100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Intellectuele Eigendom (niet-verplichte hoofdstukken) 2018/2019 $6.95
Add to cart

Summary

Samenvatting Intellectuele Eigendom (niet-verplichte hoofdstukken) 2018/2019

3 reviews
 141 views  5 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Intellectuele Eigendom Samenvatting. Niet-verplichte hoofdstukken uit Ch. Gielen (red.), Kort begrip van het Intellectuele Eigendomsrecht (Studentenedi-tie), Deventer: Kluwer 2018, dertiende druk. Behaald cijfer: 9.

Preview 10 out of 14  pages

  • No
  • H3, h4, h9
  • October 6, 2018
  • 14
  • 2018/2019
  • Summary

3  reviews

review-writer-avatar

By: jelmerkuipers98 • 5 year ago

review-writer-avatar

By: KevinMC • 5 year ago

review-writer-avatar

By: mrh1996 • 5 year ago

avatar-seller
Intellectuele Eigendoms Samenvatting 2018/2019



Kort Begrip van het Intellectuele Eigendomsrecht
Samenvatting
(Niet-verplichte hoofdstukken)




Bron:

Ch. Gielen (red.), Kort begrip van het Intellectuele Eigendomsrecht
(Studenteneditie), Deventer: Kluwer 2018, dertiende druk.




Rijksuniversiteit Groningen 1

,Intellectuele Eigendoms Samenvatting 2018/2019


Inhoudsopgave
Hoofdstuk 3, Topografierecht..................................................................................................3
§3.1 Algemeen....................................................................................................................................3
§3.2 Voorwerp van bescherming........................................................................................................3
§3.3 Verkrijging van het recht............................................................................................................3
§3.4 De rechthebbende......................................................................................................................3
§3.5 Inhoud en omvang van het recht................................................................................................4
§3.6 Handhaving.................................................................................................................................4
§3.7 Vermogensrechtelijke aspecten.................................................................................................4
§3.8 Samenloop met andere rechtsgebieden.....................................................................................4
Hoofdstuk 4, Kwekersrecht......................................................................................................6
§4.1 Algemeen....................................................................................................................................6
§4.2 ZPW 2005....................................................................................................................................6
§4.3 Voorwerp van bescherming........................................................................................................6
§4.4 Verkrijging van het recht............................................................................................................7
§4.5 De rechthebbende......................................................................................................................7
§4.6 Inhoud en omvang van het recht................................................................................................7
§4.7 Handhaving, procesregels, rassenregister, rassenlijsten............................................................8
§4.8 Tenietgaan van het recht............................................................................................................8
§4.9 Vermogensrechtelijke aspecten.................................................................................................9
§4.10 Europees recht..........................................................................................................................9
Hoofdstuk 9, Naburige rechten..............................................................................................10
§9.1 Algemeen..................................................................................................................................10
§9.2 Voorwerp van bescherming......................................................................................................10
§9.3 Ontstaan van het recht.............................................................................................................11
§9.4 De rechthebbende....................................................................................................................11
§9.5 Inhoud van het recht................................................................................................................11
§9.6 Beperkingen van het recht........................................................................................................12
§9.7 Beschermingsduur....................................................................................................................12
§9.8 Uitoefening en handhaving.......................................................................................................13
§9.9 Vermogensrechtelijke aspecten...............................................................................................13
§9.10 Internatonale aspecten en overgangsrecht...........................................................................13




Rijksuniversiteit Groningen 2

,Intellectuele Eigendoms Samenvatting 2018/2019



Hoofdstuk 3, Topografierecht
§3.1 Algemeen
Voortschrijdende technologische vooruitgang heeft het mogelijk gemaakt om voor de geleiding van
elektriciteit transistoren te gebruiken in plaats van elektronenbuizen. Men is in staat om steeds meer
componenten, zoals transistoren, dioden, condensatoren en weerstanden, op eenzelfde ‘plakje’
halfgeleidermateriaal – ook wel een ‘chip’ genoemd – te plaatsen. Chips zijn driedimensionaal, wat
inhoudt dat de elektronische componenten ervan in meerdere lagen silicium boven elkaar liggen.
Voordat een chip kan worden vervaardigd moet een ontwerp worden gemaakt. Een ontwerp voor zo’n
driedimensionale chip noemt men ook wel een ‘topografie’, die bescherming geniet onder de Wet
houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderproducten
(de Topografiewet, Chipswet of kortweg Tw).
De intellectueel eigendomsrechtelijke bescherming van chips is begonnen in de Verenigde
Staten met de ‘Semiconductor Chip Protection Act’ en ‘overgewaaid’ naar de Europese Unie. De
Europese Commissie heeft de Richtlijn betreffende de bescherming van halfgeleiderproducten
geïntroduceerd, die na totstandkoming in de Nederlandse Topografiewet is geïmplementeerd. Ook het
TRIPs-Verdrag heeft tot wijzigingen in die wet geleid.

