Samenvatting van Methodologie 1.
Periode 1.1 van de bachelor Psychologie op de Vrije Universiteit van Amsterdam.
Hoorcolleges en boek wordt behandeld met veel voorbeelden om de stof te verduidelijken.
Laat me weten als jullie op- of aanmerkingen hebben!
Succes met leren.
Liefs Roos
Divisions of scientific disciplines:
- Arts: history, literature, law, philosophy. Bestudeert facetten van de cultuur.
- Sciences: application of the ‘’scientific method’’. Betagerichte wetenschappen.
o Natural sciences, study of the material universe.
o Social sciences, study people and societies.
o Formal sciences. Study logic and mathematics. Bij formele wetenschappen doen ze niet aan het verzamelen van
data, ze kijken alleen naar logische gevolgtrekkingen. Dit is dus geen empirische wetenschap.
Wat is het verschil tussen empirische wetenschappen en formele wetenschappen?
- Empirische wetenschappen houden zich veel meer bezig met observaties. Een empirisch argument is dat iets bijvoorbeeld
niet klopt met de waarneming: je ziet dat mars niet dichter bij de zon ligt dan venus. Dus je kan empirisch zeggen dat de
uitspraak mars ligt dichter bij de zon dan venus, niet waar is.
- Formele vakken zijn vooral geïnteresseerd in de correctheid van argumenten. Houden zich bezig met welke
gevolgtrekkingen kunnen we maken, wat is correct en wat is niet correct?
Empirische wetenschappen: natuurkunde, biologie, geneeskunde, psychologie.
Deze hebben met elkaar gemeen dat ze allemaal de wetenschappelijke methoden gebruiken.
Wat is die wetenschappelijke methode?
Wat voor vormen van kennisverwerking zijn er?
- Knowledge based on:
o Tenacity: uncorrectable beliefs. Volhardendheid.
▪ ‘’We weten het zeker omdat we het altijd zo hebben gedaan.’’
o Intuition: gut feeling/ revelation. Intuïtie.
▪ ‘’Dat is mijn onderbuikgevoel.’’
o Authority: respected source. Authoriteit.
▪ ‘’Het heilige boek zegt het dus het zal wel zo zijn.’’
▪ ‘’Deze grote goeroe zegt het dus dan is dat waar.’’
▪
De wetenschap wil voorkomen dat er beweringen worden gedaan waar geen grond voor is.
In de wetenschap zijn bovenstaande argumenten niet acceptabel. Toch komen ze voor: wetenschappers zijn ook maar mensen.
Deze argumenten kunnen niet dienen als bewijs. Op welke argumenten kun je wel een beroep doen?
Op empirisme: systematische observatie. De observaties (de data) gaan uiteindelijk vertellen of iets wel of niet waar is.
En rationalisme: formeel correct redeneren.
Wetenschap is een manier van denken die gekarakteriseerd wordt door een voortdurend overspel tussen rationele denkprocessen en
empirische observaties.
Deze manier van denken is eigenlijk pas vrij recent ontstaan.
Hoelang moeten we terug tot dat de manier van denken (het wetenschappelijk denken) niet meer modern is?
In 1700 werd er al behoorlijk modern gedacht. Ze wisten een heleboel niet, gebruikte andere woorden, maar als je gaat kijken naar de
manier waarop ze conclusies trekken, is het vrij modern. Dat doen we vandaag de dag in zekere zin nog hetzelfde.
John Locke en Isaac Newton waren bekend in deze tijd.
Voorbeeld: een intellectueel uit Europa geloofde rond 1700 dat: de toekomst niet voorspelt kan worden. Dat de regenboog komt door
refractie van licht en regendruppels. Dat de zon in het midden van het zonnestelsel staat. Dat wetenschap de wereld ging verbeteren. Dat
de moderne ideeën superieur waren aan de oudere ideeën van 1600. De bijbel was nog wel een autoriteit: maar meer voor morele zaken
en niet voor kennis over de wereld.
