Ross en wilson anatomie en fysiologie in gezondheid en ziekte-
Gehele samenvatting met alle toetsstof die je voor KT2 nodig hebt. Bevat alle vakken zoals CGO, VTV, Psychologie, AFPF etc. Alle leerdoelen zijn uitgewerkt op basis van de verplichte literatuur. Bevat ook enkele belangrijke aantekeningen.
Not everything is well worked out and there are few other learning objectives
By: Seyranx • 5 year ago
Translated by Google
There are a lot of learning objectives missing, some subjects are not even mentioned in the summary. Furthermore, here and there language errors. Could also be due to the fact that we may have a number of other courses this year? Not sure tho (2019).
By: amber9712 • 5 year ago
Seller
Follow
studentyara
Reviews received
Content preview
Samenvatting blok B Kennistoets 2.
Casus 1. Zuigeling met een hartafwijking.
Casus gestuurd onderwijs
Leerdoel 1. De student kan informatie verzamelen en combineren uit diverse bronnen
in de verschillende fasen van het verpleegkundig proces.
De verschillende fasen van het verpleegkundig proces:
- Gegevens verzamelen
- Verpleegkundige diagnose vaststellen
met de PES methode
- Gewenste zorgresultaten vaststellen
doel opstellen via SMART
- Verpleegkundige interventies bepalen en plannen
- Verpleegkundige interventies uitvoeren
- Evalueren door middel van de gewenste resultaten
de interventies zo nodig aan passen en toe passen.
Leerdoel 2. De student kan belangrijke zorgaspecten van zuigelingen benoemen.
- Mictie: Hoeveelheid, kleur en geur van de urine is belangrijk.
- Defecatie: Borstvoeding-luiers meestal vaker dan flesvoeding-luiers.
- Slapen: Eerste maanden: slaapt ongeveer 16 uur gelijkmatig verdeeld over 24 uur. Na 4
maanden: slaapt meestal ’s nachts door en overdag in 3 periodes. Op eenjarige leeftijd:
slaapt ongeveer 13 uur met 2 korte slaapjes overdag.
- Huilen betekent honger, vieze luier of aandacht.
- Krijgt eerste tanden na 5 maanden
- Grote fontanel sluit na 1 á 2 jaar. Kleine na 6 weken.
Leerdoel 3. De student kan gebruikmaken van de verschillende richtlijnen uit de JGZ.
De richtlijnen zijn op de volgende link beschikbaar:
https://www.ncj.nl/richtlijnen/alle-richtlijnen/
Leerdoel 4. De student kent de verschillende soorten hechting en student onderkent
het belang van veilige hechting.
Er zijn verschillende soorten hechting:
1. Veilige hechting: deze hechtingsstijl van kinderen die – in tegenstelling tot
kinderen die onveilig gehecht zijn – ontspannen en op hun gemak zijn bij hun
verzorgers en die verdraagzaam zijn tegenover vreemden en nieuwe ervaringen
2. Verlatingsangst: een veervoorkomend patroon van angst dat wordt waargenomen
bij jonge kinderen die worden gescheiden van hun verzorgers.
3. Angstig-ambivalente hechting: een van de twee primaire reactiepatronen bij
onveilig gehechte kinderen, waarin een kind contact wil met de verzorger,
extreme blijk van verdriet vertoont wanneer het wordt gescheiden van de
verzorger en moeilijk is te troosten wanneer het is herenigd met de verzorger.
4. Angstig-vermijdende hechting: een van de twee primaire reactiepatronen bij
onveilig gehechte kinderen, waarin een kind geen interesse toont in contact met
de verzorger en geen blijk van verdriet toont wanneer het van de verzorger
gescheiden wordt, noch blijdschap vertoont wanneer het wordt hereniging met de
verzorger.
,Hechting is belangrijk omdat het een basis legt voor alle andere hechte relaties in iemand
leven. De eerste hechtingsverschijnselen zijn aangeboren en in het begin is het vooral
primaire hechting. naarmate kinderen opgroeien tot volwassenen blijft de hechting niet
primair bij de verzorger maar gaat dit verder. Er komt een verbreding van hechting tot
andere gezinsleden, vrienden, docenten, collega’s en anderen.
Leerdoel 5. De student kan een inschatting maken van het functioneren van
een gezin ( op micro/meso/macroniveau).
