Alle toets stof Kennis toets 1.
Casus 1. Sophie gaat verpleegkunde studeren
Casus Gestuurd Onderwijs
Wat is gezondheid?
- Al het vermogen om je aan te passen en je eigen regie te voeren, in het licht van de sociale, fysieke
en emotonele uitdagingen van het leven.
Visies op de gezondheid
1. Medische, monocausale visie op de gezondheid.
gezondheid : afwezigheid van ziekte en lichaamsgebrek.
Dus iedereen zou gezond moeten zijn als die geen last heef van een ziekte of lichaamsgebrek.
(monocausale visie)
Bij een monocausale visie is er één oorzaak van de ziekte.
Als de oorzaak van de ziekte niet aanwijsbaar is, is die persoon ‘’ dus gezond’’
Er is dan sprake van een professionele of medische gezondheidsvisie.
2. Biologische visie op gezondheid.
Biologische gezondheid is de aanpassing van het menselijk lichaam aan externe omstandigheden.
Homeostase is het constant houden van fysiologische processen in het menselijk lichaam.
lichaamstemperatuur, pH van het bloed. (inwendige milieu).
Volgens de biologische visie is iemand gezond als iemand in staat is onder wisselende externe
omstandigheden zijn interne milieu constant te houden.
3. Psychologische visie op gezondheid.
Volgens de psychologische visie is een persoon gezond als hij zijn zelf gestelde doelen in het leven
kan behalen en in zijn geestelijke behoefen kan voorzien.
het gaat hier om geestelijk gezond-zijn.
Verpleegkundigen komen achter de psychologische visie van iemand door goed met de zorgvrager in
gesprek te gaan.
4. Sociale visie op gezondheid.
Volgens de sociale visie is een persoon gezond als hij zijn sociale rollen in de maatschappij kan
vervullen binnen geldende waarden en normen.
het maatschappelijk functoneren staat centraal.
5. Humane, multcausale visie op gezondheid.
Deze visie is een koppeling tussen de biologische, psychologische en de sociale visie op gezondheid.
Deze visie weerspiegelt een holistsch beeld.
6. Dynamische visie op gezondheid.
Volgens de dynamische visie is de mens als holistsche eenheid gezond wanneer hij in balans is met
zowel zichzelf als zijn externe milieu. En : Door zijn aanpassingsvermogen en de regie te houden op
zijn gezondheid.
er wordt hier rekening gehouden met het aspect van veranderende gezondheid.
Er wordt een evenwicht gezocht tussen de mens en zijn omgeving (het externe milieu).
,Uitwerkingen Leerdoelen AFPF, Casus 1.
1. Beschrijving complexiteitsniveaus van het lichaam:
Het menselijk lichaam wordt op verschillende niveaus bekeken, Scheikundigniveau,
Celniveau, Weefselniveau, Orgaanniveau, Stelselniveau en via het Mens.
2. Betekenis Milieu Intérieur= Ook wel het inwendige milieu genoemd, bestaat uit het bloed en
weefselvloeistof. Gehaltes dat in het inwendige milieu op peil worden gehouden zijn: het
zuurstofgehalte, hoeveelheid opgeloste stofen, de zuurgraad, pH van je bloed.
Betekenis Homeostase= Het vermogen om ervoor te zorgen dat het inwendig milieu in
evenwicht blijf.
3. Vergelijking positeve en negateve feedbackmechanisme=
Positeve feedbackmechanismen = een toename van het resultaat. Versterkt het proces.
Negateve feedbackmechanismen is een proces waarbij een toename van het resultaat (bijv.
stjging van de temperatuur) een remming van het proces veroorzaakt.
speelt een belangrijke rol bij homeostase.
4. Functes van het transportsysteem=
Het bloed zorgt ervoor dat stofen door het hele lichaam wordt getransporteerd.
Het cardiovasculair systeem zorgt ervoor dat het bloed naar verschillende delen van je
lichaam wordt heen en weer vervoert.
Het lymfoïde systeem zorgt ervoor dat ze lymfe/weefselvloeistof terug transporteren via de
lymfeknopen naar de bloedbaan.
5. Functes van het zenuwstelsel en het endocriene stelsel van interne communicate=
Het zenuwstelsel is een snelwerkend communicatesysteem. Zij ontvangen en geven signalen
af. Het endocriene stelsel scheidt chemische stofen waaronder hormonen af uit het bloed.