In 1600 was het ontzettend ouderwets. De manier waarop gedacht werd en de manier waarop geargumenteerd werd. Waarop mensen
hun kennis baseerden was heel ouderwets (veel meer op autoriteit).
1
,De bijbel en de filosoof Aristoteles waren voornamelijk deze autoriteiten.
Voorbeeld: een intellectueel uit Europa geloofde rond 1600 dat: hekserij, weerwolven, eenhoorns bestonden. Ook dat een vermoord
lichaam gaat bloeden in de aanwezigheid van zijn moordenaar. Dat de vorm, de kleur en de textuur van de plant een aanwijzing kan geven
over hoe bepaalde medicijnen werken. Dat de regenboog een teken was van god en dat kometen onheil voorspelden.
Wat gebeurde er nou tussen 1600 en 1700?
Er was een wetenschappelijke revolutie die ons denken veranderde. Hoe is deze tot stand gekomen? De wetenschap van Athene:
Plato (leerling van Socrates) wees op een schilderij met zijn vinger naar de hemel (Aristoteles houdt zijn hand horizontaal op dit schilderij
omdat hij een meer neutralere positie in nam). Plato was een idealist. Hij zei: ‘’waarnemingen in de buitenwereld die kunnen ons ernstig
bedriegen, dat levert geen zekere kennis op. We moeten bij kennis vertrouwen op ons denken. Op de binnenwereld. Want bij onze creatie
heeft God ideale vormen in ons gebracht waar we mee kunnen redeneren en daarmee kunnen we zekere kennis verwerven. Niet door naar
de wereld te kijken.’’
Voorbeeld: als je een cirkel voor je ziet, is ie perfect. Je hebt een middelpunt. Je kan hem in gedachten perfect uit tekenen. Maar wie heeft
er (zeker in die tijd) in de buitenwereld ooit een ideale cirkel gezien? De ideaalwereld zit in ons. Dus kijk vooral niet te veel naar wat er in
de wereld gebeurd.
Door Plato kwamen vooral logica en geometrie aan het licht. De formele wetenschappen. Bij Plato was er sprake van een sterk rationalisme
en geen empirisme.
Aristoteles (leerling van Plato) had veel interesse in zaken van de wereld. Hij zei ‘’we moeten toch ook wel onze ideeën putten uit de
buitenwereld. Dus observeren is niet verkeerd.’’ Hij was het met Plato eens maar dacht dat het goed zou zijn de ideaalwereld van binnen te
combineren met observatie. Was sterk rationeel maar liet enig empirisme toe.
Hij maakte een onderscheid tussen twee vormen van redeneren:
Deductie: het redeneren van nieuwe kennis door oude waarheden te combineren.
- Leidt zeker tot nieuwe kennis.
Inductie: het proces waarbij je uit observaties dingen gaat generaliseren.
- ‘’Ik zie een witte zwaan. En nog een. Ik heb honderdduizend witte zwanen gezien. Ik concludeer: zwanen zijn wit.’’ Dat
hoeft niet zo te zijn. Dus de kennis die we krijgen door inductie is nooit helemaal zeker.
Een van de pijlers van de leer van Aristoteles was: stel je hebt twee objecten. Die verschillende massa hebben. Een is zwaar, de ander is
licht. Je laat ze los. Welk object valt dan als eerst? Het zwaar object.
Wat gebeurde er daarna?
Aristoteles had een leerling: Alexander de Grootte. Hij veroverde een gigantisch rijk. Hij ging in iedere plek mensen aansporen om het
Griekse gedachtengoed te verspreiden. Hellenisme (dat het Griekse gedachtengoed zich over een groot gebied ging verspreiden).
Dat was men name te danken aan Alexander de Grootte.
