Paragraaf 1
DNA bevat de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme en
zorgt voor de zelforganisatie en zelfregulatie van een organisme tijdens zijn
levensloop. DNA bevat ook informatie voor het reproduceren van een organisme.
Tussen het DNA van 1 soort zitten ook verschillen.
We weten van steeds meer genen hoe ze functioneren en voor welke
eigenschappen ze verantwoordelijk zijn. Met deze kennis zijn we in staat de
eigenschappen van bacteriën, schimmels, planten en dieren te wijzigen;
genetische modifcctie. Hierbij wordt een gen van een bepaald organisme
overgebracht naar het DNA van een ander organisme. Organismen waarbij het
DNA is veranderd, noem je trcnsgeen, ggo (genetisch gemodifceerd
organisme) of gmo (engels).
Genetische modifcatie wordt inmiddels veel toegepast (geneeskunde, industrie,
landbouw, etc.). Zo kunnen bijv transgene micro-organismen (bacteriën en
gisten) geneesmiddelen (antibiotica, insuline, vaccins, etc.) produceren. Ze
kunnen ook enzymen maken die de werking van wasmiddelen verbeteren, zodat
ze bij lagere temperaturen vetten en eiwitten afbreken. Ook kan houtpulp (bruine
grondstof voor papier) worden gebleekt met enzymen uit ggo’s, waarin een gen
is aangebracht dat afkomstig is van houtschimmels. Ook kunnen enzymen van
ggo’s zorgen dat er meer sap uit fruit komt. Landbouwgewassen worden
genetisch gemodifceerd om ze resistent te maken of om ze onder slechtere
omstandigheden (te droog/te zout) te kunnen laten groeien, ook kunnen ze
hierdoor meer voedingsstofen bevatten.
Bij erfelijke aandoeningen is er een afwijkend of ontbrekend gen, dat veroorzaakt
ziekteverschijnselen. Bij genthercpie brengt men voor deze eigenschap
gezonde genen in bij een patiënt.
In de synthetische biologie maken wetenschappers zelf DNA. Sommige bedrijven
maken al in enkele minuten biobricks (stukjes DNA). Een wetenschapper maakt
dan een bestaand gen na of bedenkt zelf een goede volgorde om een nieuwe
eigenschap te creëren.
Paragraaf 2
Het DNA levert de instructies waardoor ribosomen verschillende soorten eiwitten
kunnen synthetiseren. In een tomaat bijv zijn sommige van die eiwitten
verantwoordelijk voor de kleur en vorm.
Het genoom is het geheel aan erfelijke informatie in een cel van een organisme,
alle cellen hebben hetzelfde genoom.
- Bij eukaryoten bevat het genoom het DNA in alle chromosomen in de celkern
en het DNA in sommige organellen. Mitochondriën en chloroplasten bezitten
hun eigen DNA, ze functioneren onafhankelijk van de rest van de cel, hiervoor
gebruiken ze de informatie uit hun eigen DNA. Het DNA in mitochondriën wordt
mtDNA genoemd.
,- Bij prokaryoten vormt al het DNA dat los in het cytoplasma ligt het genoom. Ze
hebben een circulair DNA-molecuul. Sommige prokaryoten bezitten plasmiden,
korte stukjes circulair DNA.
Een DNA-molecuul is een nucleïnezuur dat bestaat uit 2 ketens van aan elkaar
gekoppelde nucleotiden. Nucleïnezuren komen voor in een celkern, maar kunnen
ook in het cytoplasma voorkomen. Een nucleotide in DNA is opgebouwd uit de
monosacheride desoxyribose, een fosfaatgroep en een stikstofbase (zie afb. 6).
Er komen 4 verschillende stikstofbcsen voor in DNA-moleculen: cdenine (A),
cytosine (C), thymine (T) en gucnine (G).
Desoxyribose heeft 5 C-atomen. De fosfaatgroep zit in een nucleotide gebonden
aan het 5e C-atoom en de stikstofbase aan het 1e C-atoom. Bij het aan elkaar
koppelen van nucleotiden (polymerisatie) gaat het 3 e C-atoom door een
condensatiereactie een binding aan met de fosfaatgroep van de volgende
nucleotide. De lange keten die zo ontstaat is een polymeer van afwisselend aan
elkaar gekoppelde monosacheriden en fosfaatgroepen (zie afb. 7). Beide
uiteinden van de nucleotideketen zijn dus verschillend; aan het ene uiteinde
bevindt zich een fosfaatgroep (5’-uiteinde) en aan het andere uiteinde bevindt
zich een OH-groep die aan het 3e C-atoom van desoxyribose vastzit (3’-uiteinde).
DNA wordt altijd van het 3’-uiteinde naar het 5’-uiteinde afgelezen en
gekopieerd.
De stikstofbasen maken geen deel uit van de keten, ze steken er aan de zijkant
uit en kunnen door basenparing 2 nucleotideketens met elkaar verbinden waarbij
elke stikstofbase zijn vaste bindingspartner heeft (A-T en G-C). door deze vaste
basenparing noemen we de 2 nucleotideketens van een DNA-molecuul
complementcir (zie afb. 8). De basenparing komt tot stand door
waterstofbruggen. Dat zijn zwakke bindingen, maar ze houden door hun grote
aantal de 2 nucleotideketens bijeen. In een DNA-molecuul hebben de ketens een
helixstructuur (spiraalvorm). De ketens lopen in tegengestelde richting: de ene
keten van 3’ naar 5’ en de andere van 5’ naar 3’.
