Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Bedrijfseconomie - Samenvatting Commercieel Calculeren - Jaar 1 - Tentamenstof periode 1 - ORM $3.36
Ajouter au panier

Resume

Bedrijfseconomie - Samenvatting Commercieel Calculeren - Jaar 1 - Tentamenstof periode 1 - ORM

 1 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

Het is een complete samenvatting uit het dictaat Commercieel Calculeren. Commercieel calculeren is het dictaat van bedrijfseconomie.

Aperçu 5 sur 23  pages

  • 8 octobre 2018
  • 23
  • 2018/2019
  • Resume
avatar-seller
H1 Marktwerking: vraag en aanbod

1.1 Markt
Markt = als vraag naar producten en diensten en het aanbod van
goederen en diensten gedurende een bepaalde periode samenkomen,
waarbij een bepaalde prijs voor het product of de dienst wordt
gerealiseerd.
o Concrete markt: je gaat fysiek naar een bepaalde geografsche
plaats toe waar je iets gaat kopen.
o Abstracte markt: geen bepaalde concrete plaats waar vraag en
aanbod elkaar ontmoeten.

1.2 De vraag
Belangrijke begrippen bij de analyse van vraagpatronen:
1. Generieke vraag: betrekking tot bevrediging van een bepaalde
behoefte
2. Primaire vraag: betrekking tot vraag van consumenten naar een
productiesoort
3. Secundaire vraag: betrekking tot vraag van consumenten naar een
bepaald type product/merk
4. Selectieve vraag: het marktaandeel. Verhouding tot secundair en
primair

Commerciële begrippen:
1. Initiële vraag: vraag van nieuwe kopers
2. Additionele vraag: vraag van afnemers die eenzelfde product
aanschafen
3. Uitbreidingsvraag: 1 + 2
4. Vervangingsvraag: vraag van afnemers die iets willen vervangen
5. Actuele vraag/ marktomvang: (1+2=)3 + 4
6. Potentiele vraag: aantal producten dat eventueel verkocht kunnen
worden
7. Marktpotentieel: is de maximale omvang: 5 + 6

De penetratiegraad (=marktpenetratie) is een begrip waarmee je meet in
welke mate een product daadwerkelijk is doorgedrongen bij een bepaalde
doelgroep.

Penetratiegraad in gebruiksgoederen =
aantal bezitters of gebruikers van tenminste één product x 100%
potentieel aantal productbezitters of -gebruikers

Bij verbruiksgoederen gaat het bij de penetratiegraad echter niet om het bezit op
een bepaald moment maar om het % verbruikers in een bepaalde periode van
het totale potentieel.

Voor een bepaalde periode =
aantal verbruikers van tenminste één product in een bepaalde periode x 100%
potentieel aantal verbruikers

,Marktaandeel in volume (afzet):
afzet van een bedrijf (merk) in een bepaalde periode x 100 %
totale afzet in bepaalde bedrijfstak
Marktaandeel in omzet:
omzet van een bedrijf(merk) in een bepaalde periode x 100 %
totale omzet in bepaalde bedrijfstak

Marktaandeel wordt ook wel selectieve vraag genoemd. Het marktaandeel
is in geld, want het gaat om de omzet.
Secundaire X 100%
Primaire

Gebruiksgoederen: gebruik je, maar gaan niet op
Verbruikersgoederen: gebruik je, maar gaan wel op
gemiddelde gebruik van de kopers van het onderhavige
merk
Gebruikersintensiteit = -------------------------------------------------------------
het gemiddelde gebruik van alle kopers van de betrefende
productsoort

Prijselasticiteit: in hoe verre reageert de vraag op een prijsontwikkeling.

Ep= Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
Procentuele verandering van de prijs

Kruislingse elasticiteit: in hoe verre reageert de vraag op een
prijsontwikkeling van een ander product.

Ek* = Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van product y
Procentuele verandering van de prijs van product x

Ek < 0 = complementaire goederen: goederen die elkaar aanvullen.
Ek = 0 = indiferente(onafhankelijke) producten
Ek > 0 = substitutie goederen: goederen die elkaar vervangen.

Inkomenselasticiteit: in hoe verre reageert de vraag op een
inkomensverandering.