Het nieuwe zwaartepunt van de wetenschap verplaatste zich toen van Athene naar de Egyptische plaats Alexandria. Daar startte een
nieuwe wetenschap bloeitijd die lang heeft geduurd. Ze waren hier veel meer bezig met observatie. Met name met astronomie en
geografie. Ze gingen met het blote oog observeren. Er was weinig aandacht voor verklaringen. Bijna het tegenovergestelde dan wat er in
Athene gebeurde. Er was sprake van sterk empirisme en weinig, beperkt rationalisme.
Dat werd vooral duidelijk door Ptolemaeus (een astronoom). Het was een grootheid en die vond dat alle zaken wel moesten passen binnen
het stelsel. Maar dat deed het niet. De cirkel was toen de ideale vorm: alle planeten moesten in cirkels bewegen rond de aarde. Dit stond
vast en er werden geen alternatieven verklaringen overwogen.
Toen kwam de Islam beschaving. Deze beschaving was heel open. De Arabieren hebben veel toegevoegd, veel uitgebreid. De belangrijkste
verandering is het getallenstelsel. Die voegde de Arabieren nieuw toe. Deze was gebaseerd op een verbluffende uitvinden: het getal 0.
Was is het gevolg hiervan? De algebra.
In Europa in de middeleeuwen (500-1500) gebeurde er niet heel erg veel op het gebied van intellectuele ontwikkelingen. Ze waren op een
hele andere manier met vragen bezig. Het christendom had de bijbel en in die bijbel stond alles. Daar kwam verandering in, in de late
middeleeuwen. De Arabieren hadden Aristoteles vertaald en Ptolemaeus, wat niet toegankelijk was in Europa. Die werd toen toegankelijk
gemaakt.
Er was een probleem: men was onder de indruk van Aristoteles, maar dat schuurde af en toe met wat er in de bijbel stond. Waar houdt de
geldigheid van de bijbel op en waar is Aristoteles geldig?
De ingrediënten die de wetenschappelijke revolutie mogelijk maakten:
Een her evaluatie van Athene. De observaties van Alexandrië en de mathematiseren die de Arabieren hebben mogelijk gemaakt. Die drie
elementen werden heel erg belangrijk. Die werden ondersteund door nieuwe ontwikkelingen: de telescoop en de uitvinding van de
broekdruk kunst.
Voorlopers: Copernicus uit de 17e eeuw die had het werk van Aristoteles goed bestudeerd. Hij dacht dat het zonnestelsel eenvoudiger
omschreven kon worden als er vanuit gegaan werd dat de zon in het midden zou staan en dat de aarde om de zon heen draait en de maan
om de aarde draait.
2
,Toen kwam Galileo: een groot geleerde. Hij heeft veel bijgedragen. Voornamelijk door experimenten te doen. Hij was een goed
wiskundige. Galileo was in Pisa hoogleraar en wat deed hij: hij geen twijfelen aan het werk van de grote Aristoteles. Hij zag de oude stelling
van de twee objecten met verschillende massa en hij geloofde niet dat een zwaar object sneller zou neer komen dan een licht object. Hij is
toen op de toren van Pisa geklommen en had een zwaar- en een licht object mee. Hij liet ze vallen en een paar seconde later troffen beiden
objecten precies op hetzelfde moment de aarde. Galileo heeft de leer van Aristoteles drastisch omver geholpen met één experiment.
Dat was het begin van een nieuwe tijd. We gaan scherp observeren, we gaan experimenteren.
Galileo was geïnteresseerd in valobjecten. Hij maakt een ‘’hellend vlak’’. Tijd was er toen nog niet echt dus ging hij belletjes op
verschillende afstanden neerleggen zodat hij kon timen. Hij ging een andere manier van denken over de werkelijkheid introduceren.
Een belangrijke ontwikkeling was van Johannes Kepler. Hij observeerde dat de omloop van planeten rond hun ster, rond de zon, was geen
perfecte cirkel. Het was een ellips. Er werd veel scherper dan voorheen geobserveerd.