Micro= kind- ouder- en gezinsfactoren
Meso= sociale gezinsfactoren en sociale buurtfactoren
Macro= sociaal-economische factoren, culturele factoren en maatschappelijke factoren
Leerdoel 6. De student kan bevorderende en belemmerende factoren van veilige
hechting noemen.
Veilige hechting is een hechtingsstijl van kinderen die (in tegenstelling tot kinderen die
onveilig gehecht zijn) ontspannen en op hun gemak zijn bij hun verzorgers en die
verdraagzaam zijn tegenover vreemden en nieuwe ervaringen.
Volgens Erickson is een van de belangrijkste taak van de zuigeling het ontwikkelen van
een vertrouwd gevoel waarmee zij een veilige hechting kunnen ontwikkelen. Het
vertrouwen kan ontwikkeld worden door een fijne omgeving en veel aandacht voor de
zuigeling.
Wanneer een kind wantrouwen ontwikkeld in zijn omgeving zal het later problemen
ondervinden in de verdere ontwikkelingsfases. Zij zullen moeilijker relaties vormen en
kunnen onderhouden dan kinderen die door vertrouwen wel een veilige hechting ervaren.
Andere belemmerende factoren die invloed op de veilige hechting hebben zijn: onveilige
thuissituaties/omgeving en weinig aandacht.
Vervolg:
De student kan bevorderende en belemmerende factoren van veilige hechting noemen.
Risicofactoren bij de ouder waardoor er veilige hechting kan ontbreken
- Weinig sensitieve responsieve interactie met het kind
- Mishandeling of verwaarlozing door de ouder
- Opvoedingsonzekerheid en -spanning
- Psychische en psychiatrische problemen
- Verslavingsproblematiek
- Langdurige ziekenhuisopname
- De ouder is zelf niet goed gehecht of mishandeld
Bij het kind
- Vroeggeboorte
- Moeilijk temperament
- Opvallende lichamelijke of verstandelijke beperking
- Ziekenhuisopname op jonge leeftijd
- Autisme
- Adoptie
In gezins- en leefomstandigheden
- Te vroeg en te lang van de ouder gescheiden
- Veel wisselende opvoeders
- Relatieproblemen tussen ouders
- Armoede
- Gebrek aan regelmaat en structuur in het gezin
, Beschermende factoren
Bij de ouder
- Hoge mate van sensitieve responsiviteit
Bij het kind
- Gewenst door de ouders
- Stressvrij prenataal leven doorlopen
- Natuurlijke geboorte
- Borstvoeding
- Makkelijk temperament
- Sociaal handig
- Vrolijk karakter
In de gezins- en leefomstandigheden
- Stabiele leefomgeving met vaste opvoeders
- Ondersteunend netwerk
Leerdoel 7. De student kan diverse samenlevingsvormen onderscheiden.
Er zijn een aantal verschillende samenlevingsvormen, dit zijn ze op een rijtje:
1. Endogamie: Een huwelijk tussen mensen die tot dezelfde sociale categorie behoren.
denk hierbij aan leeftijd, ras, dorp, religie of sociale klasse.
2. Exogamie: Een huwelijk tussen mensen die tot verschillende sociale categorieën behoren.
3. Monogamie: Een echtelijke verbintenis tussen twee partners.
dit komt vooral voor in hoge-inkomen landen zoals in Europa en Amerika.
4. Polygamie: een echtelijke verbintenis tussen een individu en twee of meerdere partners.
dit komt vooral voor in lage-inkomen landen zoals in Afrika en zuid-Azië
Er zijn bij polygamie twee soorten: Polygynie (veel vrouwen) hierbij heeft 1 man meerdere
vrouwen. Bij Polyandrie (veel mannen( heeft 1 vrouw meerdere mannen.
Leerdoel 8. De student kan voor- en nadelen benoemen van borstvoeding.
Voordelen:
- Borstvoeding heeft een lage belasting van de verschillende orgaansystemen.
- De samenstelling van de borstvoeding wisselt gedurende de voeding en is op deze wijze
aangepast aan het kind.
- Borstvoeding verandert van de samenstelling met het veranderen van de leeftijd van het
kind.
- Borstvoeding bevat eiwitten en cellen met immunologische activiteit, die een beschermende
werking hebben, waardoor de kinderen minder gevoelig zijn voor infecties zoals
middenoorontsteking.