Ey*= Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
Procentuele verandering het inkomen

Ey < 0 = inferieur goederen
Ey 0 < 1 = Noodzakelijke goederen, eerste levensbehoeftes
Ey > 1 = luxe goederen (welvaartsgoederen)

Het aanbod in een bepaalde bedrijfstak wordt bepaald door de mate waarin er
sprake is van concurrentie wat weer afhankelijk is van de marktvorm.
Er zijn 3 verschillende marktvormen:

1. Monopolistische markt waarbij er slechts één aanbieder is. Kenmerkend
voor deze marktvorm is het ontbreken van concurrentie waardoor de
onderneming een grote mate van vrijheid heeft in het kiezen van de

,marketinginstrumenten en dus ook een eigen prijs kan bepalen. In de praktijk
komt deze vorm echter nauwelijks meer voor omdat er altijd wel sprake is van
concurrentie.

2. Bij een oligopolie gaat het om een marktvorm met slechts enkele
aanbieders (bijvoorbeeld door fusies en overnames). Omdat er sprake is van
enkele aanbieders is de markt vrij doorzichtig: de aanbieders hebben duidelijk
zicht op de activiteiten van de andere aanbieders in de markt.

3. Bij een polypolie zijn er veel vragers maar ook veel aanbieders waardoor
één aanbieder nauwelijks invloed kan uitoefenen en zich zoveel mogelijk moet
aanpassen aan de marktomstandigheden. Er wordt wel een onderscheid gemaakt
worden tussen het heterogene polypolie (monopolistische concurrentie) en het
homogene polypolie (volledige mededinging). Bij monopolistische concurrentie
zijn er veel aanbieders van hetzelfde product maar aanbieders onderscheiden
zich ten opzichte van elkaar door een onderscheidende smaak kwaliteit of
service.

H2 Kostprijs

Als je winst wil maken, moet je de verkoopprijs hoger vaststellen dan de
kostprijs.

Redenen waarom het management van de onderneming de kostprijs wil
weten:
1. Op basis van de kostprijs wordt de verkoopprijs vastgesteld.
2. Als een geïnteresseerde afnemer om een oferte vraagt dient er
onmiddellijk een verkoopprijs afgegeven te kunnen worden. Hierdoor is het
essentieel om ook informatie te hebben over de kostprijs van een product.
3. De kostprijs is een norm voor het verbruik van grondstofen, materiaal ,
arbeidsuren enz. Het management wil bijvoorbeeld weten of er volgens de
normen is gewerkt.
4. De kostprijs is nodig om de halfabricaten en eindproducten op de balans
te kunnen waarderen.
5. Vergelijking van de kostprijzen met andere ondernemingen is erg zinvol
om na te gaan of het bedrijf op een efciënte wijze bezig is.

Methodes om de kosten in te delen:
1. Constante en variabele kosten
2. Directe en indirecte kosten

Massaproductie: richt zich op de totale markt.
- Homogene producten: zelfde soort product
- Heterogene producten: verschillende producten
Stukproductie: richt zich op de individuele wensen van de klant.

Constante (vaste) kosten zijn kosten die niet reageren op een wijziging
van de productie (afzet) in een bepaalde periode. Voorbeelden van
constante kosten zijn de afschrijvingskosten gebouwen of
verzekeringspremies. Bij een productie van nul is er toch sprake van deze
kosten.

,Variabele kosten zijn kosten die afhankelijk zijn van de afzet.




______ progressief variabele kosten (deze kosten stijgen meer dan evenredig met
de productie of afzet).
______ proportioneel variabele kosten (deze kosten stijgen evenredig met de
productie of afzet).
______ degressief variabele kosten (deze kosten stijgen minder dan evenredig
met de productie of afzet).