6. Hoe absorbeert het lichaam stofenn
Zuurstof wordt opgenomen in je bloed, dat eerst zijn hele weg door de longen etc heef
afgelegd. Voedsel wordt geabsorbeerd nadat het verteerd is. De absorpte neemt plaats in
het bloed. Voedsel wordt eerst afgebroken en verteerd door het spijsverteringskanaal.
7. Afvalstofen die door het lichaam worden verwijderd:
Koolstofdioxide, Urine, en Feces.
8. Actviteiten dat een individu onderneemt om te overleven en zichzelf mee te beschermen
Hygienisch zijn, je lichaam goede verzorging geven, je lichaam in beweging houden, het
behouden van de soort.
9. Mechanismen die vaak tot een ziekte leiden=
Microben, antgenen, Kankercellen.
10. Betekenis van Etiologie= De oorzaak van een bepaalde ziekte.
Betekenis van Pathogenese= de aard van het ziekteproces en de efecten daarvan op het
normaal functoneren van het lichaam.
Betekenis van Prognose= De verwachte afoop.
,11. Difusie=Het willekeurig verdelen van bepaalde deeltjes naar een andere concentrate. Zij
verplaatsen zich van een hoge concentrate naar een lage concentrate.
Osmose= is gebaseerd op difusie waarbij de vloeistof met bepaalde stofen, door een
halfdoorlaatbaar membraan gaat. (semipermeabel) Dit membraan laat wel de vloeistof door
maar niet de opgeloste stofen.
12. Betekenis van Intracellulaire vloeistof= Is het lichaamsvloeistof dat zich binnen in de
lichaamscellen bevindt. Intracellulair water en minerale zouten.
Betekenis van Extracellulaire vloeistof= Is het lichaamsvloeistof dat zich in weefsels tussen
cellen bevindt. (komt ook voor in het bloed)
13. Structuur van een plasmamembraan= Bestaat uit twee lagen fosfopoliden, met daarin
eiwiten en suikers. Zij bestaan uit een kop (hyfrofel) en een staart (hydrofoob).
14. Functes van de belangrijkste organellen=
De Kern= hierin wordt het DNA opgeslagen.
Mitochrondiën= Dat zet energie om
Ribosomen= Hier bevindt de opbouw van eiwiten plaats.
Endoplasmatsch retculum (ER)= Het herbergt de ribosomen.
Golgi-apparaat= Hierin worden eitwiten omgebouwd en opgeslagen, om verder vervoert te
worden.
Lysosomen= Enzymen in de lysosomen breken afvalstofen van de cel af, voor hergebruik of
uitscheiding.
Cytoskelet= bestaat uit verschillende soorten polymeren van eiwiten die samen zorgen voor
stevigheid, vorm en beweeglijkheid.
15. Mitose= Het proces waarbij chromosomenparen uit elkaar gaan. (lichaamscellen). Hier is
sprake van een enkele deling.
Meiose= Hier is sprake van twee delingen (geslachtscellen). De moedercel is altjd diploid. En
veranderen naar haploid. Sprake van crossing-over, de nieuwe cellen hebben een deel van de
vader en een deel van de moeder.
16. Actief transport= Actef transport van de cellen kost energie
Passief transport= Passief transport kost geen energie en gaat vanzelf, door middel van
difusie.
Bulk-transport= De overdracht van deeltjes die te groot zijn om door de celmembraan te
gaan gebeurt door fagocytose.
17. Functes en structuren van Epitheel, bindweefsel en spierweefsel.
Epitheeweefsel= Bedekt het lichaamsoppervlak, het heef één of meer lagen, het heef
diverse cel vormen, Het heef functe in : bescherming, absorpte, fltrate etc.
Bindweefsel= Bindweefsel heef een steunende net als verzorgende functe. Het beschermt
de organen en geef het hun vorm. Functess transport en isolate.
Spierweefsel= Dit weefsel kan samentrekken en ontspannen, dit maakt beweging mogelijk.
Er zijn gladde spierweefsels dat voorkomt in de wanden van holle organen.