- Baby’s die tenminste 3-4 maanden uitsluitend borstvoeding krijgen hebben minder kans op
het ontwikkelen van astma en allergieën.
- Het intensieve moeder-kindcontact schept een speciale band.
- Eenmaal goed op gang gekomen is borstvoeding gemakkelijk: altijd bij de hand en op de
juiste temperatuur.
- Borstvoeding is goedkoop.
- Door het geven van borstvoeding is er minder kans voor moeders op botontkalking op
oudere leeftijd.
- Borstvoeding verminderd de kans op premenopauzale borstkanker bij de moeder.
- Borstvoeding vermindert (ook op latere leeftijd) de kans op ziekten en aandoeningen bij het
kind; ook lijkt de kans om later overgewicht te krijgen, met als gevolg het ontwikkelen van
, hart- en vaatziekten en diabetes type 2, lager naarmate langer borstvoeding wordt
gegeven.
Nadelen:
- Alleen de moeder kan borstvoeding geven; zij is hierdoor erg aan haar baby gebonden en
anderen kunnen hiermee geen band opbouwen (zoals de vader).
- Veel van wat de moeder nuttigt of reeds eerder in haar leven heeft genuttigd, komt ook in de
borstvoeding, zoals medicijnen, alcohol, laxerende of prikkelende voeding en
verontreiniging.
- Werk van moeders buitenshuis vormt ondanks het feit dat werkgevers rekening moeten
houden met borstvoedende moeders, voor velen een beperking om door de gaan met
(volledige) borstvoeding geven.
- Borstvoeding geven vraagt heel wat energie van de moeder.
- De moeder en kind kunnen spruw krijgen.
- De melkproductie kan afnemen door bijvoorbeeld stressvolle situaties en moeheid.
,AFPF – Hart en vaatstelsel, en foetale circulatie.
Aantekeningen les:
Oedeem
Zwelling door in weefsel opgehoopt vocht.
Oorzaken Oedeem:
- Verhoogde veneuze hydrostatische druk (bloeddruk)
- Verminderde osmotische druk van het plasma er wordt hier minder vocht terug
gegeven
- Verstoorde lymfeafvoer
- Verhoogde permeabiliteit kleine vaten
Fasen van de hartcyclus:
Diastole en Systole
- Atriale systole = 0,1 sec samenspannen van de boezems
- Ventriculaire systole = 0,3 sec samenspannen van de kamers
- Complete cardiale diastole = 0,4 sec het ontspannen
Hartminuutvolume is de hoeveelheid bloed die per minuut door elk ventrikel wordt
uitgestoten.
Hartminuutvolume = slagvolume x hartfrequentie
Factoren van invloed op HMV
1. Ventriculaire einddiastolische volume (EDV) of voorbelasting
2. Veneus aanbod
- positie in het lichaam
- skeletspierpomp
- respiratoire pomp
3. Kracht van de hartspiercontractie
4. Bloedvolume
5. Nabelasting ( arteriële bloeddruk)
Invloeden op hartfrequentie
1. Autonome zenuwstelsel
2. Hormonen (adrealine, thyroxine
3. Positie lichaam, inspanning, emotie, geslacht, leeftijd, temperatuur
1. Arteria Carotis communis 10. Arteria dorsalis pedis
2. Truncus Brachiocephalicus 11. Arteria subclavia
3. Axilaris 12. Aortaboog
4. Aorta ascendens 13. Arteria coronaria
5. Arteria brachiales 14. Arteria thoracica
6. Aorta abdominalis 15. Arteria Renales
7. Arteria iliaca communis 16. Arteria radialis
8. Arteria femoralis 17. Arteria Ulnaris
9. Arteria poplitea 18. Arteria Tibalis posterior
,Leerdoelen:
1. de structuur en functies beschrijven van arteriën, venen en capillairen, alsmede de
verschillen samenvatten tussen deze verschillende soorten bloedvaten.
Arteriën (slagaders) vervoeren bloed vanuit het hart. Ze variëren aanzienlijk in omvang
en de wand bestaat uit drie weefsellagen. Slagaderen hebben een dikke wand zodat zij
de hoge druk van arterieel bloed kunnen verdragen.
Venen (aderen) voeren bloed onder lage druk terug naar het hart. Hun wanden bestaan
uit dezelfde drie lagen, de wanden zijn wel dunner want er komt een lagere druk in voor.
Venen kunnen kleppen hebben zodat het bloed niet terug kan stromen, bijvoorbeeld bij
het hart.