§3.2 Voorwerp van bescherming
Art. 1 Tw bakent het toepassingsbereik van de wet af tot een specifiek voorwerp. Het gaat namelijk –
anders dan bij veel andere wetgeving die ziet op de bescherming van intellectuele eigendom – alleen
om de bescherming van topografieën. Dit zijn reeksen samenhangende beelden, op enigerlei wijze
vastgelegd, die het driedimensionaal patroon van de lagen weergeven waaruit het halfgeleiderproduct
is samengesteld, en waarin elk beeld het patroon of een gedeelte van het patroon van een oppervlak
van het halfgeleiderproduct in enig stadium van zijn vervaardiging voorstelt.
Het topografierecht ontstaat alleen indien de topografie oorspronkelijk is, waarbij aansluiting
wordt gezocht bij het auteursrecht. Er mag met andere woorden geen sprake zijn van ontlening van
een andere, reeds bestaande topografie. ‘Reverse engineering’ is onder omstandigheden wel
toegestaan (zie hierna).

§3.3 Verkrijging van het recht
Het topografierecht ontstaat van rechtswege zodra de topografie is gemaakt. Het voortbestaan van het
recht is daarentegen wel afhankelijk gemaakt van een depot. Art. 7 Tw bepaalt namelijk dat het
uitsluitende recht vervalt indien geen depot heeft plaatsgevonden uiterlijk twee jaar na het tijdstip
waarop voor de eerste maal door de rechthebbende of met diens toestemming in of buiten Nederland
een exemplaar van de topografie of het halfgeleiderproduct waarin de topografie is vervat is
geëxploiteerd.
Het depot vindt plaats door indiening van de in art. 8 Tw voorgeschreven gegevens bij het
Agentschap NL. Dit is een lijdelijk orgaan dat de inhoud van het depot niet inhoudelijk maar slechts
op vormvereisten toetst (zie art. 9 en 10 Tw). Blijkens art. 11 Tw kan eenieder kennis nemen van het
depot en de daarop betrekking hebbende stukken. Wel biedt de wet de mogelijkheid om
bedrijfsgeheimen te bewaren (art. 8 lid 2 Tw).
De beschermingsduur van het topografierecht bedraagt tien jaar, te rekenen vanaf het einde
van het kalenderjaar waarin het depot heeft plaatsgevonden of, als dit eerder is, vanaf het einde van het
in het depot vermelde kalenderjaar waarin een exemplaar van de topografie of het halfgeleiderproduct
waarin de topografie is vervat, voor de eerste keer is geëxploiteerd (vgl. art. 12 en 13 Tw).

§3.4 De rechthebbende
De maker van de topografie is tevens rechthebbende. Als maker wordt aangemerkt degene die het
ontwerp van de topografie heeft geschapen. Het exclusieve recht komt echter aan de werkgever toe
indien topografie in dienstverband is vervaardigd (art. 3 Tw). Daarnaast kunnen ook anderen
exclusieve rechten verkrijgen op een topografie. Art. 4 Tw bepaalt dat het recht mede toekomt aan een
persoon die een topografie, die nog niet elders is geëxploiteerd, voor het eerst in een van de lidstaten
van de EU met uitsluiting van anderen exploiteert. Een dergelijk recht kan alleen ontstaan met


Rijksuniversiteit Groningen 3

,Intellectuele Eigendoms Samenvatting 2018/2019


toestemming van degene die de topografie tot stand heeft gebracht en bij gebreke van een maker in de
zin van art. 2 Tw. De Tw biedt alleen bescherming aan makers van topografieën die onderdaan of
ingezetene zijn van een EU-lidstaat, maar op grond van het reciprociteitbeginsel breidt art. 26 onder b
Tw deze bescherming uit tot onderdanen en ingezetenen van diverse andere landen.