Toen was er Isaac Newton. Die publiceerde in 1687 een meesterwerk. Hij wist een verklaring voor de elliptische omloop. Het grote belang
van die principia was dat nu weer Athene terugkwam in de moderne wereld. Er werd gemathematiseerd, geëxperimenteerd en er werd
een verklaring gegeven over de ellips. De theorie van Newton overstijgt de observatie. Er zitten elementen in die we niet kunnen
waarnemen: zoals zwaartekracht. Er zijn ideeën achter de observaties en die verklaren wat er gebeurt.
De revolutie was hiermee compleet.
We gingen scherper observeren, mathematiseren en we kwamen tot verklaringen die ver achter de observaties (achter de data) lagen. In
termen van theorieën. En dat werd een nieuw model van werken.
Dus wat is er veranderd?
1. Athene.
o Theoretisch. Geen observaties. Je moest nadenken over verklaringen maar er was niks dat bepaalde welke
verklaring beter was voor een verschijnsel dan een ander want er werd niks getoetst.
o Probleem: welk theorie is de beste?
o Zorgde ervoor dat de Atheense tijd tot een einde kwam.
2. Alexandrië.
o Er was veel meer aandacht voor scherpe observatie van met name het zonnestelsel. Was niet zo theoretisch
want al die observaties werden binnen een vaststaand framewerk gezet. Het geocentrische zonnestelsel. Deze
werd niet in twijfel getrokken.
o Probleem: wat leren we eigenlijk van observaties?
3. Nu – na de wetenschappelijke revolutie.
o Er werden theorieën ontwikkelt en getoetst door observaties, door de data die we gingen verzamelen.
o Zelfcorrigerend. Zwakke theorieën verdwijnen en sterke theorieën ontstaan.
Het raamwerk voor de wetenschap is nu:
Korte geschiedenis van de psychologie:
Begon eigenlijk pas in de 19e eeuw.
De wetenschappelijke revolutie had al twee eeuwen geleden plaatsgevonden. Kunnen we nou niet ook die wetenschappelijke methode
toepassen op het menselijk gedrag, het menselijk denken?
Waar begin je dan?
Het beginpunt werd gemaakt bij invloeden vanuit andere studies. Voornamelijk filosofie, fysiologie en de fysica. En tegelijkertijd gold de
aanname van de fylogenetische continuïteit. Met name door Darwin’s boek uit 1959. Met vermoede dat alle levende organisme in een
bepaald geheel konden worden geplaatst. Je kon ook menselijk gedrag bekijken door dierlijk gedrag te bekijken.
Wat waren de eerste vragen die de toekomstige psychologen hadden?
- Maakt een vallende boom geluid als er niemand is om het te horen?
o ‘’Natuurlijk maakt ie geluid. De boom valt en produceert luchtdrukgolven. Dat is geluid.’’
o ‘’Nee. Want die boom produceert wel luchtdrukgolven, maar dat is voor ons geen geluid. Geluid is wat die
luchtdrukgolven bij ons in de binnenwereld ervan maken.’’
- → De boom valt en produceert luchtdrukgolven, dat is een fysisch verschijnsel. Die treedt in de buitenwereld op. Wij
ervaren dit als geluid en dat is een psychisch verschijnsel. Dus zonder ons is er geen geluid.
Dit was het begin van de psychologie. Onze eigen gewaarwording van de dingen van buiten.
3
,Een van de grondleggers (die het eerste laboratorium heeft geopend in de psychologie) was Wilhelm Wundt. Hij geldt als de grondlegger
van de psychologie. Hij wilde weten wat de inhoud is van het menselijke bewustzijn. Hoe kun je dat onderzoeken? Naar binnen kijken.
Hij bood proefpersonen bepaalde prikkels (stimuli) aan en vroeg ‘’beschrijf nou precies wat je ervaart.’’ Hij probeerde dan de elementen
van die ervaring in kaart te brengen. Dit wordt structuralisme genoemd (omdat hij de structuur van het bewustzijn in kaart wilde brengen).
