Persoonsvorm
Als je een zin gaat ontleden, begin je altijd met vast te stellen welk woord d
persoonsvorm is. De persoonsvorm is een werkwoord dat in de zin van tijd kan
veranderen. Soms kunnen in een zin meer werkwoorden van tijd veranderen.
Deze werkwoorden zijn dan allemaal persoonsvorm. De zin is dan opgebouwd
uit verschillende zinnetjes. We spreken dan van een samengestelde zin. Een zin
waar 1 persoonsvorm in staat noemen we een enkelvoudige zin.
Als je een zin van tijd verandert, moet de veranderde zin grammaticaal goed zijn.
Soms is het noodzakelijk dat je een of meer woorden ook moet veranderen om
een logische zin te krijgen. Deze woorden zijn echter geen werkwoorden en
kunnen dus nooit persoonsvorm zijn.
Als de persoonsvorm een gebiedende wijs is, kan hij niet van tijd veranderen.
Een gebiedende wijs is gelukkig makkelijk te herkennen. Een gebiedende wijs is
altijd persoonsworm. Bij een aantal werkwoorden kun je niet horen of deze van
tijd veranderen. Het gaat om veel zwakke werkwoorden die op –den of –ten
eindigen.
Een goed hulpmiddel om bij dit soort werkwoorden te bepalen of je met een
persoonsvorm te maken hebt, is een ander werkwoord invullen. Je vult dan een
werkwoord in waarbij je wel kunt horen of het van tijd verandert.
Onderwerp
Wanneer je weet welk woord persoonsvorm is, moet je vaststellen wat het
onderwerp bij de persoonsvorm is. Onderwerp en persoonsvorm hebben een
zeer nauwe relatie met elkaar. Het onderwerp bepaalt de schrijfwijze (de vorm)
van de persoonsvorm. Onderwerp en persoonsvorm moeten in getal
overeenkomen: ze staan of allebei in het enkelvoud of allebei in het meervoud.
Wanneer een van beide zinsdelen verandert, verandert het andere meestal mee.
De makkelijkste manier om het onderwerp te vinden is ‘wie’ of ‘wat’ voor de
persoonsvorm te zetten. Het antwoord op de vraag die dan ontstaat, is het
onderwerp. Je kunt het beste eerst ‘wie’ voor de persoonsvorm zetten. Het
onderwerp wordt namelijk vaak gevormd door personen. Als dat niet lukt, zet je
‘wat’ voor de persoonsvorm.
Werkwoordspelling
Om de precieze schrijfwijze van een werkwoord te bepalen, moet je eerst
vaststellen om welke vorm van het werkwoord het gaat. Een makkelijk te
onthouden kenmerk van een werkwoord is dat het van tijd kan veranderen. Om
de precieze schrijfwijze van een werkwoord te bepalen, moet je eerst vaststellen
om welke vorm van het werkwoord het gaat. Denk hierbij aan de verleden tijd,
tegenwoordige tijd persoonsvorm, enkelvoud, meervoud en voltooid deelwoord.
, Hoofd- en bijzijn
We kennen enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen. Een enkelvoudige zin
bevat 1 persoonsvorm en 1 onderwerp. Een samengestelde zin bevat twee of
meer persoonsvormen en twee of meer onderwerpen. Samengestelde zinnen
bestaan uit minimaal 1 hoofdzin en 1 of meer bijzinnen. Bijzinnen zijn altijd
onderdeel van een hoofdzin; elke bijzin is een zinsdeel.
Kenmerken hoofdzin;
a. Persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar.
b. Je kunt geen ander woord tussen persoonsvorm en onderwerp zetten.
c. Een hoofdzin kun je niet door 1 woord vervangen.
Kenmerken bijzin;
a. Onderwerp en persoonsvorm staan (meestal) niet naast elkaar. In het
geval dat ze wel naast elkaar staan, kun je er gemakkelijk een woordje als
‘niet’ of ‘nooit’ tussen zetten.
b. Je kunt een bijzin altijd vervangen door 1 woord.
c. Een bijzin is altijd een zinsdeel (binnen een totale zin).
Als het lukt een zin door 1 woord te vervangen, weet je zeker dat je met een
bijzin te maken hebt. Deze bijzin is dan een zinsdeel binnen de totale zin. De
hoofdzin en een bijzin worden meestal verbonden door een onderschikkend
voegwoord.
Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op een voorafgaand woord of
een voorafgaande zin. Veelgebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn” die,
dat, wat en wie. Het betrekkelijk voornaamwoord die heeft betrekking op een
mannelijk of vrouwelijk voornaamwoord. Het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’
gebruik je ook als het betrekking heeft op een woord dat in het meervoud staat.
Bij alle mannelijke, vrouwelijke en onzijdige betrekkelijke voornaamwoorden
gebruik je in het meervoud die. Het betrekkelijk voornaamwoord ‘dat’ heeft
betrekking op een onzijdige zelfstandig naamwoord (het-woord).
Het betrekkelijk voornaamwoord ‘wat’ gebruik je in de volgende 3 gevallen.
1. Als het betrekking heeft op een onbepaald voornaamwoord (alles, iets,
niets, veel)
2. Als het betrekking heeft op een overtreffende trap.
3. Als het betrekking heeft op een hele zin.
Beknopte bijzijn
In principe bevat een persoonsvorm en een onderwerp. Er zijn echter ook
bijzinnen zonder onderwerp en persoonsvormen, maar wek net een
werkwoordsvorm. We noemen dat beknopte bijzinnen.
Samentrekking
In nevengeschikte zinnen of woordgroepen kun je soms woorden of zonsdelen
weglaten. Hiermee voorkom je onnodige herhalingen. Je kunt zinsdelen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller DDMT. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.