§3.5 Inhoud en omvang van het recht
Art. 5 Tw heeft betrekking op de inhoud van het recht en bepaalt dat de rechthebbende exclusief
bevoegd is om:
1. De topografie te verveelvoudigen;
2. Een halfgeleiderproduct te vervaardigen waarin de topografie is vervat; en
3. Een exemplaar van de topografie of het halfgeleiderproduct te exploiteren, aan een ander aan
te bieden, in voorraad te hebben of in te voeren. Onder exploiteren valt het verkopen, verhuren
of het op andere wijze in het verkeer brengen van exemplaren.
Onder de voorbehouden handelingen valt ook het in gewijzigde vorm overnemen van een beschermde
topografie, tenzij sprake is van ‘reversed engineering’ (art. 15 Tw). Reversed engineering is een
uitzondering op het exclusieve recht die erop neerkomt dat iemand door middel van analyses,
bewerkingen of vertalingen het ontwerp en de samenstelling van een bepaald product mag achterhalen.
Vereenvoudigingen van de topografie die ten behoeve van een dergelijke analyse worden vervaardigd
leveren geen inbreuk op. Hetzelfde geldt voor vereenvoudigingen die plaatsvinden voor gebruik in de
privésfeer voor niet-commerciële of onderwijsdoeleinden.
Art. 16 Tw beschermt de zogenaamde ‘innocent infringer’, iemand die te goeder trouw een
exemplaar van een halfgeleiderproduct ontvangt waarin de beschermde topografie is vervat. Zodra de
verkrijger echter weet of behoort te weten dat sprake is van inbreuk, dan is hij slechts bevoegd de te
goeder trouw verkregen exemplaren verder te exploiteren indien hij aan de rechthebbende een billijke
vergoeding betaalt.
Een laatste uitzondering op het exclusieve recht bestaat uit de uitputtingsregel (art. 6 jo. 616
lid 3 Tw). Deze houdt in dat als een exemplaar eenmaal door de rechthebbende of met diens
toestemming in het verkeer is gebracht, verdere exploitatie geen inbreuk oplevert. Dit geldt ook voor
de door de ‘innocent infringer’ in het verkeer gebrachte exemplaren voor zover het in het verkeer
brengen ervan voldoet aan de vereisten van art. 16 Tw.

§3.6 Handhaving
Handhaving van het topografierecht is pas mogelijk nadat de topografie is gedeponeerd en het depot is
ingeschreven (art. 5 Tw). Art. 17 en 18 Tw bevatten verschillende mogelijkheden ter handhaving van
het absolute topografierecht, waaronder het in beslag nemen van inbreukmakende exemplaren, het
instellen van een verbodsactie, het vorderen van schadevergoeding of winstafdracht en
openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. De rechtbank Den Haag is – net als in het octrooirecht
– de bevoegde rechterlijke instantie (art. 19 Tw). Blijkens art. 24 Tw is het opzettelijk inbreuk maken
op een topografierecht een misdrijf.

§3.7 Vermogensrechtelijke aspecten
Het topografierecht is als absoluut vermogensrecht vatbaar voor overgang, bijvoorbeeld door
erfopvolging of overdracht (art. 14 Tw). Levering geschiedt door een akte. Tegenover derden werkt de
overdracht of licentiëring alleen indien deze is ingeschreven in het topografieënregister. Handelingen
die voor 7 november 1987 zijn verricht kunnen blijkens de overgangsbepaling van art. 27 Tw geen
inbreuk opleveren. Het auteursrecht en het onrechtmatige daadsrecht fingeert daar als vangnet.

§3.8 Samenloop met andere rechtsgebieden
Sinds de introductie van de Tw is een beroep op het auteursrecht ter zake van topografieën niet meer
mogelijk (art. 25 Tw). Nog wel kan voor halfgeleiderproducten of werkwijzen die daarop betrekking
hebben voor octrooiering in aanmerking komen. Bescherming als model op grond lijkt wegens een
gebrek aan zichtbaarheid en technisch karakter uitgesloten. Als geen sprake (meer) is van een
topografierecht – bijvoorbeeld wegens een gebrek aan oorspronkelijkheid, art. 26 Tw, nagelaten
deponering of verstrijking van de beschermingsduur – kan het generieke onrechtmatige daadsrecht in
beginsel niet als vangnet fungeren.