John B. Watson had in 1913 veel frustratie omdat iedereen de stimuli op een andere manier had ervaren.
‘’Als de psychologie een wetenschap wil worden, dan zullen ze toch echt af moeten van die introspectie, want het is totaal niet objectief.
Vanaf nu moeten we kijken naar uiterlijk observeerbaar gedrag en afzien van het kijken naar de binnenwereld.’’
Dat leidde tot een andere manier van onderzoek doen.
Stimulus → Organism → Response (S(O)R theories).
Er kwam grote aandacht voor ‘leren’.
We kregen Conditionering van Pavlov en Skinner. Dat waren de behavioristen die gingen onderzoeken wat voor responsen je krijgt na het
herhalen van bepaalde stimuli.
Er was dus geen aandacht meer voor de binnenwereld. Alleen nog maar voor gedrag.
Sigmund Freud had op een andere manier kritiek op het structuralisme van Wundt: ‘’er is ontzettend veel gedrag van ons van mensen en
dieren dat helemaal niet bewust is. We zijn ons helemaal niet bewust van alles wat we doen en laten. We doen sommige dingen
onbewust.’’ Dit werd de psychoanalyse genoemd.
Hij ging als therapeut uitspraken van mensen analyseren: wat mensen zeggen, wat mensen dromen en nog veel meer om te kijken naar de
onbewuste drijfveren van gedrag.
Na de tweede wereldoorlog kwam er een andere manier van denken tot stand: de computer. De computer kan allerlei calculaties maken.
Maar het is geen stimulus-repsonse ding. Dat werd als een metafoor gezien over de nieuwe manier van denken.
Dit heet: de cognitieve psychologie.
Toen kwam de EEG, de FMRI, waarin we behalve dat we iets kunnen zeggen over gedrag, ook kunnen kijken wat er in de hersenen
gebeurd. Dus de hersenen komen steeds meer op de kaart te staan in de afgelopen 20 jaar.
4
,Lecture 2:
Doelen van de wetenschap:
- Het omschrijven van nieuwe verschijnselen.
- Voorspellen.
- Het bepalen van causale relaties (oorzaak – gevolg relaties).
- Het verklaren van verschijnselen op basis van een theorie.
- Het toepassen van kennis die verworven is.
Het verklaren van verschijnselen op basis van een theorie.
Filosofie.
- De moeder van alle wetenschappen. Daar begint het. Bij het afvragen en het verwonderen: hoe zou het zitten?
- Mensen koppelen zich los van de filosofie door ineens heel erg met de natuur bezig te zijn: dan wordt je natuurkundige in
plaats van filosoof.
- Een van de doelen van filosofie is het bestuderen van de grondslagen en de implicaties van de wetenschap. Metavragen
(vragen achter de specifieke disciplines).
Wat zijn zoal grondslagen van de wetenschap?
- Aannames zijn zaken die we zonder bewijs aannemen. Een zaak die we aannemen is het bestaan van een ware materiele
werkelijkheid. Er zijn ook wetenschappers die zeggen dat de werkelijkheid niet zo echt is als dat wij denken en dat het een
vormgeving is die wij maken.
- Als de wereld chaotisch was konden we geen orderingskader aanbrengen. We geloven er in dat de verschijnselen die we
waarnemen op welk gebied dan ook, dat die geordend is.
- Dat we de order die er is kunnen ontdekken. Het orderingskader is nooit af.
We geloven dat we in een wereld leven die reëel is, maar deze wereld proberen we te begrijpen. We proberen een ontwerp (design) van
deze wereld te maken.
Gebaseerd op data maken we vaak gevolgtrekkingen over een onzichtbare wereld. Dit zijn constructen. Het zij niet observeerbare zaken.
Voorbeelden:
- Zwaartekracht (als je iets loslaat zie je iets vallen, dat is wat je waarneemt. Dat dat zwaartekracht is, kan je niet zien.
Niemand kan zwaartekracht zien).