Capillairen (haarvaten) zijn haarvaten die met hun fijne vertakkingen alle
lichaamsweefsels doordringen en daarvoor voor de bloedtoevoer naar elke cel zorgen.
De capillairen verbinden de arteriolen met venules en ze hebben dunne wanden
waardoor uitwisseling van zuurstof en andere stoffen plaats kan vinden.
2. de belangrijkste factoren benoemen die de diameter van bloedvaten reguleren.
Dit wordt geregeld door de sympathische zenuwactiviteit. Sympathische activiteit trekt
normaal gesproken het gladde spierweefsel van het bloedvat samen, zodat het vat
vernauwt, Vasoconstrictie. Dit gebeurt zodat de druk aan de bovenkant wordt
vergroot.
Tijdens de rust fase (baseline) is het bloedvat in normale toestand en heeft een
middelmatige diameter. Bij een verlaagde zenuwstimulatie ontspant de gladde spier
waardoor de wand dunner wordt, en de diameter wordt vergroot. Vasodilatatie.
3. de mechanismen verklaren waarmee de uitwisseling van voedingsstoffen, gassen
en afvalproducten tussen het bloed en de weefsels plaatsvindt.
- Gassen: worden uitgewisseld d.m.v. interne respiratie (uitwisseling tussen capillair
bloed en lichaamscellen). De gassen verplaatsen zich met de drukgradiënt mee.
- Voedingsstoffen en afvalproducten: worden uitgewisseld d.m.v. diffusie (kleine
moleculen stromen door het semipermeabele membraan, grote blijven achter) gaat van
een hoge naar een lage concentratie, en door osmose (water stroomt van een verdunde
naar een geconcentreerde oplossing).
4. uitleggen welk effect de hydrostatische en osmotische druk hebben op de
waterverplaatsing tussen capillairen en weefsels.
- Hydrostatische druk = perst het vocht uit de bloedbaan
- Osmotische druk = trekt het vocht aan en houdt het in stand door plasma-eiwitten.
Aan het arteriële uiteinde is de Hydrostatische druk hoger dan de osmotische druk, er wordt
dus vocht uit de capillair het weefsel in geperst. Aan het veneuze uiteinde is de
hydrostatische druk gedaald en de osmotische druk hetzelfde gebleven, het bloed stroomt nu
langzamer en er stroomt vocht terug de capillair in.
Dit is een dynamisch proces, waarbij de samenstelling van het vocht continu veranderd, een
deel hiervan komt uiteindelijk in de lymfevaten terecht.
5. de structuur van het hart en de positie ervan in de thorax beschrijven.
Het hart is een kegelvormig, hol en gespierd orgaan. Het is ongeveer 10 cm lang en heeft
een omvang van de vuist van de eigenaar. Het hart bevindt zich in de thoraxhote
, (borstholte) in de ruimte tussen de longen in. De hartwand bestaat uit drie lagen;
- Pericard = de buitenste laag
- Myocard = komt in het hart zelf voor , dwarsgestreept hartspierweefsel.
- Endocard = Dit gladde membraan bedekt de kamers.
6. de circulatie van het bloed door het hart en de bloedvaten van het lichaam
beschrijven.
- Het bloed stroomt door de bovenste/onderste holle ader (vena cava superior/inferior)
naar het rechteratrium. Dit bloed stroomt door de tricuspidalisklep naar de
rechterventrikel.
- Vervolgends wordt het verder gepompt naar de longslagader, hierbij passeert het eerst
de 3 halvemaanvormige kleppen, deze kleppen voorkomen dat het bloed terugstroomt de
kamer in.
- De truncus pulmonaris (slagaderstam) vertakt zich in twee arteria die het zuurstofarme
bloed naar de longen vervoeren, waar gasuitwisseling plaatsvindt.
- Twee venae pulmonales (longaders) per long vervoeren zuurstofrijk bloed terug naar de
aorta in. De aorta wordt beschermd door de aortaklep, die bestaat uit 3
halvemaanvormige klepbanden.
7. een schematische tekening maken van de stroomrichting van het bloed door het
hart en de grote en kleine circulatie .
8. de veneuze afvoer beschrijven waarmee bloed uit het lichaam terugkeert naar het
hart. afvoer via de aders = veneuze afvoer.