Rijksuniversiteit Groningen 4

,Intellectuele Eigendoms Samenvatting 2018/2019




Rijksuniversiteit Groningen 5

,Intellectuele Eigendoms Samenvatting 2018/2019



Hoofdstuk 4, Kwekersrecht
§4.1 Algemeen
Zowel handmatig als met behulp van biotechnologie kan men nieuwe bomen- en plantenrassen
creëren. Het proces van kunstmatige beïnvloeding van rassen is vaak kostbaar en behoeft daarom een
gelijksoortige bescherming als uitvindingen in het octrooirecht. Ten behoeve van die bescherming zijn
het Verdrag tot bescherming van kweekproducten (UPOV) en de Zaaizaad- en Plantgoedwet (ZPW)
geïntroduceerd. Laatstgenoemde is bovendien uitgewerkt in tal van lagere wetgeving. Verder is het
sinds de Europese Verordening inzake het communautaire kwekersrecht mogelijk om voor de hele EU
een kwekersrecht te verkrijgen.
Het kwekersrecht lijkt naar aard op het in Hoofdstuk 2 besproken octrooirecht. Toch zijn er
belangrijke verschillen. Waar het octrooirecht uitvindingen beschermt, heeft het kwekersrecht
betrekking op een natuurproduct dat door de mens is beïnvloed en daarom moeilijker te beschrijven is
en zich vaak niet identiek herhaalt. Daarnaast kan een industriële uitvinding gemakkelijker geheim
worden gehouden, terwijl met kweekproducten vaak min of meer openbaar moet worden
geëxperimenteerd. Het nieuwheidsvereiste wijkt daarom in het kweekrecht af van het octrooirecht.
Steeds vaker vindt de ontwikkeling van nieuwe rassen plaats met biotechnologie, met als doel
om bijvoorbeeld rassen te creëren die resistent zijn voor bepaalde ziektes of om de productie te
verhogen. Dergelijke technieken liggen op de grens van het kwekersrecht en het octrooirecht. Volgens
art. 53 sub b EOV kan men geen Europees octrooi verkrijgen voor plantenrassen en werkwijzen van
wezenlijk biologische aard. Octrooirechtelijke bescherming van planten (als voortbrengsel) verkregen
door een technische werkwijze is daarentegen wel mogelijk. Ook zijn technische toepassingen die niet
louter betrekking hebben op plantenrassen voor octrooiering vatbaar. Verder voorziet art. 53c lid 1
ROW in een zogenoemde ‘farmers privilege’ die erop neerkomt dat landbouwers zonder
octrooiinbreuk te plegen gebruik mogen maken van teeltmateriaal. Verwant hieraan is ‘beperkte
veredelingsvrijstelling’, die het mogelijk maakt om materiaal dat valt onder een octrooirecht vrijelijk
te gebruiken voor het kweken, ontdekken of ontwikkelen van nieuwe plantenrassen (maar dus niet
voor commerciële exploitatie; vgl. ook art. 53 lid 3 en 53b ROW). Tot slot kan een dwanglicentie ten
behoeve van kwekersrechthouders respectievelijk octrooihouders worden verleend.

§4.2 ZPW 2005
De Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (ZPW) is het resultaat van verschillende wijzigingen en
moderniseringen naar aanleiding van Europese regelgeving en het communautaire kwekersrecht,
alsook de wens om tot ontkoppeling van de handel in teeltmateriaal van de verlening van kwekersrecht
te komen. Zo is het begrip ‘teeltmateriaal’ verruimd, zodat daaronder nu ook planten en plantendelen
vallen die niet alleen voor teelt of vermeerdering van gewassen bestemd zijn, maar ook planten en
plantdelen die daarvoor gebruikt worden
De ZPW biedt aan degenen die teeltmateriaal in de handel willen brengen twee
mogelijkheden. In de eerste plaats kunnen zij een inschrijving in het Nederlands rassenregister
verkrijgen via de toelatingsprocedure van Hoofdstuk 5 ZPW. In de tweede plaats kunnen zij een
kwekersrecht aanvragen op basis van Hoofdstuk 7 ZPW. Ook kunnen beide wegen worden gevolgd.
De handel in teeltmateriaal is nader geregeld in art. 39-48 ZWP en uitgewerkt in lagere regelgeving.
Art. 49-83 ZPW bevatten vervolgens de regels over het kwekersrecht.

§4.3 Voorwerp van bescherming
Het kwekersrecht heeft steeds betrekking op een ras, dat is in art. 1 sub c ZPW is gedefinieerd als een
plantengroep die aan bepaalde, aldaar genoemde, vereisten moet voldoen. Voor bescherming van een
ras gelden de volgende vereisten (art. 49 ZWP):
1. Het ras moet nieuw zijn. Voor de nieuwheid van het ras is slechts van belang of teeltmateriaal
of geoogst materiaal van het ras voor de aanvraagdatum door de kweker of met zijn
toestemming is verkocht of anderszins ter beschikking is gesteld met het oog op exploitatie
van het ras (lid 2). Er geldt dus een beperkter nieuwheidsbegrip dan bij het octrooirecht: het
zonder commercieel oogmerk ter beschikking stellen is niet nieuwheidsschadelijk (anders dan
bij het octrooirecht);


