Deze samenvatting omvat alle in de colleges en werkgroepen behandelde stof, evenals de kern van alle relevante jurisprudentie en parlementaire stukken.
Een omzetbelasting belast de producten op hun weg van producent naar
consument. Hieronder vallen vaak ook diensten. Het rechtskarakter (het waarom
er wordt geheven) van de belastingen kan worden onderverdeeld in drie soorten:
Verkeersbelasting
Allereerst is het van belang te beseffen dat een omzetbelasting altijd (ook) een
verkeersbelasting is, aangezien een verkeersbelasting bepaalde handelingen uit
het rechtsverkeer betrekt in de heffing. Elke soort omzetbelasting ziet immers op
juridische handelingen, zoals bijvoorbeeld de levering van goederen.
Kenmerken
De handeling die in het rechtsverkeer plaatsvindt, staat op de voorgrond. Een
verkeersbelasting is een objectieve belasting in optima forma: als er een
rechtshandeling plaatsvindt, wordt de belasting geheven. Het maakt niet uit wat
voor karakter de prestatie of het geleverde goed heeft of waar het goed naartoe
gaat. Door dit objectieve karakter moeten vrijstellingen en andere
tariefdifferentiaties in beginsel ook een strikt objectief karakter hebben.
Productiebelasting
De productie vormt hier het object van de heffing. Het idee achter deze vorm is
de gedachte dat de overheid gedane uitgaven die het bedrijfsleven duidelijk ten
goede komen (denk aan een goede infrastructuur die vervoerskosten omlaag
brengen), van de ondernemers kunnen worden teruggevorderd. Het berust dus
op het profijtbeginsel. Men beoogt te bereiken dat de prijs die een consument
voor een product moet betalen overeenkomt met de kosten die gemaakt zijn om
het product te vervaardigen.
Kenmerken
Een ondernemer wordt bij deze soort betrokken in de heffing van belasting,
omdat hij profijt heeft van bepaalde overheidsuitgaven. De belastingschuldige en
de belastingdestinataris (degene voor wie de belastingdruk bestemd is) vallen
bij zo’n soort belasting samen. Het heeft dan ook een subjectief en direct
karakter. Vrijstellingen zijn dus gebonden aan het subject (de ondernemer). Het
gaat bij deze belasting immers niet om de goederen en diensten, maar om de
persoon van de ondernemer. Door een minder gunstige vestigingsplaats kan een
ondernemer bijvoorbeeld minder profijt trekken uit bepaalde
overheidsuitgaven, waardoor hij lager moet worden belast of zelfs vrijgesteld.
Een productiebelasting wordt geheven volgens het oorsprongslandbeginsel: de
belasting wordt geheven in en komt ten goede van het land waar de goederen
vandaan komen.
1
,Samenvatting Omzetbelasting
Verbruiksbelasting
De omzetbelasting in Nederland en de rest van de EU is een verbruiksbelasting.
De belasting beoogt het consumptieve verbruik van de goederen en diensten
(dus niet het productieve gebruik) in de heffing te betrekken. In het boek wordt
verbruiksbelasting als volgt gedefinieerd:
“Een belasting die de consumptie beoogt te belasten en dat doet door de besteding
als maatstaf van die consumptie te hanteren.”
Indirect
De omzetbelasting in Europa wordt altijd geheven bij wie de consument zijn
bestedingen doet.
Algemene en bijzondere verbruiksbelastingen
Een algemene verbruiksbelasting (zoals de Europese omzetbelasting) betrekt
álle bestedingen van de consument in de heffing. Bijzondere
verbruiksbelastingen betrekken alleen de bestedingen voor bepaalde goederen
in de heffing. Een voorbeeld hiervan zijn accijnzen op bepaalde producten als
tabak en alcohol.
Kenmerken
De belastingheffing vindt plaats in het land van verbruik. Op goederen die
worden uitgevoerd mag daarom ook geen belasting drukken: ze worden ergens
anders geconsumeerd. Wanneer een ondernemer al omzetbelasting heeft
voldaan en zijn producten vervolgens exporteert, mag hij om een teruggave
hiervan vragen. Een verbruiksbelasting kent een heffing bij import, omdat het
geen verschil mag maken tussen producten geproduceerd in het binnen- of
buitenland. Deze heffing is echter niet hetzelfde als een invoerrecht. Het gaat
immers niet om een beschermende maatregel (zoals bij douanerechten), maar
om een compenserende heffing.
De ‘sluizen’ (teruggaaf bij uitvoer, heffing bij invoer) worden aangeduid als
‘fiscale grenzen’ en leiden ertoe dat er wordt geheven volgens het
bestemmingslandbeginsel: de belasting wordt geheven in (en komt ten goede
van) het land waarin het verbruik plaatsvindt.
Vrijstellingen hebben een objectief karakter. Het gaat om de producten en niet
om de producenten.
Fiscale neutraliteit (onder te verdelen in onderstaande twee)1
Juridische neutraliteit (uitwendige neutraliteit)
Binnen elk land rust op soortgelijke goederen dezelfde belastingdruk, ongeacht
de lengte van de productie- en distributieketen.
Economische neutraliteit (inwendige neutraliteit)
Concurrentieverhoudingen tussen ondernemers mag niet worden verstoord
door de heffing van btw. Gelijke gevallen dienen gelijk te worden behandeld.
Een algemene indirecte verbruiksbelasting kent twee verschillende soorten
stelsels van heffing, te weten éénmalige heffing en meermalige heffingen. Deze
soorten worden weer onderverdeeld in substelsels.