Klassieke methode: Bij deze methode worden de opbrengsten op de klassieke
manier gerelateerd aan de werkelijke kosten. Bij het onderstaande voorbeeld
wordt er voor de eenvoud vanuit gegaan dat deze onderneming alleen beschikt
over een fabricageafdeling.
Omzet (afzet x verkoopprijs) € 100.000
Werkelijke kosten (fabricageafdeling) € 120.000
Winst - 20.000 ??????
Bij de bovenstaande berekening doet zich echter een probleem voor indien de
hoeveelheid geproduceerde eenheden niet gelijk is aan het aantal verkochte
eenheden.
Als men bijvoorbeeld 2.000 artikelen heeft geproduceerd in een bepaalde periode
en maar 1.000 artikelen heeft verkocht kom je in de situatie terecht dat je twee
bedragen met elkaar gaat vergelijken die betrekking hebben op geheel
verschillende hoeveelheden. De omzet is namelijk gebaseerd op het aantal
verkochte producten, maar de werkelijke kosten zijn gebaseerd op de
geproduceerde hoeveelheid.
Gebaseerd op
Omzet € 100.000 afzet van 1.000
Werkelijke kosten € 120.000 productie van 2.000
Dit betekent dus dat in dit voorbeeld de fabricagekosten veel te hoog zijn en je uitkomt
op een verlies van 20.000 euro wat natuurlijk nergens op slaat. Men heeft hiervoor de
volgende oplossing gekozen. De 1.000 artikelen die men niet heeft kunnen verkopen in
deze periode zet men weg in het magazijn tegen de fabricagekostprijs en de totale
waarde van deze weggezette producten brengt men in mindering (“voorraadmutatie”) op
de werkelijke kosten. Op deze wijze is het toch mogelijk om de winst op een redelijke
wijze te berekenen. Uitgaande van een fabricagekostprijs van 60 euro komen we in dit
voorbeeld uit op een winst van 40.000 euro.

Gebaseerd op
Omzet € 100.000 afzet van 1.000
Werkelijke kosten € 120.000 productie van 2.000
Voorraadmutatie € 60.000 1000 x 60
omzet – (werkelijke kosten –
Winst € 40.000 voorraadmutatie )
Als er
meer verkocht (2.000 producten) is dan geproduceerd (1.000 producten) is er
sprake van de omgekeerde situatie. De werkelijke kosten zijn veel te laag omdat

, deze gebaseerd zijn op een aantal van 1.000 producten terwijl dit eigenlijk 2.000
dient te zijn. Men vermeerdert deze werkelijke kosten nu met 60.000 euro (1.000
x 60). Er worden namelijk 1.000 producten uit het magazijn gehaald die daar in
het verleden zijn weggezet tegen de fabricagekostprijs van 60 euro.



Gebaseerd op
Omzet € 200.000 afzet van 2.000
Werkelijke kosten € 60.000 productie van 1.000
Voorraadmutatie € 60.000 1000 x 60
omzet – (werkelijke kosten +
Winst € 80.000 voorraadmutatie)

Geanalyseerde methode. Bij deze methode worden de opbrengsten (afzet x
verkoopprijs) gerelateerd aan de toegestane kosten (afzet x integrale kostprijs)
in een bepaalde periode. Dit resultaat wordt ook wel verkoopresultaat
genoemd maar is niet gelijk aan de netto winst omdat de integrale kostprijs
geen werkelijke kostprijs is maar een standaard kostprijs. Om de netto winst te
berekenen moeten eerst allerlei verschillen berekend worden om uit te komen op
de uiteindelijke werkelijke netto winst. Een aantal verschillen die hierbij een rol
kunnen spelen zijn onder meer bezettingsverschillen , prijsverschillen,
hoeveelheidverschillen en budgetverschillen.

Netto winst = Omzet – toegestane kosten gecorrigeerd voor allerlei mogelijke
verschillen = verkoopresultaat + alle positieve verschillen – alle negatieve
verschillen



Integrale kostencalculatie Variabele kostencalculatie

Alleen de variabele kosten worden aan de
producten toegerekend. De constante kosten
Alle kosten worden aan de producten worden als periodekosten op de
toegerekend resultatenrekening geboekt.
constante kosten variabele kosten constante kosten variabele kosten
↓ ↓ ↓ ↓

Productkosten Productkosten Periodekosten Productkosten
↓ ↓ ↓ ↓
C/N V/W TCK V/W



Voorraadwaardering variabele
Voorraadwaardering integrale kostencalculatie kostencalculatie
↓ ↓
Voorraad x ( C/N + V/W ) Voorraad x V/W



Omzet ( afzet x verkoopprijs)
- Variabele kosten( afzet x variabele kosten per product)

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur bvbrittvermeulen. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour $3.36. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

63950 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 15 ans

Commencez à vendre!

Récemment vu par vous


$3.36  1x  vendu
  • (0)
Ajouter au panier
Ajouté