Rijksuniversiteit Groningen 6

,Intellectuele Eigendoms Samenvatting 2018/2019


2. Het ras moet onderscheidbaar zijn. Dat houdt in dat het ras op het tijdstip van de aanvraag
duidelijk moet kunnen worden onderscheiden van elk ander ras waarvan het bestaan op dat
tijdstip algemeen bekend is (lid 4). Daarvoor is alleen relevant of er een duidelijk onderscheid
bestaat, die zowel kan bestaan uit een morfologisch als een fysiologisch kenmerk, zolang de
eigenschap maar onderkend en beschreven kan worden (de ‘identificatieleer’) genoemd;
3. Het ras moet homogeen (uniform) zijn. Dat houdt in dat de tot het ras behorende planten niet
verschillen in van belang zijnde eigenschappen, in aanmerking genomen de variatie die mag
worden verwacht van de bijzonderheden welke aan de vermeerdering van het ras eigen zijn
(lid 5 jo. 35 lid 3);
4. Het ras moet bestendig (stabiel) zijn. Dat betekent dat het na iedere vermeerdering dezelfde
van belang zijnde eigenschappen blijft vertonen (lid 6 jo. 35 lid 4 ZPW).

§4.4 Verkrijging van het recht
Het kwekersrecht kan worden aangevraagd bij de Raad voor plantenrassen (zie voor de samenstelling
en bevoegdheden van die raad art. 2-8 ZPW). De verleningsprocedure staat beschreven in art. 55 en 56
ZPW. De aanvraag moet een voorstel voor de benaming van het ras (zie ook art. 27 en 29 ZPW), een
karakteriserende beschrijving van het ras en een nauwkeurige aanduiding van de onderscheidende
eigenschappen bevatten. Verder kan de Raad vorderen dat materiaal van het ras ter beschikking wordt
gesteld. De verlening van het kwekersrecht heeft tot gevolg dat het ras wordt ingeschreven en dat de
verlening wordt aangetekend in het Nederlandse rassenregister. Die inschrijving bevat een
karakteriserende beschrijving en de benaming van het ras (art. 25 lid 3 ZPW).
Het belang van de rasnaam is dat teeltmateriaal van een ingeschreven ras uitsluitend onder die
benaming in de handel mag worden gebracht (art. 46 ZPW). Daarbij mag geen benaming worden
gekozen die overeenstemt met een bestaand merk of een bestaande handelsnaam en daardoor tot
verwarring zou kunnen leiden (art. 27 lid 5 ZPW). Andersom kan geen merkenrecht worden verkregen
voor bestaande rasnamen (art. 2.4a jo. 2.28e BVIE). Het gebruik van een merk voor een nieuw ras
naast een rasnaam is daarentegen geoorloofd en gebruikelijk.
Art. 54 ZPW voorziet in het voorrangsrecht en bepaalt dat wie in een UPOV-verdragsstaat een
aanvraag tot verlening van kwekersrecht heeft ingediend, gedurende een jaar daarna voor het
verkrijgen van kwekersrecht voor hetzelfde recht een voorrang geniet. Voor in het buitenland
gekweekte rassen kan in Nederland slechts kwekersrecht worden verleend indien Nederland zich
daartoe bij internationaal verdrag heeft verplicht (art. 50 lid 2 ROW jo. 4 UPOV; het
assimilatiebeginsel). De beschermingsduur van het kwekersrecht moet voor planten minimaal twintig
jaar bedragen (art. 19 UPOV). In Nederland is sprake van een 25-jarige bescherming, die geldt vanaf
de dagtekening van het kwekersrecht (art. 72 ZPW).

§4.5 De rechthebbende
Niet de aanvrager heeft recht op het kwekersrecht, maar degene van wie aannemelijk is dat hij het
nieuwe ras door eigen kweekarbeid heeft gekweekt of ontdekt en ontwikkeld dan wel diens
verkrijgende (art. 50 lid 1 jo. 1 sub j ZPW). Als meerdere kwekers onafhankelijk van elkaar hetzelfde
ras claimen, gaat de eerste aanvraag voor (art. 53 ZPW; met inachtneming van het voorrangsrecht van
art. 54 ZPW). Ook in het kwekersrecht bestaat de mogelijkheid dat een in dienstverband ontwikkeld
ras toekomt aan de werkgever (art. 51 ZPW). Verder is het mogelijk om een gezamenlijk kwekersrecht
te verkrijgen (art. 52 ZPW).