- Intelligente jongen. Kun je intelligentie zien? Nee. Dus intelligentie is ook een construct. Wel kun je zien dat iemand een
grote woordenschat heeft, haantje de voorste is enz.
Reïficatie van een construct: betekent dat we over een construct praten alsof het wél observeer baar is. Dat is fout.
Van inductie is er sprake als we op basis van observatie generaliseren en een gevolgtrekking doen. Gevolgtrekking doen op basis van
observaties.
Verklaren:
In de realiteit observeer je zaken. Dan ga je dingen vermoeden op basis van observaties. Je ziet bij onderzoek telkens hetzelfde patroon. Je
gelooft dat je een verklaring ziet.
Het vermoeden dat er een bepaalde regelmaat achter de observeerbare werkelijkheid ligt (hypothese). Dat is inductie omdat het fout kan
zijn.
Een hypothese is een voorlopige testbare verklaring van een verschijnsel (een minitheorie).
Een eis aan een wetenschappelijke hypothese is dat je hem kan testen.
Verschil tussen hypothese en predictie is dat een hypothese abstracter is. Het is een verklaring van verschijnselen die nog niet gebonden is
aan een specifieke situatie.
Om de hypothese te testen, kan je een situatie creëren (heel goed beschrijven). Je zegt dan bijvoorbeeld: als de hypothese waar is, moet
dit en dat geobserveerd kunnen worden in die specifieke situatie. Dat is de predictie.
Deductie: als je een algemeen idee hebt waarvan je vermoedt dat het waar is en je gaat het met andere algemene ideeën (waarvan je ook
vermoedt dat het waar is) combineren, dan moet wat er op volgt ook waar zijn.
5
,Ook de andere kant op: als de theorie geldt dan moet ook als je die theorie los koppelt in allerlei hypothesen, deze hypothesen kloppend
zijn.
Het datapatroon toetst de hypothese.
Een hypothese is een soort minitheorie.
Een theorie is een grote hypothese.
De eisen die we kunnen stellen aan theorieën en hypothesen:
- Geen contradicties (geen tegenspraak) in de verschillende uitspraken die het geheel vormen.
- Van de theorie moeten deelhypothesen kunnen worden afgeleid. Als de theorie waar is dan kan je daar een simpele
hypothese uit los maken en die levert weer voorspellingen die we kunnen toetsen.
- Een theorie moet falsifieerbaar zijn en parsimonious (harmonieus, elegent).
o Falsifieerbaar betekent dat als de theorie fout is, dat je moet kunnen laten zien dat ie fout is.
o Harmonieus: dat het zo simpel mogelijk moet zijn. Einstein zei ‘’een wetenschappelijke theorie moet zo simpel
zijn als mogelijk, maar niet simpeler’’.
Model:
- Lastig te onderscheiden van een theorie. Een model is ook een soort theorie maar het heeft een andere gevoelswaarde.
- Voorbeeld:
o Je wil iets toetsen bij een vliegtuig en dat doe je in een windtunnel. Een echt vliegtuig krijg je niet in een
windtunnel dus maak je een ‘modelvliegtuig’. Een versimpeld systeem. Het heeft niet dezelfde eigenschappen
als een echt vliegtuig (geen passagiers bijvoorbeeld) maar het bevat wel de belangrijkste zelfde eigenschappen
als een echt vliegtuig.
o In de psychologie worden ook simulaties gedaan.
Verificatie: als een theorie juist is, moet je kunnen laten zien dat ie niet juist is.
Falsificatie: als een theorie niet juist is, moet je kunnen laten zien dat ie niet juist is.
Waarom dan de nadruk op de falsificatie?
De data kunnen consistent zijn met wat we eerder dachten. Dan verifieert het de hypothese.
Als de data inconsistent is met de predictie, dan hebben we de hypothese gefalsifieerd. Onze hypothese is niet goed.
