectieve actie genoemd: gemeenschapsgoederen raken op of putten uit
omdat er zonder coördinatie als vanzelf overconsumptie optreedt die dramatische gevolgen heeft.
In een tabel:
Uitsluitbaar Niet-uitsluitbaar
Rivaliserend Privaat goed Commonpool-goederen
Niet-rivaliserend Club-goed Publiek goed
Sturen op publieke waarde
Publieke waarde en publieke goederen zijn termen die helpen bepalen wanneer sturing nodig is. Een
, publieke waarde kan niet tot stand of in de verdrukking komen zonder maatschappelijke sturing.
Soms moeten private belangen tegen publieke belangen beschermd worden. Voor de maatschappij is
het goed dat iedereen zo snel en zo hoog mogelijk afstudeert, maar dat is niet voor iedere persoon
prettig of haalbaar. De grens tussen wat goed is voor de samenleving en wat goed is voor het
individu is ook iets waar maatschappelijke sturing over gaat. Een voorbeeld hiervan is dat gedwongen
opname in een psychiatrische instelling alleen onder strenge voorwaarden mag.
Kijken in de wetenschap: de strategische driehoek van Mark Moore
Moore vond dat de focus van publieke organisaties moet liggen op het creëren van publieke waarde
(dus niet de administratieve verplichting van x aantal lessen moeten geven is belangrijk, maar de
focus moet liggen op goed onderwijs). Om dit te bewerkstelligen, noemt Moore drie elementen:
maatschappelijke waardepropositie (wat is de maatschappelijke meerwaarde?), autoriserende
omgeving (steun vanuit politieke en maatschappelijke omgeving) en organisatorische capaciteit (het
vermogen om de waardepropositie waar te maken). Door deze elementen in samenhang te zien,
kunnen publieke managers beter publieke waarde creëren door doelen stellen en omgeving
betrekken.
2.5: drie wegen voor publieke waarde creatie
Publieke waarde kan gecreëerd worden via de overheid, via de markt en via de gemeenschap. Dit
gaat dan op een verschillende manier, maar met hetzelfde resultaat.
Drie keer een bibliotheek: overheid, gemeenschap, markt
Het boek bespreekt een casus in Rotterdam. Door de gemeente werden 17/22 bibliotheken gesloten
en omgezet in 5 centrale bibliotheken, van hogere kwaliteit.
Gemeenschap. Buurtbewoners startten zelf, in de wijk, een eigen leeszaal. Deze werd gerund door
vrijwilligers.
Overheid. De overheid verheft burgers door het tegen een klein bedrag/gratis open stellen van een
bibliotheek. De overheid heeft middelen hiervoor op de begroting.
Markt. Niet met het oog op liefdadigheid, maar met het oog op commercie. Zo biedt amazon gratis
fragmenten aan opdat mensen het boek kopen. Apple zorgt dat klanten de eigen systemen blijven
gebruiken door gratis boeken aan te bieden in de app
Drie vormen nader bezien
In theorie kan op elk van de drie manieren maatschappelijke waarde worden gecreëerd. Maar de
maatschappelijke sturing ziet er dan telkens wel heel anders uit.
Overheid, publieke waarde via politieke besluiten en overheidssturing: overheidssturing kan
dwingend zijn, maar veel sturing heeft een minder dwingend karakter (denk aan voorlichting,
belastingen op roken en alcohol). Overheidssturing is gericht op het bereiken van doelen die door
politieke besluitvorming zijn bepaald. In die zin is overheidssturing een specifieke en doelgerichte
activiteit. Er zijn ook generieke doelen bij overheidssturing, overigens. Voorbeeld dat het boek noemt
is dat de overheid ervoor probeert te zorgen dat mensen met verschillende opvattingen vredig naast
elkaar kunnen leven. Wanneer overheidssturing gericht is op verandering van de maatschappij, dan
wordt dit vaak geassocieerd met het idee van maakbaarheid. Er bestaat discussie over of de overheid
dit kan, maar in ieder geval impliceert overheidssturing enig geloof in maakbaarheid.
Overheidssturing ontstaat vaak als volgt: er is iets waar mensen in de samenleving zich zorgen over
maken, dan start het politieke proces waaruit doelen voor overheidssturing volgen. Soms is iets een
succes, soms niet. Dat kan aan de sturing liggen, maar ook aan de aard van het probleem.
Markt, publieke waarde via vraag en aanbod. Het marktmechanisme werkt op zn best als er sprake is
van voldoende concurrentie. Mensen kunnen dan zelf bepalen of en in hoeverre ze willen
consumeren (leidt tot optimaal evenwicht vraag en aanbod). De markt is altijd opzoek naar
koopkrachtige vragen waar ze in kan voorzien. Als uit het businessmodel blijkt dat opbrengsten
opwegen tegen kosten, zal er aanbod voor de vraag komen. Dit aanbod is waarschijnlijk gevarieerd,