§4.6 Inhoud en omvang van het recht
De voorbehouden handelingen die het kwekersrecht biedt staan opgesomd in art. 57 ZPW. Zij hebben
betrekking op het voortbrengen van teeltmateriaal van het beschermde ras, het verder vermeerderen,
het ten behoeve van de vermeerdering behandelen, het in de handel brengen, het uitvoeren, het
invoeren, het voor een van deze doeleinden in voorraad hebben en het doen verrichten van een van
deze handelingen. Met deze formulering is het beschermingsbereik van het kwekersrecht uitgebreid,
omdat onder het ‘in de handel brengen’ ook valt het uitstallen of te koop aanbieden (art. 1 sub g
ZPW). Daarnaast is besproken dat het begrip ‘teeltmateriaal’ (art. 1 sub f ZPW) is uitgebreid.
De kweker kan voorts optreden tegen inbreukmakende handelingen met geoogst materiaal
(zoals vruchten; art. 57 lid 4 ZPW). Daarmee kan de kweker optreden tegen het explorteren van


Rijksuniversiteit Groningen 7

,Intellectuele Eigendoms Samenvatting 2018/2019


teeltmateriaal en het vervolgens importeren van de verkregen vruchten. Dit is alleen anders als de
kwekersrechthouder redelijkerwijs de mogelijkheid heeft gehad zijn recht met betrekking tot het
teeltmateriaal uit te oefenen, namelijk als van hem redelijkerwijs verlangd kon worden dat hij in een
eerder stadium actie had moeten ondernemen of als door zijn eigen toedoen zaaigoed in de handel is
gebracht in het desbetreffende land. Tot slot kan de kweker optreden tegen inbreuk met producten die
rechtstreeks uit geoogst materiaal zijn verkregen (zoals vruchtensap; art. 57 lid 5 ZPW).
Door verruiming van de beschermingsomvang kan de kweker zijn recht ook uitoefenen tegen
rassen die van zijn ras zijn afgeleid, behalve als zijn eigen ras zelf een afgeleid ras is. Zie voor de
exacte definitie van een afgeleid ras art. 58 lid 1 sub a jo lid 2 ZPW. Analoog hieraan is de
mogelijkheid om op te treden tegen rassen die niet duidelijk onderscheidbaar zijn van het beschermde
ras (art. 58 lid 1 sub b ZPW) en rassen waarvan voor de voortbrenging telkens gebruik wordt gemaakt
van het oorspronkelijke ras (art. 58 lid 1 sub c ZPW). Of aan een van deze drie gevallen is voldaan
moet worden uitgemaakt in een inbreukprocedure.
Tot slot zijn er een aantal belangrijke uitzonderingen op het exclusieve kwekersrecht:
1. Handelingen die in de privésfeer en niet bedrijfsmatig worden verricht (art. 57 lid 3 sub a ZPW);
2. Handelingen die uitsluitend worden verricht voor wetenschappelijk onderzoek (sub b);
3. Handelingen die worden verricht voor het kweken van andere rassen (sub c);
4. Handelingen om geoogst materiaal binnen het bedrijf voor vermeerderingsdoeleinden te gebruiken
(de ‘farmers privilege’). Blijkens art. 59 ZPW kunnen hier wel voorwaarden en vergoedingen aan
worden verbonden;
5. De uitputtingsregel, namelijk dat de kweker zijn recht niet kan uitoefenen met betrekking tot
materiaal van een beschermd ras dat eenmaal door of met toestemming van de rechthebbende in
de EER rechtmatig in het verkeer is gebracht (art. 60 ZPW). Deze uitzondering geldt niet bij:
a. Handelingen die een verdere vermeerdering van het ras inhouden;
b. Handelingen die uitvoer, anders dan voor verbruiksdoeleinden, van het materiaal
inhouden naar een land waar voor het ras geen vergelijkbare bescherming bestaat.

§4.7 Handhaving, procesregels, rassenregister, rassenlijsten
De centrale bepaling die ziet op de (civielrechtelijke) handhaving van het exclusieve kwekersrecht is
art. 70 ZPW, die het mogelijk maakt om bijvoorbeeld staking, schadevergoeding, winstafdracht,
opvordering en onttrekking aan het verkeer te vorderen. Deze vorderingen kunnen ook namens
licentiehouders of pandhouders worden ingesteld, maar zij zijn daartoe alleen zelfstandig bevoegd
indien zij die bevoegdheid van de kwekersrechthouder hebben verkregen. Net als in het octrooirecht
bevatten art. 71 en 72 ZPW een regeling voor inbreukmakende handelingen die tijdens de
verleningsprocedure zijn verricht. Daarvoor kan door de rechthebbende een redelijke vergoeding
worden gevorderd. Ten slotte kan de kwekersrechthouder zich beroepen op art. 6:162 BW.
Strafrechtelijke handhaving van het kwekersrecht is mogelijk krachtens art. 1 sub 2 Wet op de
Economische Delicten.
Op grond van art. 78 ZPW is de rechtbank Den Haag de bevoegde rechter in
kwekersrechtgeschillen. Hoger beroep staat open bij het gerechtshof Den Haag. Het Nederlands
rassenregister is van belang voor de inschrijving van rassen en opstanden die zijn toegelaten op grond
van Hoofdstuk 5 ZPW, rassen waarvoor kwekersrecht is verleend op grond van Hoofdstuk 7 ZPW en
plantengroepen als bedoeld in art. 85 ZPW. Het voornaamste rechtsgevolg van inschrijving is dat de
benaming van et ras verder bij de verhandeling van teeltmateriaal gebruikt moet worden en dat een
eventueel daarvoor verkregen merkenrecht tenietgaat (art. 46 ZPW).