- Dit is effectiever omdat
Het logische argument: logica bestudeerd welke gevolgtrekkingen we kunnen maken uit eerdere uitspraken.
- Je kunt de uitspraken nummeren.
- Proposities kunnen waar of niet waar zijn. Van premissen nemen we aan dat het waar is.
- Boven de streep geeft aan wat we aannemen wat waar is (dat zijn premissen) en wat we gevolgtrekken (afleiden) staat
onder de streep.
- Gededuceerde proposities zijn afgeleide uitspraken.
- De allerlaatste uitspraak wordt de conclusie genoemd. De laatste regel van het logische argument.
Welke logisch argument gaan we bespreken?
- Conditionele argumenten (gaat over als-dan uitspraken. Als ... geldt, dan ...).
Conditionele argumenten:
Valide argument.
Voorbeeld 1:
Modus ponens (MP) ofwel de confirmatie (bevestiging) van de antecedent.
- Indien Q geldt, dan geldt R. Als Q waar is, dan is R waar.
o Dit is de eerste premisse.
- Q.
o Dit is de tweede premisse. Q is dus waar.
o Q is de antecedent. ‘’Iets wat eraan vooraf gaat’’.
- Volgt daaruit dat R waar is?
o Ja want Q is waar. Dus R ook.
o R is de consequent. Datgene dat volgt.
Bovenstaand argument is goed. Let maar op het volgende voorbeeld:
Voorbeeld 1.1:
- Als u op de VU bent, dan bent u in Amsterdam.
o Eerste premisse.
- U bent op de VU.
o Tweede premisse.
- Dus u bent in Amsterdam.
- Dit argument is goed.
6
, Voorbeeld 2:
Modus tollens (MT) ofwel de ontkenning van de consequent.
- Indien Q geldt, dan geldt R ook.
o Eerste premisse.
- -R.
o ‘’-‘’ betekent ‘’niet’’. Dus ‘’niet R’’.
o Tweede premisse.
- -Q.
o ‘’-Q’’ betekent dus niet Q.
Bovenstaande is goed. Let maar op onderstaand voorbeeld:
Voorbeeld 2.2:
- Indien ik op de VU ben, dan ben ik in Amsterdam.
o Eerste premisse.
- Ik ben niet in Amsterdam.
o Tweede premisse.
o De consequent.
- Ik ben dus niet op de VU.
- Dit argument is goed.
Een invalide argument.
Voorbeeld 1:
Onderstaand foutieve argument heet: de confirmatie (bevestiging) van de consequent.
Dus als u de consequent bevestigd, dan kan daar niet de antecedent uitgehaald worden.
Voorbeeld 1.1:
- Indien Q geldt, dan geldt R ook.
o Eerste premisse.
- R.
o Tweede premisse.
o R is de consequent.
- Q.
o Q is de antecedent.
Bovenstaande is fout. Let maar op onderstaand voorbeeld:
Voorbeeld 1.2:
- Indien ik op de VU ben, dan ben ik in Amsterdam.
o Eerste premisse.
- Ik ben in Amsterdam.
o Tweede premisse.
o De consequent.
- Dus ik ben op de VU.
o De antecedent.
o Dit argument is fout. Het is geen correct argument.
▪ Het kan namelijk zijn dat je in Paradiso bent of op het Leidseplein. Niet persé op de VU.
Voorbeeld 2:
Onderstaande foutieve argument heet: de ontkenning van de antecedent.
Want is de tweede premisse (niet Q) ontkent u de antecedent van de eerste premisse.
Voorbeeld 2.1:
- Indien Q geldt, dan geldt R ook.
o Eerste premisse.
- -Q
o ‘’-‘’ betekent ‘’niet’’. Dus niet Q.
o Tweede premisse.
o De antecedent.
- -R
o -R betekent dus ‘’niet R’’.
o De consequent.
Bovenstaande is fout. Let maar op onderstaand voorbeeld:
Voorbeeld 2.2:
7
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rooszeelen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.