Het veneuze bloed van het hart wordt grotendeels verzameld in diverse hartvenen die
bijeenkomen in de Sinus Coronarius, die in het rechteratrium uitmondt. De rest stroomt
door kleine veneuze kanalen direct naar de hartkamers.
,9. de ligging van de bloedvaten beschrijven ten opzichte van de portale circulatie.
10. de functie van de placenta beschrijven.
De funties van de placenta zijn stofuitwisseling, bescherming van de foetus en
handhaving van de zwangerschap.
Zuurstofarm bloed stroomt van de foetus door de navelslagaders naar de placenta en
stroomt door het netwerk van de oetale capillairen de placenta in.
In de placenta worden hormonen geproduceerd die de zwangerschap in stand houden.
Bescherming van de foetus wordt geregeld door passieve immuniteit van de moeder door
haar antilichamen die in de placenta en navelstreng terechtkomen.
11. de foetale bloedsomloop beschrijven.
Ductus Venosus = Dit is een voortzetting van de navelader die het bloed direct in de
inferieure vena cava van de foetus doet stromen. Het meeste bloed stroomt dus langs de
niet functionerende foetale lever.
Ductus arteriosus = Dit kleine bloedvat verbindt de longslagader naar de dalende
thorale aorta en laat meer bloed naar de systemische circulatie stromen, zodat heel
weinig bloed door de foetale longen stroomt.
Foramen ovale = Dit vormt een klepachtige opening waardoor het bloed tussen de
rechter en linker atria stroomt, zodat het meeste bloed langs de niet functionele foetale
longen stroomt.
12. de bloedstromen door het hart, de longen en de lever van voor de geboorte
vergelijken met die van vlak na de geboorte.
Wanneer de zuigeling voor het Eerst ademhaalt, worden de longen opgepompt,
waardoor de bloedstroom door de longen toeneemt.
13. beschrijven wat varices zijn.
Varices zijn spataderen. Dit zijn abnormale aderen die gezwollen of verdraaid zijn. Deze
kunnen vaak pijnlijk zijn. Een grote hoeveelheid bloed rekt de vene uit en beschadigd de
bloedvatwand. hierdoor verliest de vene zijn elasticiteit en kan hij opkronkelen. De
kleppen kunnen niet meer goed sluiten, waardoor bloed zich ophoopt.
14. de term oedeem definiëren.
Oedeem is een zwelling door in weefsel opgehoopt vocht. Het kan zowel in
oppervlakkige weefsels als in dieper liggende organen optreden.
15. de belangrijkste oorzaken van oedeem beschrijven en deze aan relevante klinische
problemen relateren.
- Verhoogde veneuze hydrostatische druk hierdoor wordt vocht niet weggezogen
- Verminderde osmotische druk van het plasma er keert hierbij minder vocht terug
naar de bloedsomloop
- Verstoorde lymfeafvoer Wanneer de lymfeafvoer verstoord wordt keert er geen vocht
terug naar de bloedsomloop en hoopt het vocht zich op.
- Verhoogde permeabiliteit van kleine vaten een ontsteking verhoogd de permeabiliteit
van de vaten zodat de osmotische druk waardoor er meer vocht ophoopt.
,16. de oorzaken en gevolgen van overmatig vocht in lichaamsholten verklaren.
Abnormale ophoping van vocht in het lichaam wordt vaak in verband gebracht met
ontstekingen, infecties of blokkeringen en wordt vaak effusie genoemd.
Pleurale effusie = Dit is een overmaat van sereus vocht in de pleuraholte. Dit komt door
infecties of ontstekingen in de pleurae.
Ascitis = Dit is een ophoping van vocht in de peritoneale holte. (buikholte)
De meest voorkomende oorzaak hiervan is een leverinsufficiëntie, obstructie van de
lymfeklieren die de afvoer uit de peritoneumholte verzorgen en ontstekingen.
17. de volgende aangeboren hartafwijkingen beschrijven: open ductus Botalli, atrium-
en ventrikelseptumdefecten, coarctatio aortae en tetralogie van Fallot .
Open ductus Botalli = Voor de geboorte is er een open verbinding tussen de aorta en de
longslagader, de ductus Botalli. Normaal sluit de openings binnen enkele uren tot 3
dagen na de geboorte. Als de verbinding na de geboorde open blijft, is er dus sprake vab
ODB.