,18. Structuren en functies van membranen=
Celmembranen zorgt ervoor dat alles bij elkaar blijf, en het van andere gedeeltes scheidt.
Een membraan is een dunne vlies dat een vlakkestructuur heef en twee ruimtes van elkaar
scheidt. Er zijn slijmvliezen en Weivliezen.
19. Exokriene en Endocriene klieren:
Exokriene klieren= Klieren met een eigen afvoerbuisje.
Endocriene klieren= Klieren zonder afvoerbuisje. Het product komt in de bloedbaan.
(hormonen).
Inhoud van de holtes:
Borstholte :
- twee longen
- het hart, aorta en andere bloedvaten
- de slokdarm
- lymfevaten en lymfeklieren
- zenuwen
Buikholte :
- de maag
- de milt
- twee nieren
- twee bijnieren
- lymfevaten en lymfeklieren
- bloedvaten
- zenuwen
Bekkenholte :
- Rectum en anus
- Enkele bochten van de dunne darm
- Urineblaas
- Voortplantngsorganen van de man of vrouw
Schedelholte :
- mandibula (onderkaak)
- cranium
,AFPF, Inleiding tot de ziekteleer, - Etologie
Homeostase zorgt ervoor dat alle processen van je lichaam in evenwicht zijn.
Als de homeostase is verstoord, heb je een ziekte.
Oorzaken van een ziekte micro-organismen
genetsch (DNA en mutate).
Chemicaliën
Straling
Degenerate (veroudering en verslechtering)
Fysiek
Etologie is de oorzaak van een ziekte
(idiopatsch, cryptogene, essentile aandoening) , allemaal niet duidelijk wat de Etologie is.
Als gevolg van een medische behandeling is een iatrogene aandoening.
Voorbeeld hiervan is Antbiotca, hierbij kun je bijwerkingen krijgen.
Risicofactoren / predisponerende factoren uitlokkende werking.
Risicofactor is een voorbeeld van borstkanker in je familie.
Er zijn zeven processen die alle processen beschrijven: Ezelsbruggetje : MAG TOT D
Belangrijke processen die tot ziekte leidens
1. Metabolische afwijkingen
2. Abnormale immunologische mechanismen Afweersysteem
3. Genetsche afwijkingen DNA
4. Trombose, embolie, infarcering Bloed
5. Ontsteking (infecte/trauma) Mirco-organisme
6. Tumoren Mutates
7. Degenerate Ouderdom
Aangeboren ---- niet- aangeboren
Acuut ----- chronisch
Teken = Door onderzoek vastgestelde afwijking
Symptoom = Door patënt beschreven afwijking
Syndroom = Combinate van symptomen die vaak samengaan
Complicates = andere aandoeningen die kunnen ontstaan als het ziekteproces voortschrijdt.
Prognose = De verwachte afoop van een onderzoek. Statstek
Plasmamembranen hebben een vetachtge laag door water af te stoten.
Is voor transport, stevigheid.
Nucleus is de celkern, bevat genetsch materiaal, (DNA).
Ribosomen Zij maken RNA uit eiwiten, en eiwiten worden gemaakt door aminozuren.
ER, Endoplasmatsch retculum Zorgen voor transport, dient als hormoon en het ontgifigd
geneesmiddelen.
Lysosomen Breken afvalstofen af voor hergebruik of uitscheiding.
Cytoskelet Stevigheid, vorm en beweeglijkheid.
, Verplaatsing van chemische stofen = met Difusie
Verplaatsing van water = Osmose
Bij een hypo is de concentrate laag
Bij een hyper is de concentrate hoog
Natrium-Kaliumpomp
Pompt tegen de concentrateverschillen in (laag hoog)
Bulktransport
Fagocytos en exocytose (deeltjes die te groot zijn voor plasmamembranen
Epitheel is het bovenste laag van je huid.
Het bekleedt lichaamsholten, holle organen, kanalen en klieren.
Bindweefsels bestaan uit drie onderdelen Cellen, vezels en matrix.
De belangrijkste functes, is binding
Spierweefsels, maakt beweging mogelijk.
Er zijn 3 soorten: - Skeletspierweefsel (dwarsgestreept spierweefsel)
- Glad spierweefsel (holle organen)
- Hartspierweefsel
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller studentyara. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.03. You're not tied to anything after your purchase.