§4.8 Tenietgaan van het recht
Om verschillende redenen kan het exclusieve kwekersrecht tenietgaan. In de eerste plaats geschiedt
dat door verstrijking van de beschermingstermijn (art. 72 ZPW). In de tweede plaats kan de
rechthebbende middels in te schrijven akte afstand doen van zijn recht (art. 73 ZPW). Ten derde kan
het zijn dat de instandhoudingstaksen niet worden betaald (art. 74 ZPW). Verder kunnen ook derden
vernietiging bewerkstelligen (art. 75 ZPW), bijvoorbeeld omdat het ras niet aan de besproken
vereisten voor bescherming voldoet of omdat de derde meent zelf de gerechtigde te zijn. Vernietiging
heeft geen terugwerkende kracht.



Rijksuniversiteit Groningen 8

,Intellectuele Eigendoms Samenvatting 2018/2019


Naast het vorderen van vernietiging heeft de daadwerkelijke rechthebbende ook de
mogelijkheid om het kwekersrecht op te eisen (art. 76 ZPW).

§4.9 Vermogensrechtelijke aspecten
Als absoluut vermogensrecht kan ket kwekersrecht voorwerp van licenties zijn. Licentieverlening kan
vrijwillig geschieden (art. 63 ZPW), maar kan in het algemeen belang ook dwangmatig plaatsvinden
(art. 61 ZPW). Bij dwanglicenties heeft de rechthebbende wel recht op een redelijke vergoeding.
Afgezien van het algemeen belang – zoals de voedselvoorziening – is het ook mogelijk dat een
dwanglicentie wordt verkregen met het oog op een individueel belang. Daarbij kan worden gedacht
aan een octrooihouder die zijn rechten niet kan exploiteren zonder inbreuk te maken op een
kwekersrecht van eerdere datum (zie art. 61 lid 3 en 4 ZPW).
Kwekersrechten kunnen niet alleen voorwerp zijn van een contractuele (licentie)verhouding,
maar kunnen ook overgaan door midden van overdracht of erfopvolging, zowel geheel als gedeeltelijk
(art. 65 ZPW). Verder zijn kwekersrechten vatbaar voor beslag en de vestiging van pandrechten (art.
67-69 ZPW en 3:236 lid 2 BW).

§4.10 Europees recht
Net als het octrooirecht kan het kwekersrecht een gerechtvaardigde beperking vormen op het vrij
verkeer van goederen (art. 34 en 36 VwEU). Wat betreft het mededingingsrecht geldt dat uit
onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken blijkt dat geen sprake is van monopolisering in
de Nederlandse veredelingssector, zodat van (structurele) schending van art. 101 en 102 VwEU geen
sprake is.
Op Europees niveau maakt de Verordening inzake het communautaire kwekersrecht het
mogelijk om voor het gehele territoir van de EU een kwekersrecht te verkrijgen. Daarvoor moet een
aanvraag worden ingediend bij het Communautair Bureau voor Plantenrassen. De verordening is
inhoudelijk afgestemd op het UPOV, bijvoorbeeld als het gaat om de vereisten voor verlening, het
voorrangsrecht, de omvang van het recht en de rasnaam. Verder bevat de verordening een regeling
over afgeleide rassen en voorziet de verordening in een ‘farmers privilege’, een kwekersvrijstelling,
(dwang)licentieverlening, nietigverklaring en vervallenverklaring. De duur van de bescherming
bedraagt 25 jaar (voor bomen en wijnstokken 30 jaar). Tot slot bevat de verordening procedure- en
handhavingsregels.