Bij eukaryoten is het DNA in de celkern verdeeld over verschillende
chromosomen. Elk chromosoom bestaat uit een enkel, heel lang DNA-molecuul.
In cellen komt DNA in een compacte vorm voor. Een DNA-keten is rond een
aantal eiwitten gewikkeld, die we histonen noemen. Een aantal histonen met
daar omheen DNA vormt een nucleosoom. Tussen 2 opeenvolgende
nucleosomen bevindt zich koppelings-DNA.
Door de afwisseling van koppelings-DNA en nucleosomen krijgt het DNA-molecuul
het uiterlijk van een kralenketting (zie afb. 9). Voorafgaand aan een celdeling
wordt deze kralenketting opgerold tot een spiraal die verder wordt opgerold tot
een dikkere draad. Door lussen en vouwen kan het DNA nog compacter worden.
Bji eukaryoten bestaat maar een klein dele van het DNA in een cel uit genen. Het
overige DNA codeert niet voor eiwitten en is dus niet-coderend DNA. Bij de
mens is dit ongeveer 98,5%.In ieder geval een deel hiervan heeft een
regulerende functie bij de synthese van eiwitten.
De genen die bijv verantwoordelijk zijn voor de rode kleur van tomaten bestaan
uit honderden nucleotiden, de volgorde waarin deze zijn gerangschikt noem je
een sequentie, in deze volgorde kunnen variaties voorkomen (zie afb. 10). Zo
, bevatten sommige van de genen die verantwoordelijk zijn voor de rode kleur een
andere sequentie van stikstofbasen dan de genen voor een gele kleur, zo worden
dus andere eiwitten (enzymen) gesynthetiseerd wat leidt tot een andere
samenstelling van kleurstofen.
Paragraaf 3 REPLICATIE
De replicatie van DNA vindt plaats tijdens de S-fase van de celcyclus. In het
kernplasma bevinden zich oa de vrije nucleotiden dATP, dTTP, dGTP en dCTP. Ze
bestaan ieder uit desoxyribose (d) en een base (A, T, G of C) en 3 fosfaatgroepen
(TP). De bindingen tussen de fosfaatgroepen bevatten veel chemische energie.
Door 2 fosfaatgroepen af te splitsen, komt energie vrij (zie afb. 17).
DNA-replicatie begint bij een replicctiestcrtpunt. In 2 richtingen worden de
waterstofbruggen tussen de basenparen verbroken door het enzym heliccse. De
helixstructuur verdwijnt en de 2 strengen van het DNA-molecuul gaan uit elkaar,
hierdoor ontstaat een replicctiebel (zie afb. 18). Bij eukaryote organismen
bevat een DNA-molecuul; veel replicatiestartpunten (zie afb. 19). Een DNA-
molecuul van een prokaryoot organisme heeft maar 1 replicatiestartpunt.
Op de plaats waar de basenparing 7 is verbroken, binden speciale eiwitten
(singlestrand binding proteinen) aan de strengen (zie afb. 20). Deze eiwitten
voorkomen dat de vrijgekomen basen in een streng van een replicatiebel
opnieuw waterstofbruggen gaan vormen met de vrijgekomen basen in de andere
streng.
Het enzym DNA-polymercse schuift vervolgens langs de enkelvoudige ketens
en bindt uit het kernplasma aan de vrijgekomen stikstofbasen. Hiervoor wordt de
energie gebruikt die vrijkomt door het afsplitsen van 2 fosfaatgroepen. Er
ontstaan dan 2 dubbelstrengs DNA-moleculen die ieder uit een oude en een
nieuwe keten bestaan.
Doordat DNA-polymerase van het 3’- naar het 5’-uiteinde een DNA-streng afeest,
wordt de nieuwe streng gesynthetiseerd in de richting van het 5’-uiteinde naar
het 3’-uiteinde. Een volgende nucleotide kan alleen binden aan het 3’-uiteinde
van een nucleotide dat al is ingebouwd. Langs beide nucleotideketens bewegen
DNA-polymerase-enzymen zich in tegengestelde richting om een nieuwe keten te
synthetiseren.
Replicatie langs 1 vd strengen in een replicatiebel vindt in 2 richtingen plaats. In
de ene richting kan DNA-polymerase vanaf het replicatiestartpunt het uit elkaar
gaan van de ketens volgen om de leidende streng te synthetiseren. In de
andere richting kan een DNA-polymerase steeds maar korte stukjes DNA
synthetiseren, doordat dir achterwaarts moet gebeuren. Het enzym DNA-ligcse
koppelt de korte DNA-fragmenten aan elkaar, waardoor de volgende streng
wordt gevormd.
Op plaatsen waar een nieuwe complementaire nucleotideketen langs de oude
keten is gevormd, neemt het DNA weer de helixstructuur aan. Het chromosoom
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kirstenjoy. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.74. You're not tied to anything after your purchase.