Eénmalige heffingen
Fabrikantenbelasting
De belasting wordt hier geheven in één schakel, te weten de producent
(fabrikant). Bij deze soort blijven de groothandel en detailhandel buiten schot.
Het voordeel van dit stelsel is dat er relatief weinig belastingplichtigen zijn.
Nadelen zijn dat er vaak meerdere fabrikanten achter elkaar komen in het
productieproces en dat er dus een cumulatie van belastingen ontstaat. Daarnaast
is de belastingdruk afhankelijk van de hoeveelheid fabrikanten die in een
productieproces meedoen. Naarmate er meer fabrikanten aan één product
werken, wordt de belastingdruk op dat product dus veel hoger en wordt de
juridische neutraliteit geschonden.
Daarnaast verkoopt een fabrikant meestal niet direct aan een consument,
maar gaat het product eerst nog via een groothandel en detailhandel, welke bij
deze belasting dus niet belast zijn. Verkoop de fabrikant wél direct aan de
consument, dan doet hij dat meestal tegen dezelfde prijs als waarvoor het
product in de kleinhandel te koop ligt. Bij fabrikantenbelasting wordt de prijs bij
de fabrikant belast en de belastingdruk zou bij directe koop dan dus hoger
komen te liggen dan wanneer het product via de handel wordt geleverd. Dit
schendt, nogmaals, de juridische neutraliteit.
Groothandelsbelasting
Hier wordt niet zozeer bij de groothandel geheven, maar de aan de kleinhandel
voorafgaande schakel. Het aantal belastingplichtigen is hier groter, maar de
neutraliteit is ook groter: hoe dichter het punt van de belastingheffing bij de
consument ligt, hoe groter de mogelijkheid wordt om de belasting exact uit te
drukken in een percentage van de kleinhandelsprijs.
Nadelen zijn dat de juridische neutraliteit nog steeds niet gewaarborgd
wordt, omdat niet geheven wordt over de kleinhandelsprijs. Daarnaast is het ook
moeilijk om diensten in de heffing te betrekken. Om cumulatie te voorkomen,
zijn bij deze soort alle leveringen en diensten vrijgesteld, tenzij ze aan de
kleinhandel of aan de consument worden verricht.
Kleinhandelsbelasting
Wordt geheven bij alle ondernemers die rechtstreeks aan de consument
presteren. Het kan hier dus ook om fabrikanten gaan, mits zij direct aan de
consument leveren. Probleem is dat het moeilijk is om na te gaan welke
prestaties wel of niet moeten worden betrokken bij de levering. Ondernemers
kopen namelijk ook vaak bij de kleinhandel en zouden derhalve vrijgesteld zijn,
maar het is veel werk om bij elke klant na te gaan of hij al dan niet als
ondernemer koopt.
Meermalige heffingen
3
, Samenvatting Omzetbelasting
Hier wordt in verschillende schakels van het productie- en distributieproces een
verbruiksbelasting geheven. Dit wordt ook wel het cascadestelsel genoemd.
Cumulatieve heffingen
Heffing over de gehele in rekening gebrachte prijs vindt plaats in alle fasen van
de productie en distributie. Het voordeel is dat diensten gemakkelijk in de
heffing betrokken kunnen worden, maar een nadeel is dat de belasting (die
cumulatief is) hoger wordt naarmate de weg naar de consument langer is. Omdat
machines wel belast zijn en lonen niet, krijgen kapitaalintensieve bedrijven dus
te maken met een hogere belastingdruk dan loonintensieve bedrijven. Hier komt
de economische neutraliteit dus in het gedrang.
Niet-cumulatieve heffingen (belasting over de toegevoegde waarde)
Brengt geen cumulatie van belasting teweeg. Dit is mogelijk door slechts
belasting te heffen over de in die schakel aan de goederen toegevoegde waarde.
Aan het eind van de rit is de totale belastingdruk precies gelijk aan het
percentage belasting (bijv. 10%) over de uiteindelijke kleinhandelsprijs.
Hoe de toegevoegde waarde aan een product moet worden vastgesteld, kan op
twee manier geschieden: de additieve methode en de subtractieve methode.
Additieve methode
Het bedrag waarover omzetbelasting voldaan dient te worden, wordt vastgesteld
door de delen van de verkoopprijs die in een vorige schakel nog niet aan de
heffing onderworpen zijn, bij elkaar op te tellen. Het gaat dan dus niet alleen om
de winst, maar ook om bijvoorbeeld de lonen die betaald moeten worden door
de fabrikant. Het probleem hier is dat het administratief heel veel werk kost om
op deze manier de toegevoegde waarde vast te stellen.
Subtractieve methode
Deze methode valt weer uiteen in twee aparte methoden: de aftrek van
vooromzet en de aftrek van voorbelasting.
De aftrek van vooromzet
Tarief x (verkoopprijs-/- inkoopprijs)
Er ontstaat hier een probleem wanneer er gewerkt wordt met
tariefdifferentiaties en vrijstellingen. Wanneer een fabrikant in de keten namelijk
een lager tarief in rekening mag brengen, verandert aan het eind van de rit de
totale belastingdruk en komt de juridische neutraliteit dus in het gedrang.
De aftrek van voorbelasting
(tarief x verkoopprijs) -/- (tarief x inkoopprijs)
Het verschuldigde bedrag van een schakel uit de ketting wordt verminderd met
het bedrag aan omzetbelasting dat de vorige schakel aan hem in rekening bracht,
omdat hij dit immers in aftrek kan brengen.
* Deze methode is een paradox:
“Degene die denkt te worden vrijgesteld, wordt belast en degene die denkt te
worden belast, wordt juist vrijgesteld.”
Aftrek
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller erasmusfiscaal. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.