Atriumseptumdefect = Een atriaal septum defect is een opening in het tussenschot
tussen de linker- en rechtervoorkamer. Er zit zowaar een gaatje tussen de twee boezems
van het hart.
Coarctatio aortae = Coarctatio aortae kortweg een Coarctatie, is een aangeboren
vernauwing in de grote lichaamsslagader (aorta). De vernauwing in de aorta bevindt
zicheen paar centimeters boven het hart.
Tetralogie van Fallot = Bij de ontwikkeling van het hart zijn hierbij vier bouwfouten
ontstaan. Het hart functioneert hierdoor niet goed waardoor het lichaam te weinig
zuurstof krijgt.
18. de bloedstroom door het hart beredeneren bij deze aangeboren hartafwijkingen en
symptomen van de aangeboren hartafwijkingen verklaren.
Tetralogie van Fallot = De rechterkamer van het hart moet door venauwende
longslagader meer druk zetten om het bloed in de longslagader te krijgen en wordt
dikker.
Symptomen zijn: Te weinig zuurstof in het lichaam, kindje kan blauw worden.
Coarctatio aortae = De vernauwing in de aorta remt de bloedstroom naar het onderste
deel van het lichaam. De bloeddruk in de armen is hoger dan in de benen. De
linkerhartkamer wil dit oplossen door harder te pompmen, maar dit lukt maar voor een
deel. Hierdoor wordt de spierwand dikker.
Symptomen: Koude benen, weinig plassen, kortademigheid, sloomheid, slecht drinken en
maag- en darmproblemen.
Atriumseptumdefect = Extra belasting op de rechterhartkamer kan leiden tot hartfalen.
Vaak gaat dit gepaard met een hoge bloeddruk.
Symptomen: kortademigheid bij inspanning, ritmestoornissen van de boezems en blauwe
verkleuring van de huid door te weinig zuurstof.
Open ductus Botalli = Als de opening open blijft loopt bloed uit de aorta terug de arteria
pulmonalis in, waardoor het volume dat de lichaamscirculatie in gaat kleiner wordt en dat van
de longcirculatie groter.
Symptomen: Infecties van de luchtwegen, achterblijven in de groei en kortademigheid en
benauwdheid.
, Verpleegkundige Vaardigheden
Leerdoel 1. Student kan de bloeddruk meten en de hartslag tellen en volgens de
ABCD-methode te werk gaan.
Vitale functies zijn: functies waarvan uitval of stoornissen direct leiden tot een
levensbedreigende situatie; het gaat dan om het bewustzijn, de bloedcirculatie en de
ademhaling.
Vitale functies kunnen ook zijn: de lichamelijke functies die door het centraal zenuwstelsel
worden gereguleerd en die van essentieel belang zijn voor het functioneren van het lichaam.
Voorbeelden De lichaamstemperatuur, de pols (hartslag), de bloeddruk en de
ademhaling.
Factoren die van invloed zijn op de vitale parameters:
- lichaamstemperatuur bij baby’s is vaak alles hoger en sneller, bij ouderen mensen lager
en langzamer.
- geslacht vrouwen hebben door hormonen last van schommelingen
- etniciteit
- geneesmiddelen dit kan een effect hebben op de bloeddruk, hartslag, ademhaling.
- pijn door pijn kan de hartslag, ademhaling en bloeddruk verhogen.
- Circadiaanse ritmiek (dag- en nachtritme) in de ochtend en avond zijn de waardes van
de vitale parameters altijd anders.
Pols
De pols is de arteriële klopping, teweeggebracht door de hartcontracties, die door palpatie
van een slagader te voelen is. De polsgolf wordt beïnvloed door de elasticiteit van de grote
vaten, het bloedvolume, de viscositeit van het bloed en de weerstand van de haarvaten.
- Hartfrequentie= is het aantal slagen per minuut. Van een volwassene ligt dit rond de
60 en 100 slagen per minuut (gemiddeld 72).
Hoger dan 100 slagen heet tachycardie, lager dan 60 slagen heet bradycardie.
- Hartritme= een structureel onregelmatig hartritme kan op een hartaandoening wijzen.
- Slagvolume= is de hoeveelheid bloed die het hart per contractie wegpompt (normaal
80 ml). Als je de slagvolume x hartfrequentie krijg je het hartminuutvolume.
- Spanning= zegt iets over de druk waarmee het bloed door het hart in de aorta
gepompt wordt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller studentyara. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.64. You're not tied to anything after your purchase.