Samenvatting Alle begrippen Meten en Diagnostiek jaar 2 - Vrije Universiteit Amsterdam
4 views 0 purchase
Course
Meten en diagnostiek 2 (P_BMETDIA_2)
Institution
Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Samenvatting van alle begrippen voor het tweede jaars vak Meten en Diagnostiek voor psychologie/pedagogische wetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Gebaseerd op alle collegemateriaal en de Athena samenvatting hiervan.
Inclusief link naar zelfgemaakte Quizlet!
Meten en diagnostiek 2 (P_BMETDIA_2)
All documents for this subject (26)
Seller
Follow
ashleyindirax
Content preview
Samenvatting meten en diagnostiek
H1: psychometrie en het belang van psychologische metingen
Latente variabelen = niet-waarneembare eigenschappen
Operationele definities = bewerkingen die worden gedaan om latente variabelen te meten
Cronbach = een psychologische test is een systematische procedure om het gedrag van twee
of meer mensen te vergelijken (van toepassing op alle psychologische testen)
Interindividuele verschillen = gedrag van verschillende mensen
Intra-individuele verschillen = gedrag van dezelfde persoon op verschillende tijdstippen/
omstandigheden
Criterium-gerefereerde tests = wordt gebruikt om vaardigheidsniveau van iemand te
bepalen, heeft een vaste en voorafbepaalde cut-off score
Norm-gerefereerde tests = wordt gebruikt om te begrijpen hoe iemand zich verhoudt tot
andere mensen, score wordt vergeleken met het gemiddelde van populatie
Snelheidstoetsen = tellen van aantal juiste antwoorden in een toegewezen periode
Vermogenstoetsen = tellen van aantal juiste antwoorden zonder tijdslimiet
Reactiviteit = de test zelf beïnvloedt de deelnemers of hun score (zorgt voor lagere validiteit)
Vraagkenmerken = deelnemers veranderen hun gedrag wanneer ze het doel van het
onderzoek weten om zo de onderzoeker tegemoet te komen (zorgt voor lagere validiteit)
Sociale wenselijkheid = deelnemers proberen indruk te maken op de onderzoeker (zorgt
voor lagere validiteit)
Malingering = deelnemers veranderen hun gedrag om een slechte indruk te maken op de
onderzoeker (zorgt voor lagere validiteit)
Samengestelde scores = scores optellen die worden verkregen door meerdere itemscores
die allemaal hetzelfde construct proberen te meten
Scoregevoeligheid = het vermogen van een test om onderscheid te maken tussen
betekenisvolle eenheden (bv alleen de antwoordmogelijkheden ‘goed’ of ‘slecht’ op een test
zorgen ervoor dat je kleine verbeteringen niet kan meten)
Validatieproces = het verzamelen van bewijs dat de scores van een proefpersoon verbindt
met de ‘werkelijke’ onderliggende psychologische eigenschap
H2: schalen
Meten = de toewijzing van cijfers aan objecten of gebeurtenissen volgens de meetschalen
Schalen = heeft betrekking op de manier waarop numerieke waarden worden toegewezen
aan psychologische attributen
De eigenschap van identiteit = op dit niveau dienen cijfers alleen als label van categorieën
en hebben ze geen echte wiskundige waarde (bv 0/1 voor geslacht)
De eigenschap van rang = op dit niveau geven cijfers de rangorde van mensen ten opzichte
van elkaar aan en geven de cijfers geen informatie over de exacte hoeveelheid (bv ernst op
schaal van 1-10, iemand met 7 is ernstiger dan iemand met 3 maar dit betekent niet dat
diegene 7 hoeveelheden van iets heeft)
De eigenschap van hoeveelheid = op dit niveau geven cijfers informatie over de grootte van
de verschillen tussen mensen en geven de cijfers reële getallen weer (gestandaardiseerde
grootheden en kwantitatieve waarden)
Regels voor het indelen van mensen in categorieën = iedereen binnen een categorie
moeten voldoen aan de bijhorende eigenschap, die verschillende categorieën moeten elkaar
, uitsluiten (dus kan niet in twee tegelijk zitten) en iedereen in een categorie moet de
bijbehorende eigenschap gemakkelijk en duidelijk kunnen weergeven
Absolute nul = bij het cijfer ‘0’ betekent het dat er ‘niets’ is (bv object 0 cm lang betekent
dat er geen object is)
Arbitraire nul = het cijfer ‘0’ is een ‘gewoon’ punt op de schaal (bv 0 graden Celsius betekent
niet de afwezigheid van temperatuur maar is gewoon het smeltpunt van ijs)
Nominaal = cijfers die de eigenschap van identiteit bezitten (bv gender)
Ordinaal = cijfers die de eigenschappen van identiteit en orde bezitten (bv klasse)
Interval = cijfers die de eigenschappen van identiteit en orde bezitten met een arbitrair
nulpunt (bv temperatuur)
Ratio = cijfers die de eigenschappen van identiteit en orde bezitten met een absoluut
nulpunt (bv afstand in cm)
H3: individuele verschillen en correlaties
Variabiliteit = het verschil tussen de scores binnen een verdeling
Variantie/SD = geeft variabiliteit weer als de mate waarin de scores in een verdeling
afwijken van het gemiddelde van de verdeling
Covariantie = geeft weer in hoeverre de variabiliteit van een bepaalde set scores
samenhangt met de variabiliteit van een andere set scores, als de covariantie positief is dan
hebben de mensen die hoog scoren op de ene test ook een hoge score op de andere test
De richting van de associatie = hebben mensen die hoog scoren bij deze variabele ook een
hoge score bij de andere variabele? (sterke associatie duidt op een hoge mate van
consistentie)
De omvang van de associatie = zijn twee variabelen sterk of zwak met elkaar verbonden?
(sterke associatie duidt op een hoge mate van consistentie)
Correlatiecoëfficiënt = wordt gebruikt om de lineaire associatie tussen twee variabelen weer
te geven, varieert tussen -1 en +1
Binaire items = dichotome antwoorden (bv ja/nee opties)
Z-scores = scores van een test in relatieve termen, gemiddelde van 0 en SD van 1
Gestandaardiseerde scores = z-scores die zijn omgezet in waarden die makkelijker te
begrijpen zijn
Normaliseringstransformaties/gebiedstransformaties = de scores van imperfecte verdeling
omzetten naar een verdeling die meer in de buurt komt van een normaalverdeling (om het
non-normaliteitsprobleem op te lossen)
H4: testdimensionaliteit en factoranalyse
Dimensie = een fysieke of psychologische eigenschap van een persoon of object
Uni-dimensionale test = weerspiegeld 1 psychologische dimensie waarvoor 1 score wordt
berekend
Multidimensionale test = weerspiegeld meer dan 1 psychologische dimensie waar bij elke
subtest een aparte subscore wordt berekend
Multidimensionale test met niet-gecorreleerde dimensies = test waarbij de meerdere
psychologische dimensies niet met elkaar in verband worden gebracht, de subscores worden
niet gecombineerd tot een totale testscore
Factoranalyse = helpt bij het zoeken naar een perspectief dat beschrijft hoe de items van
een test met elkaar verbonden zijn, de psychologische betekenis van de testdimensies
worden geanalyseerd
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ashleyindirax. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.42. You're not tied to anything after your purchase.