Rijksuniversiteit Groningen 9

, Intellectuele Eigendoms Samenvatting 2018/2019



Hoofdstuk 9, Naburige rechten
§9.1 Algemeen
Naburige rechten beschermen de prestaties van vier personen, namelijk uitvoerende kunstenaars
(uitvoeringen), fonogrammenproducenten (geluidsopnamen; fonogrammen), omroeporganisaties
(uitzendingen) en filmproducenten (eerste vastleggingen van filmwerken). De rechten van deze
personen of organisaties worden ‘naburige rechten’ genoemd omdat zij verwant zijn aan het
auteursrecht. Vaak maken houders van naburige rechten namelijk gebruik van een auteursrechtelijk
beschermd werk. Traditioneel worden hun eigen prestaties echter niet vatbaar geacht voor
auteursrechtelijk bescherming, zodat een zelfstandig beschermingsregime noodzakelijk is. Die
bescherming is niet alleen noodzakelijk voor de houders zelf, maar ook voor auteursrechthebbenden.
Auteursrechthebbenden zijn namelijk niet zelden afhankelijk van uitvoerende kunstenaars voor het
kunnen exploiteren van hun werk. Daarvoor moeten uitvoerende kunstenaars soms grote investeringen
doen, en daartoe zouden zij niet bereid zijn indien zij niet door middel van naburige rechten
beschermd zouden worden.
Het algemene verdrag inzake naburige rechten is de Conventie van Rome. Daarnaast heeft de
Conventie van Geneve specifiek betrekking op de bescherming van fonogrammen. Reden daarvoor is
dat de Verenigde Staten alleen tot laatstgenoemde is toegetreden. Daarnaast zijn ook het TRIPs-
Verdrag en het WIPPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen relevant. Nog niet in werking
getreden is het WIPO-verdrag inzake audiovisuele uitvoeringen.
De nationaalrechtelijke relevante wetgeving is de Wet op de naburige rechten (WNR), die
onder invloed van het Europees recht meermaals is gewijzigd.

§9.2 Voorwerp van bescherming
Voorwerp van bescherming bij uitvoerend kunstenaars is de ‘uitvoering’. Dat is de activiteit van de
uitvoerend kunstenaar als zodanig (art. 1 sub l WNR). ‘Uitvoerend kunstenaar’ is in art. 1 sub a WNR
gedefinieerd als ‘de toneelspeler, zanger, musicus, danser en iedere andere persoon die een werk van
letterkunde, wetenschap of kunst of een uiting van folklore opvoert, zingt, voordraagt of op enige
andere wijze uitvoert, alsmede de artiest, die een variété- of circusnummer of een poppenspel
uitvoert.’ Er zijn blijkens deze definitie twee categorieën van uitvoerend kunstenaars:
1. Personen die een auteursrechtelijk beschermd werk uitvoeren of opvoeren en dergelijke.
Vereist is dus dat sprake is van uitvoering of opvoering van een werk dat oorspronkelijk is in
auteursrechtelijke zin. Niet nodig is dat het werk ook (nog) auteursrechtelijk beschermd is,
noch dat het gaat om een werk uit een land dat is aangesloten bij de BC, de UAC of het
TRIPs-Verdrag. Geluidsproducers vallen hier niet onder, omdat zij niet een werk uitvoeren,
maar louter vastleggen;
2. Personen die een variété- of circusnummer, poppenspel of uiting van folklore uitvoeren. Hier
is niet vereist dat een werk in de zin van de Aw wordt uitgevoerd. Deze uitbreiding van het
begrip ‘uitvoerend kunstenaar’ moet beperkt worden uitgelegd, zodat sporters er bijvoorbeeld
niet onder vallen.
Het begrip ‘uitvoeren’ impliceert een zekere artistieke activiteit die blijk moet geven van enige
persoonlijke inbreng. Zuiver technische of mechanische handelingen vallen daar niet onder. De vraag
is echter welke mate van artistieke inbreng vereist is. In de literatuur wordt opgemerkt dat de eis dient
te worden gesteld dat de kijker of de luisteraar door het gebruik van de uitdrukkingsmogelijkheden
van de taal, de beweging of de muziek, of combinaties daarvan, onafhankelijk van de inhoud van het
uitgevoerde werk, een zintuiglijke indruk krijgt, die zijn stemming, zijn gevoel of fantasie prikkelt.
Bij fonogrammenproducenten is het voorwerp van het naburig recht de ‘fonogram’, oftewel
‘iedere opname van uitsluitend geluiden van een uitvoering of andere geluiden’ (art. 1 sub c WNR).
De definitie beperkt zich dus tot geluiden, maar niet hoeft niet te gaan om geluiden van een uitvoering.
Niet alleen de eerste vastlegging wordt onder het begrip ‘opnemen’ verstaan, maar ook de eerste
vastlegging van een bewerking daarvan (art. 1 sub b WNR).
Bij omroepprogramma’s is het voorwerp van het naburig recht de uitgezonden radio- of
televisieprogramma’s of programmaonderdelen (art. 1 sub i WNR). Hier worden geen eisen gesteld
aan kwaliteit of oorspronkelijkheid, maar wel moet het programma eens zijn uitgezonden.


Rijksuniversiteit Groningen 10

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller edwin7788. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.95. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.95  5x  sold
  • (3)
Add to cart
Added